OnderzoeksMethoden-en Technieken II
Info: standaard setting. 12/20 is geslaagd. Het examen is 60% van het eindcijfer, de taak 40%. De taak is dat je een artikel kritisch moet
evalueren. (groepstaak). Je gaat dan een vervolgstudie voorstellen (pakt gebreken van het artikel aan en vermeldt de sterke en zwakke punten
van de vervolgstudie). Taak: max 5 pagina’s geschreven tekst en die moet binnen tegen 27 mei.
HOC 1: introductie tot wetenschappelijk denken:
Psychologie als wijze van denken:
1) onderzoek produceren of conusmeren
je kan een onderzoek produceren, uitvoeren in je masterproef (hiervoor is dit vak interessant) . Je kan ook een onderzoek consumeren, als je
geen onderzoek wilt produceren. Als je later als klinische psycholoog werkt, dan ga je je beslissingen baseren op wetenschappelijke literatuur.
Om dat te kunnen doen moet je weten hoe je onderzoek consumeert.
Voorbeeld van het ‘consumenten onderzoek’: stel je bent dus klinische psycholoog en je collega stelt voor om mensen met autisme die het
moeilijk hebben met de buitenwereld, te gaan helpen. Ze wilt dat doen aan de hand van ‘facilitated communication treatment’. Bij die
behandeling gaat de therapeut het hand van een autist gaat begeleiden. Een tablet gebruiken en dan de hand begeleiden. Daarop staan letters
en zo kan de autist woorden selecteren en zo communiceren. Dus plots is communicatie mogelijk. Goeie techniek! Maar… deze is niet echt aan
te raden. Werkt dit wel? Hiervoor werd een studie opgezet. Men heeft patiënten en therapeuten foto’s laten zien (wat ze niet wisten is dat
beiden een andere foto te zien kregen. Bv de therapeut een foto van een boot, de autist van een huis). Vervolgen vraagt men ‘wat heeft de
patiënt gezien?’. Men ging de techniek opnieuw toepassen en blijkbaar werd er altijd het woord gevormd die de therapeut had gezien, niet de
autist. De therapeut stuurt dus eerder i.p.v. begeleiden. Het werkt dus niet zoals voorzien.
Tweede voorbeeld. ‘scared-straight approach’. Men probeert ‘delinquenten’ terug het goeie pad op te sturen door hen bang te maken. Bv
meenemen naar de gevangenis en hen daar intimideren. Klopt dit wel? Als we zulke jongeren opvolgen blijkt het niet te werken. Ze plegen
zelfs meer criminaliteit.
Derde voorbeeld. ‘mindfulness kan je beter doen presteren op school’. Het lijkt te suggereren dat dit werkt. Men deelt groepen in: ofwel waar
je mindfulness krijgt of een andere groep. Men vergelijkt deze twee en degenen met mindfulness scoren inderdaad beter.
Daarnaast is het belangrijk om onderzoek kritisch te bekijken want niet elk onderzoek is correct uitgevoerd. Het is niet omdat het is
gepubliceerd dat alles correct is. Heel wat studies die in het verleden zijn gepubliceerd, zijn blijkbaar niet zo juist als men oorspronkelijk dacht.
Dus de psychologie nu zit in een turbulente periode. er was een artikel dat de mensen de toekomst konden voorspellen. De schrijver zette in
het artikel 9 experimenten waaruit het bleek dat de mensen inderdaad de toekomst konden voorspellen. Het artikel bleek dus te kloppen.
Maar er mankeerde wel iets aan: er waren veel meer dan 9 experimenten uitgevoerd. Maar die andere experimenten dan die 9 gaven geen
bewijs voor zijn stelling dus vermeldde hij enkel de 9 experimenten die dat wel deden. Als je onderzoek dus consumeert, moet je die kritische
houding aannemen.
2) Hoe werken wetenschappers?
4) Wetenschap is gebaseerd op empirie:
onderzoekers verzamelen data. Dat kan zintuigelijk via observatie, men kan ook meetinstrumenten gebruiken zoals een vragenlijst. Maar
we gebruiken die data om conclusies te trekken. Men kan dan het onderzoek repliceren. Dus we gaan dat allemaal nauwkeurig
rapporteren zodat iemand anders het kan opnieuw uitvoeren. Het basisidee is dat wat we concluderen is gebaseerd op empirische data
en niet op ander bronnen zoals intuïtie, subjectiviteit…
5) Wetenschappers testen theorieën:
we gebruiken die data om theorie te toetsen. De theorie-data cyclus. We starten een theorie en o.b.v. die theorie hebben we vragen die
we formuleren. We zetten een experiment op waarin we een zeer concrete hypothese kunne toetsen. De data gaat ofwel de theorie
ondersteunen ofwel verwerpen. Dus ofwel werd ons onderzoek niet goed opgezet en is er iets fout met het onderzoeks-design. We
kunnen dit dan aanpassen. OF misschien is de theorie gewoon fout, dan kunnen we de toer herzien. We hadden ooit het onderzoek van
Harlow. De cupboard theorie is dat kinderen zich hechten aan ouders omdat zij hen eten geven. De contact theory stelt dat kinderen zich
hechten omdat ouders veiligheid geven. Hoe testte Harlow dit? Met pasgeboren aapjes die een kooi hadden met een ijzeren draad als
moeder met eten of een zachte pop als moeder (ontwikkelingspsychologie). Als de eerste theorie klopt dan gaat hij bij de ijzeren figuur en
als de contact theory klopt gaat hij naar de zachte pop. Wat zag men? Ze zaten meer bij de zachte pop, dus we hebben bewijs voor de
contact theory!
Wat zijn nu kenmerken van een goede theorie? Een theorie die een verklaring geeft en ondersteund wordt door data. Het moet ook
falsifieerbaar zijn (theorie moet je kunnen weerleggen. Bv: iemand komt naar jou en zegt ‘marsmannetjes bestaan’. Je kan dan veel data
verzamelen en je zegt ‘ik heb er toch geen gezien’. En dan zegt deze persoon tegen jou ‘je kan ze enkel zien als je er echt in gelooft’. Die
persoon heeft zijn theorie niet falsifieerbaar gemaakt. Op dat moment kan je nooit aantonen f die theorie klopt of niet. Hier heb je een
pseudowetenschappelijke theorie. Een ander voorbeeld: er waren mensen overtuigd dat de onderzoekers te weinig vertrouwen hadden
in de therapeuten bij ‘facilitated communication treatment’. Op dat moment maak je een theorie weer falsifieerbaar. Een ander kenmerk
, is dat een goede theorie parsimonisch. Stel je kan een fenomeen verklaren met 2 theorieën. We gaan de simpelste van de 2 theorieën
verkiezen. Dat is dan de beste. Dit noemen we ook wel eens ‘’Occam’s razor’’. We zeggen dan dat die de meest parsimonische is. Stel dat
een theorie een bepaald fenomeen niet helemaal verklaard, dan moet je de theorie wat complexer maken. Maar als de theorieën een
fenomeen EVEN GOED VERKLAREN, dan moet je de simpelste nemen. Daarnaast belangrijk: wanneer we een theorie evalueren dus dat
we inschatten of we die moeten geloven, dan kunnen we dat niet doen o.b.v. 1 studie. Dat is onvoldoende om vertrouwen te leggen in
een theorie. Wanneer een hypothese bevestigd wordt, kunnen we daarmee geen theorie ‘bewijzen’. Een theorie is NOOIT volledig
bewijsbaar. We vinden ONDERSTEUNING, maar geen bewijs!! Daarom hoe meer we een resultaat kunnen repliceren, hoe meer
vertrouwen we hebben in een theorie want hoe meer we een rijke literatuur met data hebben die lijken te suggereren dat de theorie
klopt.
6) Wetenschappers vormen een gemeenschap:
ze hebben waarden/normen als gemeenschap. Er zijn 4 normen die onderliggen zijn aan wetenschappers. T(1) universalisme. Als een
studie goed is, gaan we het vertrouwen dat we er in hebben laten afhangen van de kwaliteit van de studie zelf en niet van de bekendheid
van de auteur etc. puur op de inhoud. (2) communaliteit, we vormen een gemeenschap en we maken ons werk beschikbaar voor de
gemeenschap, we moeten transparant zijn. data, materialen blootstellen. Daar zijn we nog niet helemaal, als je artikels opzoekt zijn er
sommigen betalend etc. (3) disinterestedness, wetenschappers zijn opzoek naar de waarheid uit intellectuele interesse en niet omdat het
geld of prestige oplevert. Puur uit interesse. Het zou geen rol mogen spelen maar dat doet het wel soms in de praktijk. (4) georganiseerd
scepticisme, je moet alles in vraag trekken. Zelfs je eigen onderzoek. Ideeën die al jaren lang bestaan,… je moet alles in vraag stellen, als je
iets niet in vraag kan stellen zit je in pseudowetenschap en is het niet falsifieerbaar.
7) Wetenschap kan fundamentele en toegepaste vragen beantwoorden:
meestal is er fundamenteel onderzoek: we onderzoeken een theorie, we trachten een theoretisch inzicht in onderzoeken te krijgen. Ons
onderzoek heeft niet noodzakelijk een praktische toepassing. Via labo-onderzoek iets in hert brein aantonen. Dit kan vaak van praktische
aard zijn. bv: leidt meditatie tot betere schoolresultaten. Dit is praktisch. Maar toegepast onderzoek gaan we echt testen of een
toepassing echt werkt. Die meditatie in scholen echt opstarten als onderzoek en trainingen. Het toegepast onderzoek is dat ‘werkt onze
training in de school?’. Je kan dat testen door te vergelijken of studenten die meditatie doen, beter scoren. Je kijkt of een toepassing
effectief is. Wij gaan het meestal hebben over fundamenteel onderzoek.
8) Wetenschap is continu in ontwikkeling:
onderzoekers toetsen continu hun theorieën. Wanneer we merken dat data onze theorie niet meer ondersteunt, kan het zijn dat we de
theorie falsifiëren dat ze niet meer klopt. Er is onderzoek waar we kijken wat de impact is van leur op motivatie. Men had een experiment
waar studenten willekeurig in een groep kwamen. In de eerste groep waren er oefeningen met woorden en je moet bepalen of het een
echt woord is of niet. De tweede groep kreeg dezelfde bundel met oefeningen, maar de eerste groep had een rode kaft, de tweede groep
een groene kaft. Hoe goed ging men presteren op de oefeningen. De groep met de rode kaft scoorde slechter dan de groene kaft. De
verklaring volgens onderzoekers is de kleur, rood is gevaar/slecht/voorzichtig. Rood triggert een bepaald motivatie systeem, gevaar
vermijden. Groen daarentegen is goed/doorgaan/verdergaan. Dus groen wordt geassocieerd met ‘naar een doel gaan’. Dat was volgens
de onderzoekers de uitleg. Men gaat slechter scoren bij rood omdat men voorzichtiger gaat zijn als men de oefeningen oplost. Nadien is
men gaan zeggen van ‘ja kleur heeft invloed maar het hangt af van de context’. Men deed dan een experiment waarbij men werd
ingedeeld in 2 groepen en elke groep ging een kamer in en had een gesprek met een vrouw. 2x dezelfde vrouw, maar de ene keer droeg
ze rood en de andere keer droeg ze blauw. Nadien werden ze nog eens in 2 groepen gedeeld. Ofwel ging het gesprek een date zijn ofwel
ging het een interview zijn om jouw IQ te bepalen. Als men dacht dat het een date was en ze was rood gekleed, dan was men meer
overtuigd (rood is de kleur van de liefde, je gaat sneller overtuigd zijn). bij intelligentie is blauw beter, want hier is rood een vermijding. Je
gaat voorzichtiger zijn want het wijst op gevaar. Dus kleur motiveert, maar hangt af van de CONTEXT. Blijkbaar heeft de theorie
gefalsifieerd. De replicaties kunnen de resultaten moeilijk repliceren. Dus er is geen overtuigend bewijsmateriaal dat ze klopt.
9) Wetenschappers publiceren resultaten in vaktijdschriften:
je doet een onderzoek, schrijft een artikel en stuurt dat op naar een editor. Die editor gaat een peer-review doen. Jouw artikel wordt
gelezen en beoordeeld door collega’s. Ze gaan jouw studie beoordelen op vlak van kwaliteit. Zijn er sterktes? zwaktes? Dit is meestal
anoniem. Je weet niet wie de auteur is en niet wie de reviewers zijn. de reviewers nemen een beslissing: het werkt voldoet niet aan de
vereisen of ze zeggen: er zit potentieel maar er moet wat aan gedaan worden. je hebt dus reject, revise of accept (alles het artikel in orde
is en er moet niks meer aan gebeuren). Dit neemt zeer veel tijd in beslag. Waarom zijn publicaties voor onderzoekers belangrijk? Vooral
omdat de onderzoekers erop beoordeeld worden. als men carrière wilt maken moet je al wat gepubliceerd hebben. (onderzoekers
worden niet betaald voor hun publicaties, maar zijn wel belangrijk voor hun carrière). Er ligt dus een hoge druk om te publiceren
waardoor onderzoekers de kantjes er gaan aflopen om de kans om gepubliceerd te raken te verhogen.
10) Wetenschappers communiceren met het brede publiek via journalisten:
je schrijft iets, dat wordt opgepikt door organisaties, dat wordt opgepikt oor journalisten, dat wordt dan gepost in de krant, dat wordt
gelezen door lezers, mensen schrijven er een blog over… maar in elke vertaling gaat er een stukje info verloren of wordt het vervormd.
Bronnen van informatie:
Wetenschappers gebruiken data om tot conclusies te komen. Onderzoek is een betere bron van informatie dan andere bronnen. De reden is
dat onderzoek gebruik maakt van een aantal zaken. Vergelijkingsgroepen, controleren van derde variabelen, informatie evalueren zonder
biases. Hierdoor krijgen we betere conclusies. Als je met de hand schrijft, moet je weinig noteren en snel samenvatten waardoor je diep
verwerkt en beter onthoudt. Via de laptop werk je snel en verwerkt je niet zo diep.
Pagina 2 van 48
, 1) Onderzoek vs. Ervaring
Ervaringen hebben geen vergelijkingsgroep want enkel jij hebt unieke, eigen ervaringen. Een vergelijkingsgroep is wel essentieel. Als je ziek
bent en je gaat bij de dokter heeft hij een controlegroep om te weten welke diagnose hij moet vaststellen door zijn ervaring door de jaren
heen. Als je conclusies trekt o.b.v. je eigen ervaringen dan heb je de informatie niet of je conclusie hoogstwaarschijnlijk goed is of slecht.
Onderzoek is probabilistisch: het idee is dat je met onderzoek komt tot verbanden, relaties. Maar we gaan nooit iets perfect voorspellen of
perfect verband vinden. Via onderzoek vind je meestal een positief of negatief verband, maar er zijn altijd uitzonderingen op de regel, het is
nooit 100%.
2) Onderzoek vs. Intuïtie
Jouw conclusies zijn beter als je uitspraken doet o.b.v. onderzoek, want o.b.v. je buikgevoel maak je redeneerfouten. Een eerste is dat we snel
overtuigd zijn als het een goed verhaal is. Een tweede cognitieve bias is de availability heuristic. We gaan sneller overtuigd zijn dat iets
waarheid is als we sneller tot een concreet voorbeeld kunnen komen. Bv wanneer mensen zeggen met een vliegtuig reizen is gevaarlijk omdat
ze snel tot voorbeelden komen die dat bevestigen zoals crashes. Terwijl bij statistieken dit helemaal niet zo is. De derde bias is de
present/present bias. Je denkt enkel aan de combinatie van 2 situaties. Bv je gaat naar een rage room en je voelt je nadien beter: alles kapot
slaan en je beter voelen check. Je denkt niet aan andere combinaties zoals: je gaat naar een rage room gaan en je slechter voelen etc. we
denken enkel aan de situatie waarin het fenomeen en het resultaat gelijktijdig aanwezig zijn en niet aan andere situaties. Bv je bent aan
iemand aan het denken en op dat moment gaat je gsm af: je denkt op dat moment het is meant to be. Dat is niet het geval want je dacht niet
aan de situatie van ‘ik dacht aan die persoon en mijn gsm gaat niet af’. Je maakt een redeneerfout.
Een andere bias is confirmation bias. We gaan op zoek naar bewijs dat in lijn is met onze verwachtingen/ideeën. Bv je werd opgedeeld in 2
groepen en je moet een IQ test uitvoeren. Nadien wordt de ene groep afgebroken op hun IQ test en de andere vol lof beloond. De groep die
werd afgebroken gaat vooral de boekjes lezen waarin hun IQ zeer slecht was en degenen die vol lof werden beloond gaan vooral de boekjes
lezen waarin hun IQ zeer goed was. Dus men ging echt hun overtuiging gaan ‘opzoeken’ om die te bevestigen. We zoeken info die de beelden
van onszelf gaan bevestigen. Je hebt ook de confirmatory hypothesis testing. We gaan onze hypotheses zodanig formuleren zodat het ons idee
gaat bevestigen. Men deelde studenten weer in 2 groepen, in de eerste groep zei men ‘je gaat een extravert interviewen’ en in de tweede ‘een
introvert’. In de groep die dacht dat ze een extravert gingen interviewen stelden ze totaal andere vragen.
Waarom zijn biasen een groot probleem? Omdat we een bias blindspot hebben. we gaan onze eigen biasen ontkennen of zeggen dat ze een
minder grote rol spelen dan bij anderen. Daaraan gekoppeld heb je de Dunning-Kruger effect. mensen gaan hun eigen competentie te groot
inschatten.
3) Autoriteiten geloven
Onderzoek blijft nog steeds beter. Bijvoorbeeld, de anti-vaccinatie beweging. Hoe is die beweging ontstaan? Door Andrew. Die is een arts en
schreef een artikel. In dat artikel maakte hij de opmerking dat bepaalde vaccins voor de mazelen risico’s inhielden voor ontwikkeling van
bijwerkingen. Toen dat dat verscheen sprong de media erop en dat leidde tot die anti-vaccinatie beweging. Achteraf bleek dat wat hij claimde
niet correct bleek te zijn. als je een artikel publiceert moet je aangeven waar de oorsprong en geld van je onderzoek vandaan komt. Hij
beweerde van niet, terwijl hij eigenlijk wel geld had gekregen van het bedrijf die concurrent is van het vaccin die hij bekritiseerde. Ook had hij
gefoefeld met de resultaten. Het tijdschrift heeft het artikel teruggetrokken. Te laat de anti-vaccinatie beweging was al ontstaan. Hij verloor
zijn dokter titel maar is nog steeds een leidend figuur.
Waar kan je die empirische artikels vinden? Wetenschappelijke tijdschriften,
boekhoofdstukken(peer review is hier niet altijd aanwezig!!),
wetenschappelijke boeken (peer review is hier niet altijd aanwezig!!) , …
Wat is niet wetenschappelijk? Boeken voor een breed publiek, Wikipedia,
populaire media…
Pagina 3 van 48
, HOC 2: grondbeginselen van alle onderzoek:
Drie soorten uitspraken , vier aspecten van validiteit:
1) Variabelen
Dat we iets meten dat varieert, dat 2 of meer waarden kan aannemen. In een onderzoek gaan we vaak variabelen meten of manipuleren. We
gaan er voor zorgen dat we dingen constant houden zodat het enkel 1 waarde kan aannemen. Bv enkel mannen bevragen, dan behoud je
mannen constant als 1 waarde. Men doet dat soms om te zorgen dat geslacht geen alternatieve verklaring kan geven voor resultaten. Meestal
hebben we het over variabelen, zaken die we zelf meten of manipuleren. Een onafhankelijke variabele heeft een invloed op de afhankelijke. Bv
IQ op risicovolgedrag. Die variabele gaan we ofwel meten of manipuleren. Meten is bv een vragenlijst geven en observeren hoe iemand scoort.
Manipuleren is in een experiment. We gaan als onderzoeker bepalen welke waarde een variabele aanneemt bij een persoon. Bv als we willen
weten of muziekschool een impact heeft op IQ, IQ is hier afhankelijk. We gaan een experiment opzetten en de onafhankelijke manipuleren.
We gaan 2 groepen creëren en willekeurig mensen in 2 groepen plaatsen. Jij beslist als onderzoeker welke waarde die variabele aanneemt dus
jijzelf manipuleert. Een laatste punt is dat bij onderzoek zijn we variabelen aan het manipuleren/meten maar we doen uitspraken over
constructen/concepten. Een conceptuele variabele is iets abstract theoretisch en we moeten dat op een bepaalde manier manipuleren of
meten. Bv studenten een vragenlijst geven en hun eigen schoolse prestaties beoordelen. Of we zouden kunnen kijken in een databank met
studieresultaten om te kijken hoe studenten scoren. Of we kunnen het aan de leerkrachten vragen. Wat we zien is dat je het concept schoolse
vaardigheden op 3 verschillende manieren kan operationaliseren of vertalen naar een variabel die je meet. In onderzoek vertalen we ene
conceptuele variabele naar een geoperationaliseerde variabele. Achteraf kunnen we uitspraken doen over de constructen, niet de variabele
die we meten.
Als je artikels raadpleegt, zie je dat ze heel wat dingen verduidelijk zoals de variabelen en de methoden. Ze beschrijven de variabele als
‘construct, conceptueel variabele / conceptuele definitie / operationalisatie’. In een goed artikel beschrijft men altijd hoe men iets definieert
en wat ze bedoelen, bij de methoden ga je zien hoe ze dat construct meten/manipuleren. Men zegt niet altijd letterlijk hoe ze manipuleren
maar je kan het afleiden. Bv ‘we zijn geïnteresseerd of mensen een auto hebben of niet’. Ze hebben gevraagd dat mensen ofwel zeggen ‘ik heb
een auto of niet’. Dit is een variabele want het kan 2 waarden aannemen: eigenaar of niet. Men heeft dit gemeten, niet gemanipuleerd. We
hebben het gewoon gevraagd. Ander voorbeeld is dankbaarheid aan je partner uitdrukken. Men kan vragen in welke mate mensen het eens
zijn met een aantal uitspraken; zoals ‘ik geef vaak complimentjes’. Dan kunnen ze op een schaal van 0-10 dit aanduiden. Deze variabele heeft
dus 10 levels van helemaal niet akkoord-helemaal akkoord. We gaan dus observeren hoeveel dankbaarheid ze uitdrukken, we gaan niet zelf
bepalen hoeveel dankbaarheid ze uitdrukken, we observeren het. Een derde voorbeeld is dat de onderzoekers mensen indelen bij valse
informatie te horen krijgen die ze 1x of 2x te horen krijgen. Dit is een gemanipuleerde variabele want we kijken niet naar hoe vaak mensen van
nature iets vals horen, wij bepalen het.
Een oefeningetje: hebben mensen die sms berichten sturen tijdens het rijden met de auto meer kans op ongevallen in het verkeer?
• Onafhankelijke variabele: sms-berichten (want de ongevallen hangen af van de sms-berichten)
• Hoe kan je de afhankelijke variabele meten? We gaan gewoon mensen laten rijden met de auto en observeren wie er veel sms’en
stuurt en of hun rijgedrag/ongevallen verschilt van de mensen die we observeren die minder sms’en sturen. (wel nadelen als iemand
je observeert, dat je je anders gedraagt.) we kunnen zodanig observeren dat je het niet doorheeft zoals een dashcam, dat vergeet je
wel.
• Hoe kan je de onafhankelijke variabele manipuleren? We gaan een groep indelen die moeten sms’en bij het rijden en een andere
groep die geen gsm in de auto mogen hebben en zo kijken wie er gevaarlijker rijdt/meer ongevallen heeft. (probleem is wel dat het
niet ethisch is, we willen dit niet doen in een levensechte situatie, maar in een simulator).
2) Drie soorten uitspraken
Frequenties, verbanden en causale verbanden. Hierover doen studies uitspraken. Frequenties is hoe vaak iets voorkomt, verbanden kan + of –
zijn. causaliteit is de richting van het verband. Wat de oorzaak en de gevolgen zijn. bv als je als familie samen eet, zijn er minder
eetstoornissen. Dit is een oorzakelijk verband wat als X optreedt, dan krijg je Y.
Frequenties: 60% sms’t tijdens het rijden, 12% kiest liberaal. Dit is beschrijvend en het gaat telkens over 1 variabele. De variabele wordt altijd
gemeten, nooit gemanipuleerd. De uitspraken gaan typisch over 1 variabele maar in de studie kunnen er wel verschillende uitspraken doen
over verschillende variabelen. In een studie kunne meerdere variabelen voorkomen, telkens met hun uitspraak.
Verbanden: introverten herkennen betere gezichten, zelfcontrole geeft meer rust. Er is een relatie of misschien zelfs een correlatie.
Correlationeel onderzoek. Een verband kan + -- of zelfs geen verband. Het kan ook curvilineiar zijn. als de correlatie 1 is dan kan je perfect
voorspellen. Je kan Y of X perfect voorspellen aan X of Y. we spreken over R2. De kwadraat van de correlatie dus 12 = 1. Die vertelt ons dat we
100% van de variatie in X/Y kunnen verklaren als we de andere variabele kennen. Als je r=0.25 dan is je verband niet zo goed. Hoe minder
fouten je maakt over uitspraken ahv je regressierechte, hoe minder fouten en hoe beter de correlatie. De correlatie hier is wel niet zo sterk dus
je kan een zeer klein beetje voorspellen maar zeker niet perfect. Met die correlatiecoëfficiënt heb je de richting van het effect en de sterkte.
Een correlatie is meestal een lineair effect, maar in de praktijk kan je wel een curvilineair verband maken. De onafhankelijke variabele in het
kwadraat zetten en dan de correalte tussen X2 en Y berekenen. (werkwoorden verbanden: ‘gaat samen met, voorspelt, correleert met, heeft
een hoger risico op….’)
Pagina 4 van 48
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller LAVADESTE. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.30. You're not tied to anything after your purchase.