Hoorcolleges week 1
Deel II
Het verbintenissenrecht ziet op relatieve rechten (rechten die je kunt uitoefenen tegen één of
meerdere specifieke partijen). Binnen deze relatieve rechten kunnen we onderscheid maken tussen
verbintenissen en andere rechten en plichten.
Definitie verbintenis: een vermogensrechtelijke betrekking tussen twee of meer personen, krachtens
welke de een jegens de ander tot een prestatie gerechtigd is (schuldeiser) en deze jegens gene tot
die prestatie verplicht is. (schuldenaar)
Bij een verbintenis gaat iedere verplichting gepaard met een recht of anders gezegd: een verbintenis
is zowel actief als passief. Alleen als je een schuldeiser en een schuldenaar hebt dan heb je een
verbintenis. Juist daarin bestaat het onderscheid met rechtsplichten. Bij rechtsplichten bestaat er
een plicht zonder dat de ander automatisch een recht heeft. Het bekendste voorbeeld van een
rechtsplicht is de onrechtmatige daad – iedereen heeft een rechtsplicht om de maatschappelijk zorg
in acht te nemen (je moet je houden aan de regels van het ongeschreven recht) jegens iedereen,
maar dat betekent niet dat iedereen jouw schuldeiser is. Dat betekent niet dat iedereen jou als
schuldeiser kan aanspreken hé je moet je houden aan de regels van het ongeschreven recht. Zo
werkt een onrechtmatige daad niet. Die rechtsplicht die je hebt die leidt pas tot verbintenissen of tot
gevolgen bij een schending daarvan. Alleen als jij jouw plicht om je te houden aan het ongeschreven
recht schendt en dat tot schade leidt, alleen dan komt er een verbintenis tot schadevergoeding tot
stand waarbij ook een schuldeiser betrokken is.
Grof onderscheid rechtsplicht en verbintenis
Verbintenis Rechtsplicht
rechtsbetrekking geen rechtsbetrekking
Altijd twee of meer partijen: de schuldenaar en zijn plicht staan centraal
schuldeiser en schuldenaar
recht en plicht
een tekortkoming is een een schending is een onrechtmatige daad
wanprestatie
Opeisbaar (tenzij natuurlijke alleen een vordering bij een schending of tenminste een dreigende
verbintenis) schending
Onderscheid tussen de verschillende bronnen van verbintenis
Artikel 6:1 BW zegt heel helder: verbintenissen kunnen alleen ontstaan als dit uit de wet voortvloeit.
Dus we hebben in het Nederlands Burgerlijk Recht eigenlijk nog maar één bron van verbintenissen:
namelijk de wet. Dat staat zo in de wet zelf, nml in artikel 6:1 BW. Dat ‘’voortvloeien’’ in artikel 6:1
BW zwakt het wat af want dit geeft wel aan dat het niet direct letterlijk in de wet moet staan als het
,maar uit de wet voortvloeit. Dit speelt bijvoorbeeld bij verbintenissen die worden afgesproken in
rechtshandelingen.
Definitie rechtshandeling: een rechtshandeling is een handeling die is gericht op het teweegbrengen
van een rechtsgevolg
Bronnen van verbintenissen-rechtshandelingen
Overeenkomsten (artikel 6:213 BW en 6:248 BW en boek 7 BW) -> uit de wet vloeit voort dat
die overeenkomsten ook tot verbintenissen leiden. Hoe zit dat dan? Zie 6:213 BW: een
overeenkomst is volgens 6:213 BW per definitie een rechtshandeling waarbij een verbintenis
ontstaat. En artikel 6:248 BW zegt dat ook maar zegt dat heel indirect eigenlijk: een
overeenkomst heeft niet alleen de door de partijen overeengekomen rechtsgevolgen, maar
ook die uit de wet, redelijkheid en billijkheid en gewoonte voortvloeien. Maar niet alleen de
rechtsgevolgen die zijn afgesproken maar dus ook die niet.
Aansprakelijkheidstelling als bedoeld in artikel 2:403 lid 1 onder f BW
Bekrachtiging artikel 3:69 BW
Legaat 4:117 BW
Dit zijn allemaal rechtshandelingen die tot verbintenissen leiden.
Wat is het verschil tussen een rechtsfeit en een rechtshandeling? Nou bij andere rechtsfeiten is de
wil van de handelende persoon niet van belang i.t.t. rechtshandelingen. Een rechtshandeling maakt
het namelijk een rechtshandeling omdat de handelende partij de wil heeft om rechtsgevolgen in het
leven te roepen.
Bronnen van verbintenissen-andere rechtsfeiten
Voorbeeld:
Onrechtmatige daad (6:162 BW)
Zaakwaarneming (6:198 BW) jouw wil maakt niet uit, het leidt tot rechtsgevolgen
Bronnen van verbintenissen- rechterlijke uitspraken
Dat heb je bijvoorbeeld als de rechter iemand veroordeeld tot het betalen van een
dwangsom of de proceskosten (artikel 237 e.v. Rv en artikel 611a e.v. Rv). Daar ontstaat dan
een verbintenis uit om bijvoorbeeld de proceskosten te voldoen en die ontstaat door die
uitspraak.
Hetzelfde geldt bij een toekenning van een schadeloosstelling (bijvoorbeeld op grond van
artikel 3:53 BW)
, Zie het boek voor meer van zulke voorbeelden
Docent zei net dat in artikel 6:1 BW expliciet staat dat de verbintenissen alleen uit de wet kunnen
voortvloeien. En dit stond ook in het oude BW, maar toen kwam het arrest
Quint/Te Poel
In Quint/Te Poel was er een zekere driehoeksrelatie aan de gang. We hadden een opdrachtgever en
die gaf een opdracht aan de aannemer om een huis te bouwen op de grond van een derde en die
derde was een broer van de opdrachtgever. Die aannemer die bouwt het huis op de grond van de
derde en die wil dan betaling. Die gaat eerst naar de opdrachtgever, maar die was niet te vinden of
failliet of wat dan ook die kon of wilde in ieder geval niet betalen. Dus die aannemer ging toen naar
dei broer toe want die broer die derde die is door natrekking eigenaar geworden van het huis en zijn
grond is daardoor meer waard geworden dus die heeft geprofiteerd van mijn arbeid zonder dat er
eigenlijk een rechtvaardiging voor was. Die aannemer stelt met andere woorden een vordering uit
ongerechtvaardigde verrijking in. Echter, dit was onder het oude BW en onder het oude BW bestond
geen ongerechtvaardigde verrijking dus ja geen ongerechtvaardigde verrijking en dus ook geen
verbintenis tot schadevergoeding voor die derde. Betekent dat dan dat hij zomaar kan profiteren van
zijn nieuwe gebouw? De HR oordeelde dat niet iedere verbintenis rechtstreeks uit de wet of op de
wet moet steunen. De HR zegt nee een verbintenis kan ook ontstaan als zij in het stelsel van de
wet past en aansluit bij de wel in de wet geregelde gevallen. Toch kreeg die aannemer zijn geld niet
want ja die aannemer, werd geoordeeld, die was zo dom om te bouwen op andermans grond dat had
die aannemer ook kunnen weten want hij had gewoon de registers kunnen controleren dus de derde
hoefde geen schadevergoeding te betalen aan de aannemer, maar de deur voor ongerechtvaardigde
verrijking was opengezet ondanks dat dit niet in de wet stond.
Dit specifieke probleem van ongerechtvaardigde verrijking is opgelost. Het nieuwe BW kent immers
wel een regeling van ongerechtvaardigde verrijking. De vraag is dan of Quint/Te Poel nog steeds zin
heeft onder het nieuw BW. Dit is een vraag waarover veel wordt geschreven maar die eigenlijk niet
zo heel belangrijk is, want stel je bent een advocaat en je wilt schadevergoeding maar je erkent ook
dat er niet echt een grondslag is voor mijn schadevergoeding. Dat je cliënt recht heeft op
schadevergoeding blijkt niet echt uit de wet. Je kunt dan twee dingen doen. Je kunt Quint/Te Poel
erbij pakken en zeggen: nee het vloeit misschien niet voort uit de wet deze verbintenis maar het past
in het stelsel van de wet en het sluit aan bij andere wettelijke gevallen. Dat kan maar dat is moeilijk
want dan is het aan de lagere rechter om te erkennen dat er nog een extra bron van verbintenissen
bestaat. Een moderne advocaat zou daarom iets anders doen. Een moderne advocaat zou gewoon
zeggen hier is sprake van een onrechtmatige daad. Ontrechtmatige daad is zo breed dat je er
eigenlijk alle denkbare gevallen in kan stoppen. Je zegt gewoon er is sprake van een onrechtmatige
daad en dan past het wel bij de wet.
Dus de HR negeert het oude artikel 6:1 BW en zegt verbintenissen kunnen ook ontstaan als het
aansluit bij wat er in de wet staat. Een nieuwe categorie dus. De HR zegt dat artikel 6:1 BW dat hoef
je niet al te streng op te vatten.
Afdwingbaar of natuurlijk
, Hoofdregel-iedere verbintenis is afdwingbaar artikel 3:296 BW
Uitzondering- natuurlijke verbintenis 6:3 lid 1 BW -> een natuurlijke verbintenis is een verbintenis
zonder rechtsvordering. Met andere woorden een natuurlijke verbintenis is een verbintenis die je
niet kunt afdwingen. Maar het is dus wel een verbintenis. Dus als jij een natuurlijke verbintenis
nakomt uit jezelf dan is dat geen onverschuldigde betaling want je hebt immers gewoon een
verbintenis die je bent nagekomen.
Hoe ontstaat nou zo’n natuurlijke verbintenis -> artikel 6:3 lid 2 BW:
a) De wet of een rechtshandeling beperkt de afdwingbaarheid (de wet doet dit bijvoorbeeld bij
verjaring; na 20 jaar of 5 jaar of hoeveel jaar dan ook verjaart de vordering tot nakoming. De
vordering tot nakoming verdwijnt dan maar de achterliggende verbintenis blijft bestaan. We
hebben dus wel een verbintenis maar geen rechtsvordering dus we hebben dan een
natuurlijke verbintenis. Door verjaring ontstaat een natuurlijke verbintenis)(het kan ook door
een rechtshandeling. Dit speelt bijvoorbeeld als je afspreekt dat je een verbintenis niet kunt
afdwingen. Dit wordt ook wel een gentlemen’s agreement genoemd. Een gentlemen’s
agreement leidt tot allerlei verplichtingen, maar die zijn niet af te dwingen.
a. Verjaring
b. Gentlemen’s agreement
a) Morele verplichting (als jij voldoet aan een morele verplichting dan voldoe je daarmee aan
een natuurlijke verbintenis. Stel dat jij bijvoorbeeld de fiets leent van je buurman en die fiets
wordt terwijl hij onder mijn hoede was gestolen en ik kon daar niets aan doen. Ik was een
goed bruiklener en had de nodige zorg betracht maar toch is die fiets weg. Je hebt nu geen
juridische verplichting om je buurman schadeloos te stellen maar moreel zul je misschien
zeggen oké ik heb hem van jou geleend ik geef jou nu een nieuwe fiets. Voorbeeld dus van
een morele verplichting die een natuurlijke verbintenis is).
Tot zover de verschillende verbintenissen. We gaan over naar het volgende onderwerp; de
totstandkoming van overeenkomsten.
Artikel 6:217 lid 1 BW- Totstandkoming overeenkomst
Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan.
De aanvaarding moet aansluiten op het aanbod.
Dit is hoe het heel simpel zit. Er zijn allerlei bijzondere regels over afwijkende aanvaardingen. Die
nadere regels vindt je in artikel 6:217-6:225 BW.
Een probleem met deze basisregel is, is dat hij een beetje te netjes is. Artikel 6:217 BW gaat uit van
één aanbod met daarbij één aanvaarding maar zo gaat het in de praktijk lang niet altijd. Het moet
gaan om het achterliggende idee; als aanbod en aanvaarding maar op elkaar zijn afgestemd en er
sprake is van wilsovereenstemming.
Wat is dan aanbod en wat is aanvaarding?
Aanbod en aanvaarding staan nergens in de wet gedefinieerd, maar we weten dat het
rechtshandelingen zijn. Een rechtshandeling is een handeling gericht op een rechtsgevolg. Aanbod en
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller anoukbogels. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.72. You're not tied to anything after your purchase.