100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Maatschappijwetenschappen: volledige uitwerking/samenvatting theorie ( Methode seneca, CE) $8.59   Add to cart

Summary

Maatschappijwetenschappen: volledige uitwerking/samenvatting theorie ( Methode seneca, CE)

 2 views  0 purchase
  • Course
  • Level

In dit document zijn alle 14 hoofdstukken die je voor maatschappijwetenschappen voor je centraal examen moet kennen uitgewerkt en samengevat, waarbij alle kernconcepten en begrippen ook uitgebreid uitgewerkt zijn en aan bod komen.

Preview 4 out of 31  pages

  • June 7, 2022
  • 31
  • 2021/2022
  • Summary
  • Secondary school
  • 5
avatar-seller
Maatschappijwetenschappen: Hoofdstuk 1 t/m 14
Hoofdstuk 1: De samenleving en ik
1.1 Een referentiekader is het geheel van kennis, ideeën, ervaringen en
overtuigingen van waaruit iemand denkt en handelt (= sociale bril). Iedereen kijkt,
ziet en beleeft de wereld op zijn eigen manier door zijn eigen sociale bril. Over
dezelfde gebeurtenis denken mensen verschillend door hun referentiekader.

Identiteit is het beeld dat iemand van zichzelf heeft, dat hij uitdraagt en anderen
voorhoudt en dat hij als kenmerkend en blijvend beschouwt voor zijn eigen persoon
en dat is afgeleid van zijn perceptie over groep(en) waar hij wel of juist niet deel van
uitmaakt. Er zitten drie verschillende aspecten van identiteit in de definitie:
 Persoonlijke identiteit: het beeld dat iemand van zichzelf heeft.
 Sociale identiteit: het deel van iemands identiteit dat past bij de groepen waar
iemand deel van uitmaakt (= groepsidentificatie)
 Collectieve identiteit: het beeld dat de samenleving heeft van een groep en
kenmerkend voor deze groep is. Mensen hebben verwachtingen van het
gedrag van anderen.

1.2 Het woord kans is bij onderzoek doen heel belangrijk en betekent: de
waarschijnlijkheid dat een bepaalde gebeurtenis zal optreden. De kans dat iets
gebeurt hangt altijd af van iets anders. Daarin zijn steeds verbanden (relaties)
gelegd tussen verschillende variabelen. Een variabele is een kenmerk van een actor
of samenleving en kan variëren. Bv opleidingsniveau (havo, vwo, vmbo) of geslacht
(man, vrouw).

1.3 Het proces van gedrag aanleren en aangeleerd krijgen noemen we socialisatie.
Je moet leren omgaan met anderen in een samenleving. Socialisatie bestaat uit
twee delen:
1. Het proces van overdracht: mensen brengen de cultuur van een groep of
samenleving over aan nieuwkomers. Mensen proberen anderen zich te laten
gedragen zoals van hen verwacht wordt in die groep of samenleving. De
mensen die deze cultuur overdragen noemen we socialisatoren.
2. Het proces van verwerving: hier maken mensen zich de cultuur van een groep
of samenleving eigen. De waarden en normen die ergens bij horen nemen
mensen over en 'internaliseren' ze.

Een bijzondere vorm van socialisatie is politieke socialisatie. Overal bestaat er een
politieke cultuur met specifieke regels en tradities die daarbij horen. Hoe de politieke
opvatting van mensen tot stand komt wordt bestudeerd door politicologen. Daarbij
spelen variabelen als opleidingsniveau en sociaaleconomische klasse een
belangrijke rol.

Een laatste onderscheid bij socialisatie heeft te maken met wanneer iemand iets
aanleert. Bij enculturatie leert iemand de cultuur aan waarin hij geboren wordt. Bij
acculturatie gaat het juist om het aanleren van een cultuur die nieuw is voor mensen
1.4 Voordat onderzoekers met conclusies komen doen ze een onderzoek. Op basis
van eerdere onderzoeken maken ze een soort voorspelling (= hypothese). Bij
onderzoeken worden vaak gekeken naar het verband tussen 2 variabelen. Hebben
deze invloed op elkaar? De invloed van variabelen op elkaar wordt weergegeven in

,een conceptueel model. Deze wordt gelezen van links naar rechts. Variabele A heeft
dus invloed op variabele B.

Vaak kan een hypothese uit dit conceptueel model gehaald worden. Een hypothese
is een toetsbaar idee van de werkelijkheid. Een hypothese hoeft niet waar te zijn. In
het onderzoek wordt gekeken of de hypothese klopt of niet klopt.

Hoofdstuk 2: De samenleving en wij
2.1 Mensen zijn afhankelijk van elkaar en zijn daardoor aan elkaar verbonden. Er
zijn vier verschillende typen bindingen:
 Affectieve bindingen: emotionele bindingen. Mensen geven elkaar liefde en
steun en zijn daarvoor ook van elkaar afhankelijk (familie, vrienden).
 Cognitieve bindingen: bindingen op het gebied van kennis. Mensen zijn
afhankelijk van anderen die hen iets leren (ouders, docenten, dokters)
 Economische bindingen: bindingen die te maken hebben met werk en
goederen die nodig zijn voor het bestaan (elektriciteit, geld)
 Politieke bindingen: bindingen die te maken hebben met zaken die geregeld
moeten worden op het gebied van bv onderwijs, zorg, verkeer, veiligheid. Dit
zijn collectieve goederen en diensten (overheid)

De bindingen die mensen met elkaar hebben kunnen ertoe leiden dat mensen een
groep vormen (= groepsvorming). Mensen kunnen zich daardoor verbonden voelen
met elkaar. Mensen die horen bij dezelfde groep delen iets met elkaar en
beïnvloeden elkaar. Mensen die willen horen bij een groep passen hun gedrag aan
de groepsnorm aan en beïnvloeden zelf ook weer de groepsnorm.

Sommige mensen horen wel bij de groep en anderen duidelijk niet. Dit heeft te
maken met insluiting en uitsluiting. De groep mensen die erbij hoort wordt ingroup
genoemd: daar is binding mee, een gemeenschappelijke sociale identiteit. Om de
groepsregels te handhaven is er in de groep vaak sprake van sociale controle (als
mensen anderen ertoe brengen zich te houden aan de normen van de groep). De
outgroup zijn mensen die niet bij een groep horen. Dit zijn mensen tegen wie je je
afzet of met wie je in een strijd/competitie bent.

Over de outgroup bestaan vaak stereotypen en vooroordelen. Stereotypen zijn
vaststaande gegeneraliseerde beelden (beelden waar iedereen van de groep aan
voldoet) en ideeën over een groep mensen. Stereotypen zijn vaak gebaseerd op
vooroordelen: vooringenomen meningen over een groep mensen (dus geen feiten).

Er zijn 2 verschillende soorten sociale controle. Informele sociale controle houdt in
dat mensen uit een groep elkaar wijzen naar de regels en normen en waarden van
de groep. Formele sociale controle verwijst naar mensen die vanuit hun beroep of
functie anderen op de regels wijzen op basis van wetten, besluiten of vastgelegde
regels. Zij hebben de taak gekregen om ervoor te zorgen dat anderen zich aan de
regels houden (politieagent, leraar, scheidsrechter).

Er zijn 3 situaties waarin mensen niet (meer) bij een groep horen:
 Mensen kunnen er niet meer bij horen (fysiek niet in staat zijn)
 Mensen mogen er niet meer bij horen (verbieden)
 Mensen willen er niet meer bij horen (eigen keuze)

,In een informele groep kennen mensen elkaar en voelen ze zich emotioneel met
elkaar verbonden. Er zijn geen afspraken die officieel vastliggen (vrienden, familie).
Formele groepen zijn groepen met regels die vaak op papier zijn vastgelegd of die
anderen makkelijk herkennen (klas, afdeling op een bedrijf, sportteam).

2.3 Wat houdt de samenleving bij elkaar? Vooral gedeelde waarden en normen,
wederzijdse afhankelijkheid en dwang. Gedeelde waarden en normen kunnen
zorgen voor saamhorigheidsbesef. Door wederzijdse afhankelijkheid zijn mensen
verbonden en afhankelijk met/van elkaar. Ook door dwang kunnen mensen zich
binden met elkaar, macht kan gebruikt worden om mensen ertoe te dwingen zich op
een bepaalde manier te gedragen.

Bij de vraag wat een samenleving bijeenhoudt speelt het begrip sociale cohesie een
belangrijke rol. Sociale cohesie wordt als een soort bindmiddel van de samenleving
gezien. Het houdt in dat mensen zich met elkaar verbonden voelen en een groep
vormen. (Het aantal en de kwaliteit van de bindingen die mensen in een ruimer
sociaal kader met elkaar hebben, het gevoel een groep te zijn, lid te zijn van een
gemeenschap, verantwoordelijkheid voelen voor elkaars welzijn en een beroep op
anderen kunnen doen).

De negatieve kant van sociale cohesie is dat sommige groepen zo hecht zijn dat ze
andere mensen dan weer buitensluiten omdat ze 'anders' zijn. Het gevolg kan zijn
dat er hierdoor juist conflicten ontstaan.

2.4 Sociale cohesie wordt op verschillende niveaus gemeten. Daarvoor hebben we
verschillende indicatoren nodig. De samenhang tussen verschillende variabelen
wordt uitgedrukt in correlatiecijfers. Als de enige variabele verandert geven de cijfers
aan hoe groot de kans is dat de andere dat ook doet. Dat heet correlatie: de
samenhang tussen twee variabelen. We kunnen daarmee voorspellingen doen. Je
hebt ook schijncorrelatie, geen echt verband dus.

Bij causaliteit of een causale relatie is er een oorzakelijk verband tussen twee
variabelen. Dat houdt in dat variabele A rechtstreeks tot variabele B leidt. De ene
variabele is dan afhankelijk van de andere. Multicausaal houdt in dat veel factoren
tegelijk spelen en de vraag is welke werkelijk doorslaggevend zijn of ertoe doen.

Hoofdstuk 3: De ene samenleving en de andere
3.1 Een cultuur bestaat uit elementen die mensen met elkaar delen en doorgeven
aan de volgende generatie (socialisatie).

Wat mensen in hun hoofd meedragen:
 Waarden: idealen zoals gelijkheid, vrijheid, veiligheid
 Opvattingen: ideeën die passen in een groter geheel van opvattingen,
waardensystemen
 Voorstellingen: ideeën, beelden, verhalen die mensen hebben over een
gebeurtenis

Wat je aan de buitenkant kunt zien of merken:
 Uitdrukkingsvormen: materiele aspecten van cultuur

, Hoe hun gedrag geregeld wordt:
 Normen: regels die horen bij waarden
 Instituties: geheel aan gedragsregels die het gedrag van mensen reguleren

Materiele aspecten van een cultuur zijn tastbaar en concreet (bv symbolen en taal)
terwijl immateriële aspecten zaken zijn die je niet meteen ziet maar wel belangrijk
zijn voor de mens en hun gedrag.

Cultuur is relatief (plaats- en tijdgebonden)

Culturen horen bij groepen mensen zoals bv groepen landgenoten. Maar natuurlijk
gedraagt niet iedereen in een land zich hetzelfde. Daarom wordt vaak gesproken
over een dominante cultuur. Dat zijn de elementen in een cultuur die op het gebied
van taal, politiek, recht en economie het meest gemeengoed zijn. Naast de
dominante cultuur zijn er subculturen. Dit zijn kleinere culturen die passen in de
dominante cultuur (gezin, school, geloofs- en sportvrienden). Een tussencultuur is
een cultuur waarin de mensen hun oude cultuur nog met hun meedragen. Ze
hebben een tussencultuur waarin in enkele generaties de oude steeds meer
verdrongen wordt door de nieuwe cultuur. Ook zijn er in samenlevingen mensen die
niet willen horen bij de dominante cultuur. In zo'n geval spreken we van een
tegencultuur. Deze mensen zetten zich vaak af tegen de belangrijke waarden van de
dominante cultuur.

3.2 Ieder kind dat wordt geboren heeft unieke eigenschappen zoals de vingerafdruk
of het DNA-profiel. Die zijn aangeboren en dat wordt nature genoemd (het is je
natuur). Daarnaast spelen ook aangeleerde kenmerken een rol in iemands identiteit.
Aangeleerd gedrag, nurture heeft te maken met de omgeving waarin iemand
opgroeit.

3.3 Onderwerpen en onderzoeken worden op verschillende manieren gemeten.
Cultuurverschillen zijn vaak op verschillende niveaus zichtbaar:
 Op microniveau: bij gezinnen en families
 Op mesoniveau: op school en op werk
 Op macroniveau: in gezondheidszorg, consumentengedrag, politiek, geloof

Machtsafstand: hierbij gaat het om de mate waarin de minder machtige leden in
een land verwachten en/of accepteren dat de macht ongelijk verdeeld is

Individualistisch vs collectivistisch: er is sprake van collectivistische
samenlevingen als in een samenleving het groepsbelang prevaleert boven het
individuele belang en individuen vanaf hun geboorte opgenomen worden in sterke,
hechte groepen.

Van individualistische samenlevingen is er sprake als het belang van het individu
uitgaat boven het belang van de groep en de onderlinge banden tussen de
individuen los zijn.

Masculien vs feminien: de verschillen tussen mannen en vrouwen in hun sociale
rollen verschillen tussen landen. Een samenleving is masculien als emotionele

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller shannonnouwen. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $8.59. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

77851 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$8.59
  • (0)
  Add to cart