In dit document staat een samenvatting van de volgende hoofdstukken:
H2= consumentengedrag
H3= producentengedrag
H4= volledige mededinging
H5= economische macht
H6= overheidsingrijpen
Hoofdstuk 2 Consumentengedrag
2.1 Consumentensurplus en vraaglijn
Het verband tussen de prijs van een goed en de gevraagde (verkochte) hoeveelheid van dat goed
wordt weergegeven in een vraagvergelijking (qv = ap + b). De vraagvergelijking kan in een grafiek
worden getekend: de vraaglijn. Het verband tussen de prijs en de vraag naar goederen is in het
algemeen negatief: prijsstijging/daling leidt tot daling/stijging van de gevraagde hoeveelheid. Als je
gevraagde hoeveelheid vermenigvuldigt met de prijs bereken je de omzet. De vraagvergelijking en –
lijn laat ook de betalingsbereidheid van consumenten zien.
De betalingsbereidheid is het bedrag dat consumenten bereid zijn te betalen voor het product. Het
verschil tussen de betalingsbereidheid en de werkelijke prijs is het consumentensurplus. Het
consumentensurplus van alle consumenten samen kan gezien worden als een maatstaf voor de
welvaart.
2.2 Verandering van de vraag
Verandering van het consumentengedrag komt tot uitdrukking in een verschuiving langs of van de
vraaglijn. Een verschuiving langs de vraaglijn laat zien dat een prijsverhoging/verlaging leidt tot een
daling/stijging van de gevraagde hoeveelheid. Bij een prijsverhoging daalt het consumentensurplus,
bij een prijsdaling stijgt het surplus. Een verschuiving van de vraaglijn naar rechts/links wil zeggen dat
consumenten ongeacht de prijs meer/minder van het product willen kopen.
Bij een gelijkblijvende prijs stijgt/stijgt het consumentensurplus bij een verschuiving van de vraaglijn
naar rechts/links. Oorzaken van een verschuiving naar rechts zijn bijvoorbeeld: toenemend voorkeur
voor het product, toename van het aantal consumenten, toename van het besteedbare inkomen en
een verandering in de prijs van substitutie- of complementaire goederen. Substitutiegoederen zijn
concurrerende goederen die elkaar in de ogen van de consument kunnen vervangen.
Complementaire goederen zijn goederen die alleen samen met andere goederen worden gebruikt
2.3 De prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid
De prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid (Ev) bereken je door de procentuele verandering
van de gevraagde hoeveelheid te delen door de procentuele verandering van de prijs. Dit getal geeft
aan hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid van een goed verandert als gevolg van een
prijsverandering met 1 procent. Bij een prijsinelastische vraag is de procentuele verandering van de
gevraagde hoeveelheid is kleiner dan de procentuele verandering van de prijs: 1< Ev < 0. De omzet
neemt dan toe bij een prijsstijging en neemt af bij een prijsdaling. Het gaat hierbij om noodzakelijke
goederen. Bij een volstrekt prijsinelastische vraag verandert de gevraagde hoeveelheid niet als de
prijs verandert: Ev = 0. De omzet neemt dan toe bij een prijsstijging en neemt af bij een prijsdaling.
Het gaat hierbij om onmisbare goederen. Bij een prijselastische vraag is de procentuele verandering
van de gevraagde hoeveelheid is groter dan de procentuele verandering van de prijs: Ev < 1. De
Pagina 4 van 14 omzet neemt dan af bij een prijsstijging en neemt toe bij een prijsdaling. Het gaat
hierbij om luxe goederen. Bij een proportioneel elastische vraag is Ev = 1. De omzet verandert in dit
geval niet als de prijs stijgt of daalt.
2.4 De inkomenselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid
De inkomensvraaglijn is een lijn die het ceteris paribus verband aangeeft tussen het besteedbare
inkomen van consumenten en de hoeveelheid goederen die zij willen kopen. Als je besteedbare
, inkomen toeneemt neemt de vraag naar primaire of noodzakelijke goederen minder dan evenredig
toe en de vraag naar luxe goederen meer dan evenredig toe. Inferieure goederen zijn goederen
waarvan consumenten bij stijging van het inkomen eerst meer kopen, terwijl bij verdere stijging van
het inkomen de gevraagde hoeveelheid weer daalt. De inkomensvraaglijn verschuift naar
boven/beneden als bij elk inkomen meer/minder goederen worden gekocht.
De inkomenselasticiteit van de vraag (Ey) bereken je door de procentuele verandering van de
gevraagde hoeveelheid te delen door de procentuele verandering van het inkomen. Dit berekende
getal geeft aan hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid verandert als het inkomen met 1%
verandert. Bij noodzakelijke goederen is 0 < Ey < 1: de vraag is inkomensinelastisch. Bij
inkomensonafhankelijke goederen is Ey = 0: de vraag is volstrekt inkomensinelastisch. Bij luxe
goederen is Ey > 1: de vraag is inkomenselastisch. Bij inferieure goederen is Ey < 0.
Hoofdstuk 3 Producentengedrag
3.1 Omzet en kosten
De afzet is de hoeveelheid verkochte artikelen in een bepaalde periode. De omzet is het totale
geldbedrag dat voor de verkochte artikelen is ontvangen in een bepaalde periode. Dit is de afzet x de
prijs. Bedrijven moeten aan hun klanten ook btw over de verkoopprijs in rekening brengen. Deze btw
is de Belasting over de Toegevoegde Waarde, ook wel omzetbelasting genoemd. De verkoopprijs
inclusief btw en overige prijsverhogende belastingen wordt de consumentenprijs genoemd.
Bedrijven kunnen de betaalde btw terugvorderen van de Belastingdienst. Ontvangen btw moet
afgedragen worden aan de Belastingdienst.
De totale omzet wordt berekend door de afzet te vermenigvuldigen met de verkoopprijs. De totale
opbrengst (TO) = Omzet = afzet x verkoopprijs . De gemiddelde opbrengst (GO) is de opbrengst per
verkocht product. De marginale opbrengst (MO) is de extra opbrengst als er één product meer wordt
verkocht.
Constante (of Vaste) kosten zijn kosten die niet veranderen, als er meer of minder wordt verkocht of
geproduceerd. Voorbeelden zijn huur, interestkosten en afschrijvingskosten. Variabele kosten zijn
kosten die wel veranderen, als er meer of minder wordt verkocht of geproduceerd, bijvoorbeeld de
grondstofkosten. De totale kosten bestaan uit de totale variabele kosten en de totale constante
kosten: Totale kosten (TK) = totale variabele kosten (TVK) + totale constante kosten (TCK)
De gemiddeld variabele kosten (GVK) zijn de variabele kosten per stuk. De gemiddeld constante
kosten (GCK) zijn de constante kosten per stuk. De gemiddeld totale kosten (GCK) zijn de totale
kosten per stuk. De marginale kosten zijn de extra kosten als er één eenheid product meer wordt
geproduceerd en verkocht.
3.2 Break-evenanalyse
De totale winst (TW) bereken je door van de omzet (TO) de totale kosten (TK) af te trekken. De
gemiddelde winst (GW) of de winst per product bepaal je door de totale winst (TW) te delen door het
aantal verkochte/geproduceerde goederen (q). De gemiddelde winst (GW) is ook gelijk aan de
gemiddelde opbrengst (GO) min de gemiddelde totale kosten (GTK). En de marginale winst (MW) is
de extra winst (ΔTW) als er één extra product wordt verkocht of geproduceerd. De marginale winst
kun je ook berekenen door van de marginale opbrengst (MO) de marginale kosten (MK) af te
trekken.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller taraverboom. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.16. You're not tied to anything after your purchase.