100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Antwoorden Pincode katern: Welvaart&groei 7 VWO $3.20
Add to cart

Exam (elaborations)

Antwoorden Pincode katern: Welvaart&groei 7 VWO

 236 views  0 purchase
  • Course
  • Level

Handig om antwoorden te checken, staat goed het antwoord uitgelegd en onderbouwt.

Preview 4 out of 57  pages

  • June 8, 2022
  • 57
  • 2021/2022
  • Exam (elaborations)
  • Questions & answers
  • Secondary school
  • 5
avatar-seller
Pincode TF 6de editie, Welvaart en groei (vwo) – antwoorden

Hoofdstuk 1 Welvaart en groei

1.1 Productie, toegevoegde waarde en inkomen

1 a De waarde van de productie is gelijk aan de toegevoegde waarde. Er zijn broden
geproduceerd die voor € 7.000 verkocht worden. Dit is de waarde van de productie. Elk bedrijf
in de keten heeft waarde toegevoegd. Als de toegevoegde waarde van elk bedrijf wordt
opgeteld is het totaal ook € 7.000.
b Er ontstaan dubbeltellingen als je bij de berekening van de toegevoegde waarde de omzet
van de bedrijven bij elkaar optelt. De waarde van de ingekochte goederen is al opgenomen in
de toegevoegde waarde van het bedrijf dat de ingekochte goederen geleverd heeft. Als je bij
het berekenen van de toegevoegde waarde van het bedrijf dat de goederen en diensten
ingekocht heeft de waarde van omzet tot de toegevoegde waarde rekent zijn de ingekochte
goederen twee keer in de berekening van de toegevoegde waarde meegenomen.

2 a Andere voorbeelden van producten die ingekocht worden door de broodfabriek zijn:
Verpakkingsmateriaal, energie, water.
b Voorbeelden van diensten die door de broodfabriek worden ingekocht zijn: verzekeringen,
beveiliging, diensten van een accountant, diensten van een belastingadviseur.
c Een supermarkt voegt waarde toe, omdat een supermarkt de producten voor een lagere prijs
inkoopt dan de prijs waarvoor de supermarkt producten verkoopt en voegt daardoor waarde
toe Of: de supermarkt voegt waarde toe omdat consumenten op een plek veel verschillende
producten kunnen kopen. Gemak, veel keuze.

3 We meten de productiewaarde van een bedrijf in euro’s en niet in aantallen producten,
omdat je in euro’s de verschillende producten onder een noemer brengt en bij elkaar kunt
optellen.

4
Tabel 1 Invloed op de toegevoegde waarde
Actie Toegevoegde waarde neemt toe/
neemt af / geen invloed

FrieslandCampina verhoogt de prijzen van Neemt toe
babymelk
Apple besteedt de assemblage van mobile Neemt af
telefoons uit aan een bedrijf in China
Albert Heijn verhoogt het uurloon van de Blijft gelijk
kassières.
Mars koopt een extra grote hoeveelheid suiker in Neemt toe
en krijgt van de leverancier 3% korting
Schoenenfabrikant van Bommel gaat voortaan in Neemt toe
eigen winkels schoenen verkopen.

5 a inkoopwaarde van de verkochte producten van supermarkten in de eerste vijf maanden
van 2015 = 75% van € 14,2 miljard = 0,75 x € 14,2 miljard = € 10,65 miljard.
b Waarde van de ingekochte diensten in de eerste vijf maanden van 2015 = 4% van € 14,2
miljard = 0,04 x € 14,2 = € 568 miljoen.
c Toegevoegde waarde van de supermarkten in de eerste vijf maanden van 2015 = Omzet -
inkopen = € 14,2 miljard – (€ 10,65 miljard + € 0,568 miljard) = € 2,982 miljard = € 14,2
miljard – € 11,218 miljard = € 2,982 miljard.

6 a De netto toegevoegde waarde verandert niet als de lonen van de werknemers vehoogd
worden. Het verschil tussen de omzet en de waarde van de ingekochte goederen verandert
niet door de verhoging van de lonen. De winst zal dalen.
b De bruto toegevoegde waarde neemt toe als inkopers van een onderneming korting krijgen
van hun leveranciers, omdat door de korting de waarde van de ingekochte goederen en

© Noordhoff Uitgevers bv
1

,Pincode TF 6de editie, Welvaart en groei (vwo) – antwoorden

diensten daalt.
c De stelling: ‘Als bedrijven meer investeren in scholing en opleiding van werknemers is dit
gunstig voor de inkomensvorming in Nederland, klopt. Bedrijven kunnen dan betere producten
en diensten produceren. Hiervoor kunnen ze hogere prijzen vragen waardoor de netto
toegevoegde waarde van bedrijven stijgt en de primaire inkomens toenemen.

7 a Bruto toegevoegde waarde Catente = omzet – inkopen = € 20 miljoen – (€ 3 miljoen + €2
miljoen + € 2) = € 20 miljoen – € 7 miljoen = € 13 miljoen.
NB: Het omzetbedrag is inclusief de afschrijvingen.
b Netto toegevoegde waarde = bruto toegevoegde waarde – afschrijvingen = € 13 miljoen – €
2 miljoen = € 11 miljoen.
c Netto toegevoegde waarde = de beloningen van de productiefactoren = loon + pacht + rente
+ winst = 6 miljoen + 0,5 miljoen + 1 miljoen + 3,5 miljoen = € 11 miljoen.
d De toegevoegde waarde van Catente is niet gelijk aan de winst van Catente, omdat de
toegevoegde waarde naast winst ook bestaat uit loon, pacht en interest.

8 a Primair inkomen = loon + pacht + rente + winst = loon € 54.000 (voor arbeid) + huur €
12.000 (natuur) + rente € 2.400 (kapitaal) + winst € 38.000 (ondernemerschap) = € 106.400
totaal.
b Afschrijving hoort wel bij de toegevoegde waarde van een bedrijf, maar leidt niet tot
inkomen. Afschrijvingen geven de waardevermindering van de duurzame productiemiddelen
weer en moeten betaald worden uit het verschil tussen de omzet en de ingekochte goederen
en diensten en hoort daarom wel bij de bruto toegevoegde waarde. Het is geen onderdeel van
de netto toegevoegde waarde, omdat het niet uitgekeerd wordt aan de bezitters van de
productiefactoren. De afschrijving blijft in de onderneming en wordt gebruikt om versleten
kapitaalgoederen te vervangen.
c primair inkomen = netto toegevoegde waarde = € 106.400.
Bruto toegevoegde waarde = netto toegevoegde waarde + afschrijvingen = € 106.400 + €
5.000 = € 111.400.

9




10 a Als er 2000 agenten worden aangenomen, neemt de netto toegevoegde waarde van de
overheid toe. Afgesproken is dat de productie van de overheid gelijk aan de door de overheid
betaalde lonen. Als het aantal agenten toeneemt, moet de overheid meer loon betalen en stijgt
de netto toegevoegde waarde.
b Het gegeven dat ontbreekt in de bron als je de toename van de productie van de overheid
moet berekenen is het gemiddelde loon van de agenten.
c Bij de productie van de overheid is er geen sprake is van een marktprijs omdat de meeste
producten die de overheid produceert, zoals wegen, veiligheid en het landsbestuur, worden
niet individueel verkocht en zijn voor iedereen te gebruiken. Bovendien is de prijs van een
door de overheid geleverd individueel goed vaak lager dan de marktwaarde.

11 a Objectieve methode: de productie van bedrijven en overheid bij elkaar op tellen.
Productie van bedrijven = omzet – inkopen en diensten van derden = € 900 miljard – € 280
miljard = € 620 miljard. NB: het bedrag van de productie van bedrijven is bruto en dus

© Noordhoff Uitgevers bv
2

,Pincode TF 6de editie, Welvaart en groei (vwo) – antwoorden

inclusief de afschrijvingen. Bruto productie van bedrijven = € 620 miljard.
Productie van overheid = Salarissen betaald door de overheid = € 63 miljard. NB: dit bedrag is
netto. Netto productie van overheid = € 63 miljard.
Bruto productie van overheid = netto productie van overheid + afschrijvingen van overheid.
Bruto productie van overheid = € 63 miljard + € 22 miljard = € 85 miljard.
Bruto binnenlands product (bbp) = bruto productie bedrijven + bruto productie overheid.
Bruto binnenlands product (bbp) = € 620 miljard + € 85 miljard = € 705 miljard.
b Subjectieve methode: de inkomens bij elkaar optellen.
Netto binnenlands product = loon bedrijven + loon overheid + pacht + rente + winst.
Netto binnenlands product = 283 + 63 + 80 + 166 = € 592 miljard.
Bruto binnenlands product = netto binnenlands product + afschrijvingen =
Bruto binnenlands product = € 592 miljard + (€ 22 miljard + € 91 miljard) = € 705 miljard.
c Bij de objectieve methode wordt de waarde van de productie berekend. Omdat de waarde
van de productie gelijk is aan het primaire inkomen kan het bbp berekend worden door de
primaire inkomens op te tellen. Omdat inkomens besteed worden kan het bbp ook berekend
worden door de bestedingen op te tellen.

12 a FOUT IN BRON: ‘ingekochte diensten’ moet zijn: ‘ingekochte diensten + afschrijvingen’.
In de overige kosten (4%) zitten de afschrijvingen en de ingekochte diensten.
Overige kosten = 0,04 x 14,2 miljard = 0,568 miljard.
Overige kosten = afschrijvingen + ingekochte diensten
Ingekochte diensten = € 0,568 miljard – € 0,071 miljard = € 0,497 miljard.
Bruto toegevoegde waarde = omzet – inkopen goederen – ingekochte diensten.
Bruto toegevoegde waarde = € 14,2 miljard – € 10,65 miljard – € 0,497 miljard = € 3,053
miljard.
Netto toegevoegde waarde = bruto toegevoegde waarde - afschrijvingen.
Netto toegevoegde waarde = € 3,053 miljard – € 0,071 miljard = € 2,982 miljard.
b Primair inkomen: Loon 13%, huur 4%, rente 1% en winst 3%. Totaal 21%.
Primaire inkomen is 21% van € 14,2 miljard = 0,21 x € 14,2 miljard = € 2,982 miljard.
c De bijdrage van de supermarkt aan het netto nationaal product bestaat uit de netto
toegevoegde waarde van de supermarkt. Dit is € 2,982 miljard.

13
Primair Secundair Overdrachts-
inkomen inkomen inkomen
Jan krijgt een salarisspecificatie met x x
daarop het bruto en het nettoloon
De familie Klein ontvangt € 480 x x
kinderbijslag
De supermarkt heeft het salaris van € 300 x x
naar de bankrekening van de medewerker.
Pieter heeft € 100 betaald voor een
parkeerboete.
Samir ontvangt € 83 zorgtoeslag per x x
maand.

14 a Het percentage van de overheidsuitgaven dat uit overdrachtsinkomens bestaat (2014) =
uitkeringen / totale uitgaven x 100% = 143,359 miljard / 306,527 miljard x 100% = 46,8%.
Het percentage van de overheidsuitgaven dat uit overdrachtsinkomens bestaat (2015) =
uitkeringen / totale uitgaven x 100% = 2015: 146,403 miljard / 304,420 miljard x 100% =
48,1%.
b Een bezuiniging door de overheid heeft een kleinere daling van de overheidsuitgaven tot
gevolg, omdat als de overheid minder uitgeeft, bezuinigt, er banen bij de overheid verloren
kunnen gaan. Meer mensen worden werkloos en krijgen een uitkering. Doordat het aantal
uitkeringen toeneemt nemen de overheidsuitgaven ook weer toe.

15 a Als de overheid om de extra bestedingen aan zorg en onderwijs te betalen de belastingen

© Noordhoff Uitgevers bv
3

, Pincode TF 6de editie, Welvaart en groei (vwo) – antwoorden

verhoogt, daalt het besteedbaar inkomen en is de stelling juist.
b De stelling `In Nederland zijn de ontvangen primaire inkomens altijd hoger dan de
secundaire inkomens’ is niet juist. Mensen die een uitkering ontvangen, bijvoorbeeld omdat ze
werkloos zijn, ontvangen geen primair inkomen maar krijgen wel een secundair inkomen.
c De tegenprestatie bij primair inkomen, bestaat uit het beschikbaar stellen van de
productiefactoren aan bedrijven en de overheid.

Integratieopdracht
16 a Bruto toegevoegde waarde van ‘Holland Rubberboot’ over 2016 = Omzet – inkoop
grondstoffen – diensten van derden.
Bruto toegevoegde waarde van ‘Holland Rubberboot’ over 2016 = € 7.500.000 – € 1.800.000
– € 12.500 = € 5.687.500.
Netto toegevoegde waarde = Bruto toegevoegde waarde – afschrijvingen.
Netto toegevoegde waarde = € 5.687.500 - € 500.000 = € 5.187.500.
b Voorbeelden van diensten van derden, zijn: diensten van een accountant, bankdiensten,
diensten van een reclamebureau.
c De kunststoffen die ‘Holland Rubberboot’ bv ingekocht heeft behoren tot de productiefactor
kapitaal. De kunststoffen zijn (vlottend) kapitaal, omdat de kunststoffen al een bewerking
ondergaan hebben.
d De bijdrage aan het netto binnenlands product van Nederland is gelijk aan de netto
toegevoegde waarde van ‘Holland Rubberboot’ en is gelijk aan € 5.187.500.
e De bijdrage van ‘Holland Rubberboot’ aan het netto binnenlands product is gelijk aan de
bijdrage aan het netto binnenlands inkomen van Nederland, omdat de netto toegevoegde
waarde de waarde is die “Holland Rubberboot bv” toevoegt door het gebruiken van
productiefactoren. De toegevoegde waarde komt daardoor terecht bij de eigenaren van de
productiefactoren. De beloning van de productiefactoren is inkomen voor de eigenaren. Dit is
ook de bijdrage van het bedrijf aan het netto binnenlands inkomen.
f Netto winst = omzet – loon – pacht – rente = 100% – 77% – 2% – 12% = 9%.
Netto winstbedrag = 9% van € 5.187.500 = 0,09 x € 5.187.500 = € 466.875.

Herhalingsopdrachten
1 a Uit de bron kun je niet afleiden dat de netto toegevoegde waarde van Apple in het 2e
kwartaal is toegenomen, omdat er geen gegevens zijn over de waarde van de ingekochte
goederen en diensten door Apple in het tweede kwartaal.
b Het is zeer waarschijnlijk dat de toegevoegde waarde van Apple in het tweede kwartaal wel
is toegenomen, omdat als de omzet stijgt doordat er meer telefoons verkocht worden ook de
waarde van de ingekochte goederen zal toenemen. Zolang de waarde van de ingekochte
goederen en diensten in verhouding even veel stijgt als de omzet zal de toegevoegde waarde
ook toenemen.
c Als Apple besluit om de prijs van telefoons te verhogen en dat ondanks de prijsverhoging het
aantal verkochte telefoons hetzelfde blijft, dan zal de toegevoegde waarde toenemen. Door de
prijsverhoging van telefoons zal de omzet toenemen maar omdat door de prijsverhoging de
waarde van de ingekochte goederen en diensten niet verandert, zal de toegevoegde waarde
stijgen.
d De bijdrage van Apple aan het Amerikaanse bbp is hoger dan € 10,7 miljard. In de bijdrage
zit ook het loon, de rente en pacht die Apple betaald heeft en de afschrijvingen.

2 a De beloning voor de productiefactor ondernemerschap van Sanoma in 2015 is nul. De
eigenaren/ondernemer ontvangen geen inkomen omdat er verlies is gemaakt.
b Sanoma zal in 2015 wel een positieve bijdrage geleverd hebben aan het bbp van Nederland,
omdat Sanoma in 2015 wel loon, rente en pacht betaald zal hebben. Deze betalingen dragen
positief bij aan het bbp van Nederland.
c Als Sanoma besluit om te reorganiseren en een aantal werknemers ontslaat, dan zal het
primair inkomen dat met de productiefactor arbeid verdiend wordt afnemen. De beloningen
voor de productiefactor kapitaal en natuur zal hetzelfde blijven.

3 a De omvang van het bbp in een land berekenen met de objectieve methode: toegevoegde


© Noordhoff Uitgevers bv
4

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller finnberg. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $3.20. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

53068 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$3.20
  • (0)
Add to cart
Added