100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Klinische Psychologie $9.67
Add to cart

Summary

Samenvatting Klinische Psychologie

10 reviews
 700 views  28 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Dit is een samenvatting van het vak Klinische psychologie. De samenvatting bevat de stof uit het boek (alle aangegeven hoofdstukken) en de stof uit de colleges,in één. Hiernaast is er (gekleurd) dikgedrukt de begrippen aangegeven. Ook zijn er plaatjes ter verduidelijking. Hiermee heb ik gewoo...

[Show more]
Last document update: 2 year ago

Preview 4 out of 63  pages

  • No
  • H1 t/m h10, h12 t/m h15, h17, h19 t/m h22, h24 t/m h25 (niet h11, h16, h18, h23)
  • June 13, 2022
  • June 18, 2022
  • 63
  • 2021/2022
  • Summary

10  reviews

review-writer-avatar

By: bwdkraus • 6 months ago

review-writer-avatar

By: lisanvmeurs • 1 year ago

review-writer-avatar

By: carlijnvh05 • 1 year ago

review-writer-avatar

By: leonkrekelberg • 1 year ago

review-writer-avatar

By: niccirotgans • 1 year ago

review-writer-avatar

By: justinevinken1 • 2 year ago

Translated by Google

Prevalence disorders are missing and this is requested on the exam

review-writer-avatar

By: catovanloon • 2 year ago

Show more reviews  
avatar-seller
Samenvatting klinische psychologie
Hoorcollege 1 & H1 t/m H4
Bij klinische psychologie denkt je vaak aan psychische problemen/stoornissen, bijv. ADHD.
Maar het doel gaat verder dan classificeren, maar ook diagnosticeren, dus ook om hoe de stoornis bij
de persoon is ontstaan en andere bijdragende factoren. Ook wordt er gericht op preventie
behandeling en onderzoek.
 klinische psychologie: het gebied van de psychologie dat zich bezighoudt met afwijkend (in
slechte zin), slecht aangepast en abnormaal menselijk gedrag/gedachten/belevingen (kan binnen in
de persoon, maar ook in relatie met anderen), gaat dus vaak over psychische stoornissen

In de DSM-5 staan allemaal psychologische stoornissen met bijbehorende symptomen etc.

Factoren die bepalen of gedrag abnormaal is (min. 1 hebben voor abnormaal gedrag):

1. Persoonlijk lijden
2. (Dis)functionaliteit van het gedrag (dagelijks functioneren ondermijnt door gedrag, bijv. qua
werk of relaties)
3. Irrationeel en onbegrijpelijk gedrag (bijv. zoals bij boulimia)
4. Onvoorspelbaarheid en controleverlies
5. Opvallend en onconventioneel gedrag (mensen gebruiken zichzelf hiervoor vaak als
maatstaaf, maar als het gedrag ook echt sociaal onwenselijk is denken we eerder aan dat het
gedrag pathologisch is)
6. Gedrag dat een ongemakkelijk gevoel bij anderen teweegbrengt (overtreden impliciete
regels voor ‘gepast’ gedrag)
7. Overtreden van morele normen

Psychische stoornis: syndroom gekenmerkt door klinisch significante symptomen op het gebied van
cognitieve functies. De emotieregulatie, of het gedrag van een persoon, dat een uiting is van een
disfunctie in de psychologische, biologische of ontwikkelingsprocessen die ten grondslag liggen aan
het psychische functioneren (gaat vaak gepaard met + persoonlijk lijden en + beperkingen in het
functioneren)
 als de symptomen 1) te verwachten zijn en cultureel aanvaardbaar is, 2) voortvloeit uit politieke,
religieuze of seksuele minderheid of 3) voortkomt uit persoonlijk conflict tussen individu en
maatschappij, dan mag je niet spreken van een psychische stoornis

Modellen om abnormaal en normaal gedrag te onderscheiden

 Statistisch model: meeste mensen zitten gemiddeld (normaalverdeling), ver ervan af is
abnormaal. Echter… 1) waar leg je de grens en 2) hoe ongewoon moet het gedrag zijn, 3) ook
is het onduidelijk of er sprake is van individueel lijden

,  Medisch of ziektemodel: Je houdt je hier meer bezig met de oorzaken (bijv. somatogeen
(oorsprong zit lichamelijk of psychogeen (oorsprong zit mentaal). Echter… de patiënt doet
passief mee en bij veel psychische stoornissen is geen onderliggend mechanisme
aangetoond, ook stigmatiseert het een stoornis als een ziekte (labeling-theory: bestempeld
staan als psychiatrisch patiënt/ziek  selffulfilling prophecy)




 Leer- of onderwijsmodel: er wordt niet uitgegaan van biologische oorsprong, maar een
stoornis kan ontstaan door verkeerd gelopen leerprocessen (er wordt minder gesproken in
termen van stoornissen en meer van vaardigheidstekorten) – beter dan vorige, want patiënt
doet actief mee en minder stigmatisatie van ziekte
Als grens voor abnormaal/ziek wordt hier verantwoordelijkheid en aanspreekbaarheid
gebruikt (demarcatie- of afgrenzingscriterium)




Reductionisme: alles is terug te leiden naar een verklarend mechanisme

Neurobiologische benadering (van psychopathologie): focus op rol van genen en neurobiologische
processen in de hersenen (bijv. neurotransmitters) bij psychopathologisch gedrag
(vroeger werd hier vooral naar gekeken, nu wordt de omgeving ook meer meegenomen en de
samenhang tussen psychische processen en neurobiologische functies)

Bij psychische stoornissen kan er ook een genetisch component zijn, je kunt het dan bekijken vanuit
een genetisch perspectief, waarbij je kan kijken naar een drietal bronnen:

 Familiestudies: gaat ervan uit dat als een (psychische) stoornis overgeërfd wordt, deze
vatbaarheid in bepaalde families vaker voorkomt dan in anderen. Een probleem is dat niet
alleen genen maar ook omgevingsfactoren worden gedeeld
 Tweelingstudies: hierbij is de gedachte dat eeneiige genetisch identiek zijn en twee-eiige
gemiddeld de helft identiek zijn (zelfde als normale broers en zussen)
 concordantie: de mate waarin eenzelfde eigenschap (bijv. stoornis) bij twee familieleden
voorkomt
 concordantiecoëfficiënt: waarde van de concordantie uitgedrukt in een coëfficiënt tussen
0 en 1 (hoe hoger hoe meer de concordantie verklaard door genen) – (hogere concordantie
bij eeneiige dan bij twee-eiige suggereert een genetische invloed)
(Concordantiecoëfficiënt van eeneiige tweelingen kan overschat worden, omdat bij eeneiigen
in vergelijking met twee-eiigen meer overeenkomstige omgevingsfactoren zijn)
 Adoptiestudies: geadopteerde delen geen genen met hun adoptieouders, wel
omgevingsfactoren en als ze vaker iets hebben uit de biologische familie, is het genetisch

,Tegenwoordig gaan we uit van predispositie (bepaalde genetische overgevoeligheid X stress
verhogende omgeving = psychopathologie)
Diathese-stress model: als vatbare personen in een negatieve omgeving opgroeien, hebben zij meer
kans op een negatieve uitkomst
Differential susceptibility theory: genetisch vatbaarheid maakt personen gevoeliger voor
omgevingsinvloeden (zowel positief als negatief)

We weten al dat genen een rol spelen bij psychische stoornissen, maar hoe groot de bijdrage en hoe
ze effect hebben weten we niet. We weten ook dat er geen single-gen disorders zijn en dat een
stoornis niet wordt overgedragen, maar de gevoeligheid ervoor
(het is eerder een aanleg voor een algemene categorie stoornis en niet een specifieke)

Temperament: een reeds vroeg te onderkennen individuele wijze van reageren. Vormen hiervan zijn
makkelijk temperament, moeilijk temperament en langzame starters (o.b.v. activatieniveau,
regelmaat in gedrag, afleidbaarheid, toenadering vs ontwijking etc.)
 heeft genetisch en omgevingscomponent en kan een risicofactor voor psychopathologie zijn

(Werking van neurotransmissie en neuronen etc. gaat niet getoetst worden)

Cognitief neurowetenschappelijk perspectief: afwijkingen in bepaalde hersenen worden in verband
gebracht met het ontstaan van (symptomen van) bepaalde psychische stoornissen

Limbisch systeem  amygdala, hippocampus en hypothalamus  overactivatie  arousal  angst
(HPA-as = onderdeel limbisch systeem voor bij inductie/regulatie stress)

Amygdala  hyperactief  gedrukte stemming (kenmerkend voor depressie)

Prefrontale cortex  reguleren emoties, gedrag, abstractie, verbaal geheugen, psychomotorische
snelheid en doelgericht gedrag  bijv. impulsiviteit en emotieregulatie

Als iets neurotoxisch is vernietigd het cellichamen van neuronen

Pseudodepressief syndroom: initiatiefverlies, affectieve vervlakking (minder emotionele reacties) en
sociale teruggetrokkenheid, door schade aan prefrontale cortex
pseudopsychopatisch syndroom: impulsiviteit en roekeloosheid (nog wel initiatief, maar minder
vermogen tot zelfevaluatie en -correctie), door schade aan prefrontale cortex
(bij depressieve mensen zijn bij een aantal hersenstructuren minder activiteit en minder volume)

MRI berust op magnetische resonantie van waterstofatomen. fMRI op verschillen in zuurstofgehaltes
van het bloed (met neuroimaging kan alleen nog samenhangen worden vastgesteld, geen
oorzaak/gevolg)

 Externaliserende stoornissen – ondercontrole emoties: gedrag dat zich naar buiten richt
(kenmerken: agressief, impulsief etc. bijv. ADHD)
 Internaliserende stoornissen – overcontrole emoties: gedrag dat naar binnen gericht is
(kenmerken: emotionele instabiliteit en verstoord affect, bijv. angst- en
stemmingsstoornissen)

Bij externaliserend is er onderactiviteit van het autonome zenuwstelsel (en vaak minder cortisol) en
bij internaliserend overactiviteit

(Bij gedragsstoornissen die vroeg beginnen (voor 10 jaar) spelen biologische factoren een grotere rol)

, Emotieregulatiestrategieën:

1. Selectie van de situatie (bijv. weglopen, als je denkt dat het vervelende emoties oproept)
2. Modificatie van de situatie (vermijden, time-out nemen)
3. Verandering in aandacht
4. Cognitieve herwaardering van de betekenis van de stimulus (reappraisal) – (vooral moeilijk
bij externaliserende problemen, door onderactiviteit prefrontale cortex)
5. Expressie van emoties onderdrukken

Comorbiditeit: gelijktijdig hebben van twee of meer vormen van psychopathologie/stoornissen

Binnen leertheoretische benaderingen staat klassieke en operante (instrumentele) conditionering
centraal

Kenmerkend voor de leerpsychologie is de translationele benadering – voortdurende wisselwerking
tussen onderzoek en praktijk

Aversieve conditionering: oorspronkelijk neutrale prikkel wordt opgevolgd door aversieve (vrezende)
ongeconditioneerde prikkel (zo word je ook bang voor de neutrale)
behavioristen bestudeerden uitsluitend objectief waarneembare reacties op (externe) prikkels
(Watson was hier belangrijk bij, denk aan het jongetje en de rat/hamer)

Idee bij instrumentele conditionering is dat gedrag dat tot een aangename uitkomst leidt, in
frequentie zal toenemen en wat tot een onaangename uitkomst leidt, in frequentie zal afnemen
(= wet van effect)

Leren: gedragsveranderingen van een organisme die het resultaat zijn van regelmatigheden in de
omgeving (dus door 1x ergens van de schrikken, is geen leren)

Conditionering werkt door associatievorming (associatieve leertheorie), dit geleerde wordt
opgeslagen in mentale representaties (interne datastructuren met informatie over een stimulus of
respons)
klassieke conditionering werd lang beschouwd als stimulus-respons (S-R) leren, maar tegenwoordig
wordt het ook gezien als stimulus-stimulus (S-S) leren

Propositionele theorie: alternatieve verklaring conditionering: leren vindt plaats door middel van
een verwachting (propositie) in het geheugen en de mate van vertrouwen in de verwachting

Ontogenetische adaptatie: aanpassingen aan de omgeving tijdens de levensloop van één organisme

(Noot. OP = onvoorwaardelijke prikkel. OR=onvoorwaardelijke reactie. VP=voorwaardelijke reactie)

Latente inhibitie: conditionering verloopt trager als je de VP vooraf al vaker zonder OP hebt
aangeboden gekregen (bijv. al meerdere keren naar de tandarts, zonder dat er iets ergs gebeurde)

Aangeleerde hulpeloosheid is dat je denkt/doet alsof je hulpeloos bent, omdat je in andere situaties
niets kon doen om het te veranderen (hulpeloos)
Inflatie-effect: bij een al lichte angst kun je door een erge schrikreactie/paniekaanval (ervaring na
aversieve conditioneringsgebeurtenis) een nog grotere angst ontwikkelen, ook al had die
schrikreactie/ paniekaanval niets met de reden van die oorspronkelijk lichte angst te maken
generalisatie: vreesreacties worden getransfereerd naar stimuli die perceptuele kenmerken delen
met de oorspronkelijk geconditioneerde prikkel

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Samenvattingenvoorieder. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $9.67. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

52510 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$9.67  28x  sold
  • (10)
Add to cart
Added