100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Nectar 5 vwo hoofdstuk 15 $3.44   Add to cart

Summary

Samenvatting Nectar 5 vwo hoofdstuk 15

 0 view  0 purchase
  • Course
  • Level
  • Book

Samenvatting Nectar 5 vwo Hoofdstuk 15: Kwetsbare ecosystemen

Preview 2 out of 6  pages

  • No
  • Hoofdstuk 15
  • June 9, 2022
  • 6
  • 2020/2021
  • Summary
  • Secondary school
  • 5
avatar-seller
15.1

Planten met weinig wortels nemen geen voedingsstoffen op uit de grond, maar uit de lucht.
Ecosysteem: begrensd gebied met een wisselwerking tussen de organismen onderling (biotische
factoren) en hun omgeving (abiotische factoren). Er druppelt veel water uit de lucht-> hier groeien
veel planten van. Aan de 2 kanten van een berg kunnen verschillende ecosystemen bestaan. In elk
ecosysteem (Binas 93B) gebruiken organisme energie om organische stoffen (stoffen met C met
hieraan H’tjes die zijn gemaakt door organismen) te vormen. Door fotosynthese maken planten (en
sommige bacteriën) mbv zonlicht het energierijke glucose uit CO2 en H2O (anorganische stoffen->
hebben geen C-H-verbinding en komen vrij in natuur voor). Energie die planen via fotosynthese
vastleggen is beschikbaar voor alle andere organismen in ecosysteem-> insecten/knaagdieren direct
en vossen/roofdieren indirect. Elk organisme gebruikt deel van organische stoffen als
bouwstof/energiebron.

Aan begin voedselketen staan organismen die energie vastleggen in organische verbindingen vanuit
anorganische stoffen-> producenten. Planten=foto-autotrofe organismen: maken mbv lichtenergie
organische stoffen uit anorganische stoffen (Binas 93A1). Consumenten=heterotrofe organismen:
organismen die voor hun organische stoffen afhankelijk zijn van hun voedsel. Ze gebruiken
organische stoffen als bouwstof en aan ander deel als brandstof. Vrijgekomen energie gebruiken ze
voor hun celprocessen en lichaamsactiviteiten. Een deel van energie verlaat daarbij de consumenten
als warmte. Reducenten: leven van gestorven organisme en hun organische afvalproducten. Ze staan
aan het einde van de voedselketen. Het zijn ook heterotrofe organismen-> schimmels en bacteriën.
Wat er uiteindelijk overblijft zijn anorganische stoffen en de vrijgekomen warmte verlaat het
ecosysteem.

Autotrofe organismen: organismen die hun eigen voedsel maken-> produceren organische stoffen
uit anorganische stoffen. Sommige bacteriën kunnen dmv chemosynthese (opbouwen van
organische stoffen uit anorganische stoffen mbv energie die vrijkomt bij een chemische reactie met
anorganische stoffen) organische stoffen opbouwen. De chemische energie gebruiken ze die vrijkomt
bij oxidatie van NH4+ (ammonium) en NO2- (nitriet) om glucose te vormen uit CO2 en H2O->
nitrietbacteriën. Ze zijn chemo-autotroof: maken mbv energie uit oxidaties van anorganische stoffen
organische stoffen. Andere bacteriën oxideren NO2- verder tot NO3- (nitraat) en gebruiken de
vrijgekomen energie voor vorming organische stoffen= nitraatbacteriën. Voor hun is NO3- (nitraat)
een afvalstof, maar planten nemen dit op om eiwitten te maken die terecht komen in milieu. Na
rotting ontstaat NH4+ dat nitrietbacteriën weer gebruiken (Binas 93G).

, 15.2

Fitness: vermogen om bepaalde allelen door te geven aan volgende generatie. Een gevarieerde
genetische samenstelling van populaties verhoogt overlevingskans van populatie. Inteelt: kruisen van
nauwverwante (familieleden) dieren waarbij lichamelijke afwijkingen kunnen ontstaan. Inteelt en
ziekte kan leiden tot afname van populatie. Populatie-afname kan ook door predatie (andere dieren
eten ze op) of door parasieten (een virus dat zich uitbreidt ten koste van andere
organismen)=biotische factoren of door kou=abiotische factoren. Populaties nemen af door sterfte
en emigratie, ze groeien door geboorte en immigratie.

Hoeveel soorten max op een eiland kunnen leven hangt af van grootte eiland. Een groot eiland heeft
meer habitats (bepaald milieu dat wordt bezet door een soort-> woestijn bijv.) en ecologische niches
(plaats dat een soort in ecosysteem inneemt gezien de concurrentie enz.)-> kunnen veranderen als
omstandigheden om eiland veranderen. Soms is een habitat (omgeving) niet geschikt voor een dier.
Grootste biodiversiteit als ecosystemen in elkaar overgaan-> tussenliggende gebieden=
gradiëntecosysteem (ecosysteem met geleidelijke veranderingen van soortensamenstelling en
milieufactoren dat zorgt voor grote biodiversiteit)-> van nat naar droog bijv.

Eilandtheorie: het verband tussen biodiversiteit en factoren als de grootte van eiland/afstand die
organismen moeten afleggen er te komen (Binas 93C). Vanaf vaste land koloniseren soorten het
eiland-> in begin snel, maar immigratie neemt af naarmate het eiland zich vult met soorten.
Tegelijkertijd verdwijnen soorten door ziekte. De kans dat soorten verdwijnen neemt toe naarmate
er meer soorten zijn. Door bijv. uitsterven wolven is er lege ecologische niche ontstaan: die van
toppredator-> poemas nemen plek in of wolven keren terug, maar aantal soorten verandert niet.
Dynamisch evenwicht tussen aantal soorten dat door immigratie het eiland koloniseert en het aantal
soorten dat uitsterft. Plaats van evenwicht hangt af van grootte eiland (op klein eiland minder
soorten + grotere kans op uitsterven) en van afstand van eiland tot land (migratie tot nabijgelegen
eiland is groot, maar naar vergelegen is kleiner. Als soorten zijn gevestigd op even groot eiland, dan is
kans op uitsterven gelijk-> evenwichtspunten S-DS en S-CS. Deze theorie geldt ook voor: bergen,
bossen en meren. Of organismen zo’n gebied koloniseren hangt af van afstand en hoeveel soorten er
al zijn en of soorten er blijven hangt af van concurrentie om habitats en ecologische niches.

Founder effect: bij kolonisatie is allelensamenstelling van nieuwe populatie minder gevarieerd dan
de allelensamenstelling van oorspronkelijke populatie. Kleine populaties zijn kwetsbaar voor ziektes.
De oorspronkelijke populatie is divers maar door migratie van individuen is nieuwe populatie dat
niet. Flessenhalseffect: verandering in allelfrequenties na een epidemie, brand of andere ramp
waarbij het aantal individuen/allelen sterk is afgenomen. Oorspronkelijke populatie is divers maar
door sterke daling populatiegrootte is nieuwe dat niet. Genetic drift: willekeurige verspreiding van
genen. Als kleine populaties in een groot gebied leven, kunnen ze elkaar moeilijk vinden en komen ze
niet aan voorplanting toe-> allelen van deze dieren verdwijnen.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller brittgouda03. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $3.44. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

76669 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$3.44
  • (0)
  Add to cart