ECONOMIE SE-WEEK 3
Economische crisis
Hoofdstuk 1: de grote recessie
De vermogensmarkt: het geheel van vraag en aanbod van vermogen
• “Theoretische” markt
• Rente is de prijs die tot stand komt op de vermogensmarkt→ bepaald door vraag en aanbod
• Geldmarkt → kortlopende kredieten (max 2 jaar)
• Kapitaalmarkt → langlopende kredieten (langer dan 2 jaar)
• Onderpand → bank heeft recht een huis te verkopen wanneer hypotheek niet betaald wordt
• Vrager → degene die geld wil (bij obligaties is bedrijf de vrager)
• Aanbieder → degene die vermogen aanbiedt (bij obligaties is gezin de aanbieder)
• Debiteurenrisico: risico dat uitlener zijn vermogen niet terugkrijgt
➢ Als dit hoog is, volgt er een hogere rente (compensatie)
• Inflatierisico: het risico dat het uitgeleende vermogen reëel minder waard wordt
➢ Als dit hoog is, volgt er een hogere rente
➢ Mensen met schulden hebben voordeel: nominale waarde blijft gelijk en reële waarde
neemt af, terwijl het inkomen wel meestijgt met de prijzen
• Selffulfilling prophecy: als er verwacht wordt dat de prijzen stijgen, zal vraag en aanbod daarop
aanpassen en daardoor stijgen de prijzen daadwerkelijk.
• Aandelen (eigendomsbewijs) en obligaties (schuldbewijs)
➢ Koerswinst en dividend bij aandelen, rente bij obligaties
➢ Rendement= totale opbrengsten/ belegde bedrag
➢ Risico-aversie: in slechte tijden daalt koers aandeel en wordt geen dividend uitgekeerd
→ obligatie is veiliger, ieder jaar een vast bedrag aan rente.
➢ Hoe hoger het risico, hoe hoger het rendement
➢ Obligaties worden eerst terug betaald bij faillissement; aandelen niet per se
➢ Rente obligatie staat vast; dividend aandeel varieert
➢ Looptijd aandelen is los; obligaties staat vast
➢ Ook obligaties kunnen verhandeld worden en hebben een koers
De klassieke economen (visie):
➢ “The invisible hand”:
➢ Vraag en aanbod bepalen prijs
➢ Overheid moet zich niet bemoeien → alleen veilig houden
➢ Vanuit aanbodkant → bedrijven benutten productiecapaciteit zodat de GCK en dus ook GTK lager
is (kostprijs)
➢ Prijs kan omlaag → vraag stijgt
Keynesiaanse economen (visie)
➢ Effectieve vraag: C + I + O + E – M
➢ Inkomen → effectieve vraag → consumptie → productie → inkomen → effectieve vraag → ….
➢ Crisis: O(verheidsbestedingen) omhoog en B(elastingen) omlaag
➢ Overheid moet economie stimuleren
Productiefactor (kano) Wie of wat Beloning
Kapitaal Machines en geld Rente of huur
Arbeid Werknemers Loon
Natuur Grondstoffen Pacht
Ondernemerschap Ondernemers winst
• Bruto toegevoegde waarde: netto toegevoegde waarde + afschrijvingen (omzet - IWO)
• De netto toegevoegde waarde = bruto toegevoegde waarde min de afschrijvingen = productiewaarde.
• De netto toegevoegde waarde = som van de beloningen van de productiefactoren = primair inkomen.
• De netto toegevoegde waarde = omzet – inkoopwaarde – afschrijvingen.
• Toegevoegde waarde = productie = inkomen
• Bruto toegevoegde waarde = bruto binnenlands product (bbp) = bruto binnenlands inkomen
• Netto toegevoegde waarde = netto binnenlands product = netto binnenlands inkomen
• Netto binnenlands product/ inkomen = bruto binnenlands product/ inkomen – afschrijvingen
• Het bruto nationaal product/inkomen = bruto binnenlands product/inkomen + saldo primair inkomen
buitenland
• Saldo primair inkomen buitenland = ontvangen primair inkomen buitenland – betaald primair inkomen
buitenland.
• Netto nationaal product/inkomen = bruto nationaal product/inkomen – afschrijvingen
• Welvaart: in welke mate kunnen mensen hun behoeften voorzien (milieu,veiligheid, gezondheid)
➢ Het reële bbp per persoon is een maatstaf voor de welvaart van een land. Toch is dat nog
geen goede maatstaf omdat het reële bbp per persoon een aantal beperkingen heeft:
• het gemiddeld inkomen zegt niets over de verdeling van het inkomen in een land.
• vrijwilligerswerk en huishoudelijk werk worden niet meegeteld.
• zwartwerk wordt niet meegeteld.
• negatieve externe effecten (bvb milieuvervuilende productie) worden niet in mindering
gebracht.
• er wordt geen rekening gehouden met de uitputting van natuurlijke hulpbronnen
• Economische kringloop: Y = C+I+O+E-M
• Gezinnen: Y = C+B+S
• Particulieren: gezinnen + bedrijven
• Particulier spaarsaldo:
➢ Gezinnen + bedrijven → (S-I)
➢ Overheid → (B-O)
➢ Nationaal spaarsaldo → bedrijven erbij: (S-I) + (B-O)
➢ S = I + (O-B) + (E-M)
• Personele overheidsconsumptie: ambtenarensalarissen
• Materiële overheidsconsumptie: alles wat het overheidsapparaat draaiende moet houden
(papier, verwarming, meubilair, defensieuitgaven etc.)
• Bbp berekenen:
➢ Bestedingsmethode: Y = C + I + O + E – M
➢ Objectieve methode: omzet – IWO + ambtenarensalarissen (bedrijven + overheid)
➢ Subjectieve methode: primaire inkomens + afschrijvingen
Hoofdstuk 3: Structuur en conjunctuur
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller fleurvandewetering. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.21. You're not tied to anything after your purchase.