1 Afasiesymptomen en taalverwerking
1.1 DEEL 1: Betekenis, prevalentie, incidentie en oorzaken van afasie
1.1.1 BETEKENIS
Afasie = geen spraak = Een verworven taalstoornis, veroorzaakt door een focaal hersenletsel dat ontstaat nadat de
taal verworven is
Invloed op communicatieve vermogen van mensen (Activiteiten)
Dus ook op sociaal functioneren (Participatie)
o Afasie kan leiden tot sociaal isolement
Taal kan via het gehoor (1) en visueel (2) binnen komen => eerst: komt taal wel door de zintuigen?
Dan een weg door de hersen, daar begrijpen/decoderen we de signalen
Door spraak (1) en schrift (2) gaat de taal weer naar buiten
Concrete voorbeelden:
Stoornis: moeite met leesinhoudelijk begrip
Activiteiten (beperking): moeite met het begrijpen van een bijsluiter
Participatie: zelfzorg niet meer kunnen organiseren
Stoornis: moeite met woordvinding
Activiteiten (beperking): moeite met vragen stellen in gesprek
Participatie: minimale betrokkenheid bij sociale gebeurtenissen
1.1.2 PREVALENTIE
Afasie door beroerte
Incidentie CVA België (= aantal nieuwe gevallen in specifieke periode)
o 200 tot 230 per 100.000 inwoners per jaar, ofwel
o 19.000 gevallen per jaar, of 52 gevallen per dag
In Nederland en België samen jaarlijks minimaal 20.000 mensen getroffen door afasie (1/567, 15 tot 38% na
een beroerte)
1.1.3 OORZAKEN
Beroerte (ischemisch CVA): hypoperfusie
o Door embool (afsluiting slagader/ader) of trombus (bloedprop)
Beroerte (hemorragisch CVA): hyperperfusie
o Door scheur; levensbedreigend, bloed moet vaak uit op druk te laten zakken + hersen ruimte geven
Beroerte is de meest voorkomende oorzaak van afasie
o Ischemische beroerte (80%) (hypoperfusie: geen bloed toevoer meer)
o Hemorragische beroerte (20%) (hyperperfusie: te veel aan bevloeding)
Andere oorzaken
o Trauma (op hoofd vallen, tak op hoofd…)
o Hersentumor
o Infectie
o Intoxicatie en vitaminedeficiëntie
o Degeneratieve stoornis
o Infectie/intoxicatie/vitaminedeficiëntie (hersenabces, herpes encefalitis, meningitis; orgaan/drugs,
alcohol, medicatie; B12)
o Neurodegeneratieve aandoening
, Trauma capitis (hoofdtrauma)
o Letsel aan de schedel en/of hersenweefsel
Craniocerebraal trauma
o Vb tak op hoofd, boom, stelling, dak…
Statistieken hersentumoren in België (2012)
jaarlijks ±800 nieuwe ptn met hersentumor:
o Mannen: n=453
o Vrouwen: n=352
o meest frequent: 45-80 jaar
Tumoren grote hersenen,
Tumoren kleine hersenen
Tumoren hersenstam
=> uitval treedt niet altijd meteen op, hersen passen zich opnieuw aan
Epilepsieaanval is HET teken van een tumor
Classificeert naar het weefsel waaruit ze ontwikkelen
o Meningeoom (gezwel uit van hersenvlies/menigne)
o Glioblastoom- multiforme (graad IV = heel kwaadaardig) [kwaadaardig]
o Glioom (graad I = traaggroeiender) [kwaadaardig]
Neurochirurgische operaties: elektrisch gebied stimuleren waar men wil gaan snijden => valt
taal uit (logopedist doet opdrachtjes met wakkergemaakte patiënt) => weten dat daar
spraak/taalgebied zit => niet snijden (Gevoel voor tumor)
Fasen in herstelproces
Acute fase = de eerste twee/drie weken
o Zodra patiënt medisch stabiel is kan revalidatie starten
Revalidatiefase of letselfase = tot vier/zes maanden na het ontstaan
o Fase waarin grootste herstel plaatsvindt, sterk individueel bepaald
o Klinisch anatomische correlatie is in deze fase optimaal = wat heeft het letsel nu juist veroorzaakt?
Chronische fase = na vier tot zes maanden
o Fase waarin vaardigheden worden geleerd die leiden tot betere communicatie en grotere
zelfredzaamheid
De verschillende fasen zijn niet eenduidig beschreven in de literatuur
1.2 DEEL 2: afasiesymptomen
1.2.1 SYMPTOMEN
Inleiding
Linguïstische niveaus
o Fonologie = leer van de spraakklanken (fonemen) met hun disctinctieve kenmerken die een
betekenisonderscheidende functie hebben (bv /pad/ en /bad/)
o Semantiek = Betekenisleer, hier wordt betekenis toegekend aan woorden, objecten, geuren,
gebaren, geluiden,… Deze subsystemen kunnen selectief gestoord zijn. Objecten worden
geïnterpreteerd in het subsysteem visuele semantiek en woorden in het subsysteem lexicale
semantiek
o Syntaxis = Beschrijving van de wijze waarop inhouds- en functiewoorden een grammaticale structuur
(= een zin) vormen
Spontane taal
Benoemen
Naspreken / kopiëren
Woorden opnoemen binnen 1 categorie (dieren, letter /f/)
Luidop lezen
Schrijven op dictaat
1.2.1.1 Fonologische symptomen (symptomen op klankniveau) (zichtbaar op woordniveau)
Verspreking, slip of the tongue, Freudian slip of Spoonerisme quasi onvermijdbaar? Normaal =
“Ik haal een zak brood en choco potto euh pot choco”
Voor elke 1000 gesproken woorden, maken we één of twee fouten.
We genereren ongeveer 150 woorden/minuut, dit betekent dat een spreekfout ongeveer elke zeven
minuten in ononderbroken gesproken taal voorkomt
Elke dag maken we ongeveer tussen de 7 en 22 versprekingen
Fonologische symptomen: “Dit is een safel (tafel)”
Fonologische parafasieën, fonologische paragrafieën (schrijffouten), fonologische paralexieën (leesfouten)
o Fouten bij benoemen/luidop lezen/na spreken moeilijkheden op woorden komen = parafasie
o Conduite d’approche: doelwoord wordt bereikt: fa, le, fa-tel, tafel
o Conduite d’écart: doelwoord wordt niet bereikt: fe, fa telfa,… neen
Ook fonematische parafasieën/paragrafieën/paralexieën
Fonologisch neologisme (woord zodanig verminkt => ‘nieuw woord’)
o Koolmees mootkees = fonologisch parafasie eerder dan neologisme; we herkennen het woord
nog goed
o Herkennen we het niet; helemaal verminkt => neologisme
Fonologisch jargon (in spontane taal)
Doelwoord tafel
Fatel: transpositie (verwisselt 1 of meer klanken van plaats)
katel: substitutie (vervangt 1 of meer klanken)
afel: deletie/omissie (laat 1 of meer klanken weg)
tafsel: additie/inserties (voegt 1 of meer klanken toe)
kraspel: fonologisch neologisme (doelwoord is niet meer herkenbaar)
vb: koolmees mootkees wordt fonologische parafasie door traspositie van m en k en substitutie door t
neologistisch jargon = overvloed aan neologisme: spontane spreken wordt gekenmerkt door woorden waarvan we
de originele vorm of betekenis niet kennen (ww en functiewo zijn wel bewaard, vooral inhoudswo meer getroffen)
1.2.1.2 Lexicale symptomen (symptomen op woordniveau)
1. Problemen met het oproepen van de woordvorm
Productieve anomie: kan het concept verwoorden maar het doelwoord niet oproepen (het ligt op
het puntje van mijn tong!), de eerste letter geven helpt (fonologisch cuen)
Selectieve anomie: kan het concept verwoorden maar het doelwoord niet oproepen (het ligt op het
puntje van mijn tong!), de eerste letter geven, helpt niet! Hij kan wel het juiste woord selecteren uit
een reeks van woorden
Vb afbeelding koolmees: “nee geen idee”/ “vogeltje, klein, geen mus”
Circumlocuties: niet op het woord komen, maar het concept is wel goed bewaard/ de beschrijving; koolmees
Respons: Vogeltje, het is klein, het is geen mus maar…, een zwart hoofdje, het zit bij ons in de tuin
2. Problemen met het koppelen van het concept aan het woord
Semantische anomie: kan het concept niet verwoorden en het doelwoord niet oproepen. Dit
betekent dat de betekenis van een woord niet omschreven kan worden want het woord roept de
betekenis niet op. Hierdoor kan het woord ook vaak niet begrepen worden.
Semantische parafasie (verbaal): doelwoord wordt vervangen door een betekenisverwant woord
(bv stoel wordt tafel)
Cohyponiem: vervanging door een betekenisverwant woord (bv tafel wordt stoel, keuken,
bad)
Hyponiem: vervanging door een woord waarvan de betekenis gedekt wordt door het
doelwoord (bv meubel wordt tafel, stoel…)
Hyperoniem: vervanging door een woord met een ruimere betekenis (bv: tafel wordt
meubel)
Irrelevante of ongerelateerde (semantische) parafasie (verbaal): er is geen relatie tussen het
doelwoord en het vervangen doelwoord (bv kerk wordt kop)
Semantisch jargon (overvloed aan semantische parafasieën)
Bv: ‘Wat doe je overdag?’ ‘Ja, dat doen ik wel, zoals met drogen en fietsen enne … zo met mooi weer hier op
de dek … enne hoe ik … nou ik ken het mooiste uit, ik euh speel ‘t me raak met gaas en ik speel ‘t me raak’
Empty speech (inhoudelijk lege taal)
Bv: ik doe dat enkele uren per week, zoals ik een week bekijk, enkele uren zijn dat zonder de indeling in
dagen te bekijken
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller MVandev. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.97. You're not tied to anything after your purchase.