Samenvatting VDI 2
DEEL 1: Acute zorg
H1: Algemene oriëntatie in de chirurgie
1. De chirurg en de operatie
Operatief ‘ingrijpen’ = niet-natuurlijke openingen in het lichaam maken om bij dieper
gelegen delen te komen
o Laparotomie = klassieke methode (incisie)
o Laparoscopie = kijkoperatie, ‘sleutelgatoperatie’
-> verschillende impact op pat en herstel, opletten met vroegere operaties (verklevingen,
risico ruptuur) + impact op taak voor instrumenterende verpleegkundige: minder nodig
Twee vpk’n in OK: om steriele (= instrumenterende vpk) en niet-steriele (= omloop vpk)
aan te geven, deze wisselen elkaar af
Verschillende chirurgische specialismen: abdominale heelkunde, orthopedie, urologie,
plastische en reconstructieve chirurgie, neurochirurgie, thoraxchirurgie / cardiopulmonale
chirurgie, vaatchirurgie
2. De anesthesie
Snelle ontwikkeling sinds 1945, tegenwoordig veilig
Werkterrein anesthesist: toedienen anesthesie, bewaking en nazorg + pijnbestrijding +
reanimatie
Verschillende vormen: algehele (narcose) + regionale + lokale
Algehele anesthesie of narcose
Zeer veilig, maar angstige ervaring voor pat
Eerste voorbereiding op de afdeling zelf
Premedicatie maakt de pat rustiger, voorgeschreven door anesthesist en IM of SL (onder
tong) toediening + vaak avond voordien slaapmiddel
-> redenen: sedatie, angst minderen, amnesie, analgesie, makkelijke inductie, minder
anesthetica nodig, minder slijmsecretie in bovenste LW (droge mond!), onderdrukken
misselijkheid en braken (aspiratie!)
- Benzodiazepine (diazepam, lorazepam, midazolam), opgelet bij ouderen en pat
met gestoorde leverfunctie -> sedatie kan langer aanhouden. Geen pijnstilling!
Mogelijk rusteloos, delirium
- Opiaten: enkel bij pat’n die preoperatief al pijn hebben of die al opiaten gebruikten
- Combi benzodiazepinen en opiaten: goede angstreductie en sedatie, maar risico
op ademdepressie!
- Anticholinergica: om speekselvorming en slijmvorming in LW te verminderen. Nu
minder nodig
- GM ter vermindering van kans op aspiratie van zure maaginhoud. Niet altijd nodig,
soms wel op spoed
- Maagzuurremmer in combinatie met metoclopramide (Primperan) voor mensen
met hoger risico op aspiratie, bv overgewicht of zwanger
- Bij niet-nuchtere pat wordt inleidingstechniek aangepast!
-> veel ingrepen tegenwoordig in dagziekenhuis, premedicatie soms onmogelijk!
Voordelen: heldere pat voor gesprek met anesthesist + pat sneller wakker en naar huis
Fase 1: inleiding in de narcose
= meestal IV inspuiten van snel werkend anestheticum (= prikkelend!), pat snel in heel
diepe slaap, heeft geen reflexen meer -> als maagsappen naar boven komen, risico op
slikpneumonie!
1
,Specifieke situaties: jonge kinderen of volw met prikangst -> eerst inhalatie-anesthesie
met zuurstofmasker
Inbrengen van beademing:
o Larynxmasker: buisje dat uitkomt in masker met opblaasbare rand (cuff), via mond
inbrengen, cuff opblazen -> ruimte rond opening van strottenhoofd afgesloten -> pat
kan spontaan ademen of beademd worden
o Endotracheale intubatie: meest invasieve methode met tube in luchtpijp. Pat in
sniffingpositie (mond-, keelholte en luchtpijp op één lijn), laryngoscoop inbrengen,
tube tussen stembanden schuiven, cuff opblazen die ruimte tussen tube en luchtpijp
afdicht. Voordelen: luchtweg altijd vrij, geen aspiratie mogelijk. Nadeel: keelpijn en/of
slikklachten postoperatief
o Crush-inductie bij evt spoedoperatie
Fase 2: narcosefase
= mengsel van zuurstof en narcosegassen toedienen via narcoseapparaat. Diepte van
anesthesie wordt onderhouden door combi inhalatie-anesthetica en intraveneuze
middelen. Anesthesist bewaakt en ondersteunt de vitale functies van de patiënt dmv
allerlei waarden (BD, hartfreq, temp, sat, urineproductie, bloedverlies)
Functies:
o Pijnbestrijding
o Bewusteloosheid
o Spierverslapping om operatiegebied toegankelijk te maken (afgeleiden van curare =
pijlgif!) -> opletten postoperatieve gevolgen, zie verder
o Onderdrukking van vegetatieve reflexen zoals braken en hoesten
Nadelen: chemische gassen prikkelen trilhaarepitheel van slijmvliezen in de LW -> veel
slijmproductie en belemmeren van afvoer -> gevaarlijke postoperatieve longcomplicaties
mogelijk
-> lachgas (N2O, licht anesthetisch effect), halothaan (niet prikkelend op LW, toxisch voor
lever), enfluraan (niet toxisch, meer kans op AH depressies), sevofluraan (gn prikkelend
effect, snel bewusteloos, prima voor inleiding)
Fase 3: beëindiging van narcose
= toedienen van narcosegassen stopzetten -> narcosemiddel w afgebroken in lever en
uitgescheiden in nieren en longen -> bewustzijn keert terug (eerst gehoor!) -> excitatie
(onrustig, hoesten, braken).
Tube wordt verwijderd wanneer pat aanspreekbaar is, zelfstandig kan ademen en slikken,
reageren op commando’s. Mayo-canule inbrengen om terugzakken van de tong te
belemmeren. Pat naar recovery, narcose gaat in golven uit lichaam, wordt opgestapeld in
vetcellen -> bij obese pat duurt dit proces dus langer!
Algemene narcose heeft invloed op:
o Bloeddruk (daling)
o Zuurstofverbruik (toename): AH kan verstoord zijn door resterende werking van GM
o Hart: door pijn kan er een snelle pols, zuurstoftekort van de hartspier
(myocardischemie) optreden
o Luchtwegen: verhoogde slijmproductie
o Keelslijmvlies: irritatie
Regionale anesthesie
= niet voor elke operatie geschikt, werking van beperkte duur; ideaal voor HK thv armen,
benen, onderbuik
Voordelen:
o pat blijft bij bewustzijn (vnl bij ouderen belangrijk)
o geen intubatie nodig
o minder longproblemen
o minder schadelijk voor het hart
o minder misselijkheid en braken
2
,Nadelen:
o beperkte werking (enkele uren)
o aantal te opereren gebieden is beperkt
Soorten:
o Plexusanesthesie: zenuwknoop wordt verdoofd, bv plexus brachialis in oksel voor arm
en hand -> naald wordt onder begeleiding van echo ingebracht in oksel of hals, naar
plaats waar zenuwen lopen -> pat voelt tinteling of anesthesist stuurt elektrisch
stroompje als prikkeling -> anestheticum inbrengen rond zenuwen. Na 15-30min is
verdoving optimaal, zenuwen en motoriek zijn uitgeschakeld. Verdoving kan 3 tot 12u
duren. Nadeel: moeilijk om exact te lokaliseren, bv voor grotere gebieden zoals blaas
of darm
o Epidurale/spinale anesthesie: twee gelijkaardige soorten anesthesie
Epidurale anesthesie Spinale anesthesie (rachi-anesthesie)
Werkt na 20 min Werkt meteen
Houding om ruimte tussen wervels te Anestheticum inspuiten door DM in de
vergroten. Na verdoving van de huid liquorruimte, tussen wervels L4 en L5.
wordt anestheticum ingespoten Blokkade van ruggemerg vanaf plaats van
tussen twee wervels in epidurale toediening. Gevaarlijk: risico op
ruimte. Niét door DM (= dura mater) verlamming!
Plaats: zeker boven middenrif (AH Enkel tussen wervels L4 en L5
stoornissen)
Anesthesie + pijnstilling, langdurig Spierkracht weg, benen niet bewegen.
effect mogelijk (ook evt postoperatief Soms combi met epidurale voor
met pompje) pijnbestrijding
CI voor epidurale: sterke hypotensie, stollingsstoornissen, infectie bij insteekplaats,
verhoogde hersendruk
Verwikkeling bij spinale: hoofdpijn! Enkele uren stil liggen na operatie
Lokale anesthesie
Plaatselijk verdoven van weefsel door infiltreren met anestheticum. Bv bij hechting wond,
verwijderen van kleine tumor, trekken van tand of kies. Soms toevoegen van
vaatvernauwer om bloedverlies te beperken
H2: De preoperatieve fase
1. De administratieve opnameregeling
-> zie opnamegesprek, anamnesegesprek, gewone geplande opname
Belangrijk: ‘informed consent’ = schriftelijke toelating, formulier met risico’s. Bij spoed-
ingrepen komt informatie achteraf. Bij kinderen moet de toelating door de ouders
ondertekend worden
2. Psychologische begeleiding
Pat is een socio-psychomatische eenheid, elke HK ingreep is een ingrijpende en
persoonlijke gebeurtenis! Zorg op maat, aandacht aan geven, zorgen voor vertrouwen en
pat geruststellen
3. Fysische voorbereiding
Vroegtijdige voorbereiding -> anamnese, voorgeschiedenis + lichamelijk onderzoek
en aanvullende onderzoeken
= afhankelijk van soort ingreep, algemene toestand pat
Internationale ASA-score obv algemene toestand, indicatie voor herstel en mogelijke
complicaties
3
, o ASA 1 = pat zonder lichamelijk of psychisch letsel, behalve de operatie
o ASA 2 = pat met lichte tot matige systemische aandoening, bv diabetes, rokers,
zwangere vrouwen
o ASA 3 = pat met ernstige systemische aandoening, bv COPD, niet-gecontroleerde
hypertensie/diabetes
o ASA 4 = pat met ernstige systemische aandoening, levensbedreigend, bv
vergevorderde COPD, leverfalen
o ASA 5 = pat die zonder operatie zeker binnen 24u overlijdt, bv gescheurd aneurysma
in aorta, hoofdtrauma
o ASA 6 = pat die hersendood is (orgaandonatie)
o ASA E = emergency, pat die spoedingreep ondergaat, bv appendectomie
Medische anamnese vs verpleegkundige anamnese
- door geneesheer-specialist of assistent tijdens consultatie - door vpk bij
hospitalisatie
- mogelijke thema’s: hoofdklachten, klachten van andere systemen - niet alleen
gegevensverzameling, ook
(bv mobiliteit, vroegere ingrepen), GM gebruik, allergieën, alcohol- informatief luik
en tabaksgebruik, familiale aandoeningen
o Medisch – klinisch onderzoek om organische of functionele afwijkingen op te sporen
-> KO door arts, op basis hiervan evt bijkomende onderzoeken zoals: RX thorax
(ongecontroleerde COPD, actieve longziekte, rokers, recente pneumonie,…),
electrocardiogram (ECG, bij cardio of respiratoire aandoeningen), longfunctietesten
(bepalen vitale capaciteit), bloeddrukcontrole (standaard), toestand gebit (abcessen,
streptokok bacterie gevaarlijk in bloedbaan, hartklep-implantaat of protheses),
rookstop (stoppen 2w voor operatie!)
o Bloedonderzoeken:
- inschatten van kans op bloeding (RBC tellen, Hb-gehalte en stollingsfactoren, bv
trombocyten)
- postoperatieve infecties (WBC, CRP)
- verhoogde behoefte aan O2 tijdens en na ingreep (RBC, hemoglobine,
hematocriet)
- bloedsuikergehalte, bloedgroep bepalen
o Opsporen van risicopatiënten + bijkomende voorbereiding
- Cardio aandoeningen en hypertensie -> hoger risico op complicaties: narcose
bevordert ritmestoornissen en onderdrukt hartwerking -> owv minder O 2-aanvoer
en grotere behoefte
- Resp aandoeningen -> long- en AH complicaties -> onderdrukking
trilhaar(epitheel) door endotracheale tube + beademing en narcosegassen +
tijdelijke uitschakeling AH spieren + meer behoefte aan O 2 in weefsels.
Bevorderlijke factoren: aandoeningen LW + aard vd ingreep + zwakke buikspieren
+ obesitas, passiviteit + pijn verhindert AH ventilatie. Maatregelen: ademkine,
aërosoltherapie (verdunnen sputum), niet roken, AH oefeningen, infectietoestand
behandelen
- Nierproblemen -> verhoogde kans op inefficiënte filtering van afvalstoffen + acute
nierinsuff (hoge mortaliteit) -> nieronderzoeken en consult nierspecialist
- Verstoorde voedingstoestand -> ondervoeding: na ingreep verhoogde behoefte
aan voedingsstoffen + obesitas: groter gevaar op postoperatieve complicaties,
maakt ingreep technisch moeilijker
- Bloedstollingsproblemen -> vertraagd: hoger risico op bloeding, in- of uitwendig,
peri- of postoperatief + verhoogd: meer risico op trombusvorming, vnl bij
operaties thv bloedcirculatie of orthopedische HK
- Endocriene stoornissen -> ingreep kan ontregelende invloed hebben op glycemie,
diabetes kan ook aanleiding geven tot verhoogd infectierisico, neurologische en
vasculaire afwijkingen, wondheling
4