100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Filosofie (ALLE hoorcolleges + VOLLEDIGE boek) (GESLAAGD) $15.43   Add to cart

Summary

Samenvatting Filosofie (ALLE hoorcolleges + VOLLEDIGE boek) (GESLAAGD)

2 reviews
 190 views  11 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Voor deze samenvatting heb ik het hele boek samengevat en gelinkt aan de puntjes uit de powerpoints van de hoorcolleges. >> Beter kan je echt niet krijgen! :)

Preview 8 out of 85  pages

  • Yes
  • June 24, 2022
  • 85
  • 2021/2022
  • Summary

2  reviews

review-writer-avatar

By: stephanhertoghs • 1 month ago

review-writer-avatar

By: sennecrommen • 1 year ago

avatar-seller
Hoorcollege 1: Inleiding, mythos & logos

Ale filosofie vertrekt uit de verwondering, vertelt Plato. De filosofie gaat er vanuit dat de
werkelijkheid niet is wat ze lijkt, we stellen het gegeven ter discussie en er is met andere woorden
een vervreemding in het spel, waarin we het gewone als vreemd zien.

Plato’s grot : de vraag wat rechtvaardigheid is…

Allegorie van de grot: mensen zitten vastgeketend in een grot, met zicht op een muur, achteraan de
grot staat er een vuur, waardoor er schaduwen verschijnen op de muur waarnaar de vastgeketende
gevangenen kijken. Ze gaan er vanuit dat wat zij zien, de werkelijkheid is. Op een gegeven moment
wordt een van de gevangenen bevrijd. Deze gevangene ziet een andere ‘echte’ werkelijkheid en
beseft dat de schaduwen geen echte werkelijkheid was, maar maar een kopie van de werkelijkheid.
De andere gevangenen geloven hem niet en geloven nog steeds in hun oorspronkelijke werkelijkheid
van de muur. Dit draait uit tot geweld.

De verwondering van de filosofie is soms dramatisch.

• Actief en passief
In het normale leven vragen we ons niet af wat het leven inhoudt, een filosoof zoekt die
verwondering wél actief op, de verwondering is geen beginpunt, maar blijft ook een leidraad
die het denken altijd in haar greep houdt.

Zizek: we leven niet in een werkelijkheid, “The Real” is iets wat voor ons afgesloten is, er ligt een
soort sluier over heen. De echte werkelijkheid wordt weggehaald → ‘The castration of The Real’
Je komt terecht in een symbolische orde. Men volgt bepaalde patronen.

• ‘Tweede natuur’ wordt het voorwerp van kritische reflectie. Onze waarneming van de
werkelijkheid is niet meer bewust, men ziet betekenis en beweegt zich daarin als een vis in
het water

• “Waarom?” “daarom!” vs. de blik van het kind

Filosofie = een wetenschap, als filosoof zijn we meer geïnteresseerd in argumentatie boven
bevestiging, verwondering ↔ definitieve zekerheden

Een theorie of wereldbeeld is afhankelijk van de spatio-temporele tijdscontext.  vragen en
antwoorden veranderen voortdurend, ze verschillen in tijd en ruimte. Filosofie is altijd een
uitdrukking dat de tijdsgeest (Hegel ‘Zeitgeist’) weergeeft: ‘Die Philosophie ist ihre Zeit in Gedanken
erfasst’. Vragen en antwoorden zijn dus aan veranderingen onderhevig.

Ook de interpretatie is historisch bepaald, om iets te begrijpen (bijvoorbeeld Plato), dan moet je ook
iets over de historie begrijpen (Griekse oudheid). Je moet dus rekening houden met de historisering
van het subject, hoewel de betekenis van een object voortdurend verandert. We zijn een product
van onze tijd.

Je kan nooit de betekenis verklaren van een object, je kan wel zeggen dat wij als mensen op een
bepaalde manier naar een object kijken/keken → er is geen objectieve maatstaf van een feit




1

,Wereldbeelden

• Binnen een wereldbeeld, wordt het heden geordend, verwachtingen voor de toekomst
gevormd en wordt het verleden geïnterpreteerd, in een voortdurend proces van
herbezetting, maar…
• De term wereldbeeld wijst op een bestaanshorizon waarin we zijn ‘geworpen’ (geboren), we
hebben niet voor de wereld waarin we terechtkomen, gekozen. Het wordt voor ons gekozen.
• Een wereldbeeld verandert dan ook niet door bewuste keuzes van de gemeenschap, maar
gaat eerder om geleidelijke ontwikkelingen die ontstaan als reactie op specifieke problemen
die zich aandienen, in de meeste gevallen is dit proces zo geleidelijk dat het onopgemerkt
plaatsvindt.
• In sommige gevallen van het maatschappelijk leven komen de breuklijnen tussen ‘oud’ en
‘nieuw’ wel duidelijk aan de oppervlakte → ‘post factum’, in een beweging van interpretatie
van het gebeurde van revoluties, avant-garde of baanbrekend werk, waardoor het
perspectief op heden, verleden en toekomst verandert.



Deel 1: De Lotgevallen van de filosofische rationaliteit

Hoofdstuk 1: Wijsbegeerte binnen de antieke bestaanshorizon (6e eeuw v.C. – 6e eeuw n.C.)

1. HET ONTSTAAN VAN DE WIJSGERIGE RATIONALITEIT

De Westerse wijsbegeerte ontstaat in de 6e eeuw V.C, in het Griekse Cultuurgebied. Hier wordt de
rede (logos) als nieuw verklaringsprincipe ontdekt. De Griekse cultuur was vooral gebaseerd op
oeroude tradities die werden gefungeerd aan de hand van verhalen, mythen, die het antwoord gaven
op allerlei vragen: vragen naar de oorsprong, de betekenis van dingen of verwonderde vragen over
het ‘waarom’ van dingen.

Van mythos (verhaal) naar logos (rede, rationaliteit, uitleg), Nestle 1940

Mythos = ‘het gezegde (verhaal)’

• Grond-leggende gebeurtenis om de werkelijkheid te verklaren
• Niet kritisch: de mythe trekt de geldigheid van haar verklaringsmethode niet in twijfel
• Normatief: ze verklaart niet alleen waarom de dingen zijn wat ze zijn, maar geeft ze ook aan
waarom de dingen zo moeten zijn
• Legitimerend

→ Cultuurschok 6e eeuw, door…

• Contact vreemde volkeren (antropomorfisme) ‘Hoe komt het dat er verschillende rassen toch
op elkaar gelijken?’
• Kolonisatie en handel
• Mondelinge naar schriftelijke cultuur  kritiek op de vanzelfsprekendheid mythe, men ging
al snel merken dat sommige dingen niet in overeenstemming waren met elkaar, de mythe
hoort te worden geïnterpreteerd.

Van mythos naar logos  ‘Griekse wonder’, de kritiek op mythos en het omhelzen van logos
is het begin van de filosofie.

2

,Logos = de rede

• Wat men zoekt is universele geldigheid, objectieve inzichtelijkheid en systematische
ordening.
• Desacralisering natuur, de Griekse godsdienst ontstaat als een animisme, daarna fetisjisme
en daarna gaat men de zon en de God losmaken van elkaar (Zonnegod → God van de Zon).
De natuur wordt als iets ‘op zichzelf’ beschouwd.

→ De Goden verliezen hun plaats in de wereld en de Olympus wordt opgevat als een
symbool voor een bovennatuurlijke plaats. De natuur wordt enigszins gescheiden van het
sacrale waardoor de wereld haar betovering verliest en klaar is voor de objectiverende blik
van de rede.

• Theoria, beschouwing, onderzoek, het gaat over het op een afstand kijken naar de natuur,
de natuur niet manipuleren aan de hand van natuurwetten, maar de natuur bestuderen.



1.2 DE NATUURFILOSOFIE: HET ONTSTAAN VAN EEN KOSMOLOGIE

Filosofie ontstaat als natuurfilosofie, het uitgangspunt van een Griek is schoonheid en orde.

Men bestudeert de gedesacraliseerde natuur als phusis (= groei) die als een organisme zichzelf in
stand houdt, er is geen behoefte aan externe factoren of bovennatuurlijke krachten.

De kosmos (= sieraad, opsmuk) is zelf een rationeel geordende logos. Wat de filosofen blootleggen
met de logische kracht van hun denken, is een logica die de natuur zelf aanwezig is en waaraan die
natuur gaar ordening ontleent.

Men is in staat te onderzoeken wat de schoonheid van de natuur is en welke ervan aan de grondslag
liggen. Ze gaan op zoek naar een eerste principe, een archè. De phusis (groei) heeft een logos (rede),
een rationaliteit, en ik kan begrijpen wat de principes van de natuur zijn.

Phusis → kosmos → logos → kosmologie ontstaan




Hoorcollege 2: Heraclitus, Parmenides, sofisten en Socrates

• Natuurfilosofen (Heraclitus & Parmenides)
• Ethiek (sofisten en Socrates)


Heraclitus: Filosofie van het worden (ca. 543 v.C.)

Prozateksten bewaard: aforismen = afgebakende uitspraken, moeilijk interpreteerbare fragmenten

Eenheid van tegengestelden = 3 manieren:
1) er is geen dag zonder nacht, het ene kan niet zonder het andere bestaat.
2) iets dat jong is, wordt oud, alles verandert, eender welke toestand gaat om in het tegengestelde
3) voor een vis is zout water ‘leven’, voor ons ‘de dood’, elk ding op zichzelf heeft een bepaalde
relativiteit en draagt de tegengestelde in zichzelf


3

,→ Conflict = constitutief, de tegengestelden samen brengen iets groters voort, samenbrengend voor
de werkelijkheid, ze zijn complementair
Een belangrijk voorbeeld is vuur: vuur (archè) is het element dat de filosofie van Heraclitus uitbeeldt

• Bekendste uitspraak: “Alles vloeit, niets blijft.” → de wereld is onderhevig aan een permanente
flux, die het bijvoorbeeld onmogelijk maakt om tweemaal in dezelfde stroom af te dalen.
• Permanente flux
• “Oorlog is de vader van alle dingen”: zo stelt hij dat bijvoorbeeld een lier (instrument) en een
boog (van pijl en boog) immers kunnen bestaan door de eenheid die wordt gevormd door de
voortdurende spanning van het kader en de snaar.

De werkelijkheid is dus niet enkel voortdurend in beweging, ze is ook het resultaat van voortdurende
conflicten tussen tegengestelden. En de kosmos is het resultaat van een steeds verschuivend
evenwicht tussen de bewegende krachten.



Parmenides : Filosofie van het zijn (ca. 515-ca. 440 v.C.)

Interpretatie van Owen en Russel: een gedicht dat bestaat uit de weg van de waarheid en de weg
van de mening

• Parmenides stelt zich de vraag: “Het zijnde is, het niet-zijnde is niet”
Volgens interpretatie: de totaliteit waarover men kan denken, gesproken kan worden, de
vraag is: ‘is dat, of is dat niet?’ ‘Bestaat het, of bestaat het niet?’

Opties volgens Parmenides:
a. Het is, en het is onmogelijk is dat het niet is → het zijnde is en het niet-zijnde is niet
b. Het is niet, en onmogelijk dat het is
c. Het is, en het is niet → principe van non-contradictie, dus onmogelijk

Je moet niet denken in loutere materialiteit, maar eerder als concept. Hoe zou je aan iets
kunnen denken als het niet bestaat? Iets wat niet bestaat, daarover zou men niet kunnen
denken.



• Zijnde: kenmerken
o Kan niet ontstaan: het kan niet nergens uit ontstaan als het al bestaat. Het zijnde
kan ook niet vergaan, het kan onmogelijk iets opheffen of in iets anders overgaan.
o Ondeelbaar: iets is of iets is niet.
o Onbeweeglijk: het niets kan niet binnendringen in het ondeelbare continuüm van
het zijnde, en omgekeerd kan het zijnde zich niet naar het niet-zijnde verplaatsen,
Begrensd: het is volledig ontplooid, en heeft dus niet de mogelijkheid om nog verder
te gaan, het heeft een grens bereikt.
o Volmaakt : het is geen resultaat van een wordingsproces, als het er is, is het
resteloos gerealiseerd
o Bolvormig : als we aannemen dat het zijnde begrensd en onbeweeglijk is, moet het
in alle richtingen identiek zijn




4

,1.3 HET ONTSTAAN VAN EEN ETHIEK

Basileus = het hoogste religieuze gezag, meestal een koning

Kritiek mythe en desacralisering

In een wereld waar het sacrale is geweken en er contacten zijn met volkeren die klaarblijkelijk totaal
andere zeden en gewoonten op nahouden, wordt de onmiddellijke evidentie van waarden en wetten
als problematisch ervaren. Die aandacht voor de spanning tussen natuur (phusis) en cultuur (nomos)
uit zich in allerhande maatschappelijke en politieke veranderingen.

Athene 6e eeuw v.C.: werkt een democratische staatsorde uit. In het recht wordt door Dracon de
bloedwraak verboden, waardoor het geweld door de staat wordt gemonopoliseerd en het strafrecht
gecodificeerd. Ook in de politiek wordt er een rationalisering doorgevoerd: de Atheense staat, die
voordien werd onderverdeeld in familieclans (phulai), wordt in 508 v.C. door de Cleisthenes
geordend in louter geografische districten (démoi).

Hier worden dus de oude ‘natuurlijk’ maatschappelijke verbanden onder druk te staan ten voordele
van gerationaliseerde bestuurspraktijk → ethisch vacuüm



Het relativisme van de Sofisten

Het proces van een veranderende maatschappelijke organisatie heeft ook een keerzijde. Oude
zekerheden gaan verloren en worden niet meteen vervangen door nieuwe. In de 5e eeuw verschenen
in dit klimaat de Sofisten:

• = rondtrekkende leraren die tegen betaling tegemoetkomen aan de behoefte aan vorming en
kennis, die bruikbaar is om het eigen handelen te legitimeren

• Vooral het ‘democratisch’ Athene voelde die behoefte, aangezien de legitimering van
beslissingen en fundering van normen het meest aan de orde is.

• De Sofisten beantwoorden hun onderwijs aan de behoefte van hun leerlingen om zich te
wapenen voor het maatschappelijke debat

• Logos → mono-loog: de Sofisten herleiden het woord logos tot een puur machtsmiddel → de
redevoering, bedoeld om anderen mee op het sleeptouw te nemen.

• Protagoras (de belangrijkste sofist) = overtuigde relativist. Zijn voornaamste stelling luidt: ‘De
mens is de maat van alle dingen, van de dingen die zijn, dat ze zijn, van de dingen die niet
zijn, dat ze niet zijn’ → die stelling stoelt op de opvatting dat er geen kennis van de ultieme
waarheid mogelijk is, de dingen zijn zoals ze mij toeschijnen.

Wat voor de ene warm is, voelt voor de andere koud aan. Een slok wijn kan voor de ene
mens puur genot zijn, terwijl hij voor een zieke fataal kan zijn. → Er is dus geen maatstaf om
de dingen te beoordelen, tenzij de individuele mens zelf. Vandaar de noodzaak om andere te
overtuigen en aldus op zijn minst de eigen waarheid ruimer ingang te doen vinden.




5

, • Protagoras was binnen de sofistiek een uitzondering. Algemeen gezien blijft de kritiek op de
sofisten geldig (Plato). Op een cynische manier hebben zij de kunst van het woord ten
dienste gesteld van het streven naar macht. De sofistische afwijzing van elke absolute
maatstaf leidt ertoe dat ze hun vaardigheden tot puur retorische technieken terugvoeren.
Hierdoor ontstaat er een kloof tussen de kennis en de wijsheid, een situatie waartegen
Socrates en zijn leerling vanuit hun optiek wel moeten reageren.



Socrates (469-399 v.C.) → realisme

Socrates was kortweg een sofist, toch is er een wezenlijk verschil. Als reactie tegen het morele
relativisme, waarin de sofisten spitsvondig de betekenis van morele begrippen naar hun hand zetten,
stelde Socrates de vraag naar de ware betekenis, de onbetwistbare definitie van die begrippen. ‘Wat
is rechtvaardigheid?’, ‘Wat is moed?’ en ‘Wat is het goede?’ → Het achterliggende idee was dat
inzicht in de ware betekenis van morele begrippen ook tot effectief moreel handelen zou leiden.

Ethisch intellectualisme: Hij wil anders dan de sofisten, dat moreel handelen gebaseerd is op inzicht.

• Plato laat hem zeggen dat deugd = inzicht → de ware maatstaf voor het handelen ligt in een
rationeel gefundeerd inzicht in de waarheid. Als die voorwaarde vervuld is, en we
bijvoorbeeld echt weten wat rechtvaardigheid is, dan kan het niet anders dan dat we ook
rechtvaardig zullen handelen. De norm voor het handelen wordt aldus verinnerlijkt, met de
toevoeging dat de innerlijke overtuiging (het rationele weten) ook rechtstreeks merkbaar is
in de uiterlijke handeling → zo is logos niet langer een machtsmiddel, maar de plaats waar
inzicht, waarheid en deugd tot stand komen

• Dia-loog: de retorische trucs van de sofisten is gebaseerd op overtuigingskracht, niet op
kennis. Socrates daarentegen wil slechts laten overtuigen op grond van inzicht in de
waarheid. En dat gebeurt pas door vraag en antwoord, door in gesprek elkaars
ongereflecteerde opvattingen kritisch te onderzoeken en aldus schijnwetten te ontkrachten.

Socrates stelt zich hier steeds op als diegene die niets weet, maar die daardoor juist wijzer
kan worden genoemd dan wie kritiekloos pretendeert iets te weten. Vanuit het standpunt
van onwetendheid brengt Socrates gesprekspartners toe, hun eigen kennis en kunde te
articuleren.

• Met het wapen van ironie, waarbij hij door het ophemelen van de wijsheid van anderen in
feite te kennen geeft dat ze niet wijs zijn, doorprikt Socrates de ballon van de eigenwaan en
dwingt hij tot reflectie.
De rede wordt nu de redenering, tegenover de monoloog van de sofisten staat de dialoog
als model voor het verwerven van inzicht.

Socrates’ optreden was provocerend, en werd door de Atheense machthebbers als subversief
ervaren. Hij werd er in 399 v.C. formeel van beschuldigd dat hij jongeren op het slechte pad bracht,
en de goden van de staat niet eerbiedigde. Hij werd ter dood veroordeeld en dronk de gifbeker.




6

,Hoorcollege 3 : Plato (428-347 v.C.)

• Systeembouwers (Plato & Aristoteles) → realisme


2. DE FILOSOFIE WORDT EEN SYSTEEM

Plato (428-347 v.C.)

In de handen van Plato wordt de wijsbegeerte een systeem, in die zin dat de filosoof de verschillende
aspecten van de werkelijkheid in één globale visie wil integreren. Alle menselijke bedrijvigheid, maar
ook het wetenschappelijke inzicht in de werkelijkheid, de kenleer, de metafysica enz. worden
ontwikkeld vanuit een consistente leer. De principes die in één van de deelaspecten worden
blootgesteld, mogen en kunnen niet in tegenspraak zijn met principes die op een ander vlak gelden.

Het probleem is wel dat Plato deze systematiek nergens als zodanig presenteert. De kentheoretische,
metafysische, ethische en andere interesses lopen voortdurend door elkaar. Er is nog geen sprake
van filosofische disciplines die het latere denken (beginnend bij Aristoteles) zullen worden
onderscheiden.

Plato sprak nooit in eigen naam in zijn werk. Hij was auteur van filosofische dialogen (dit genre had
hij zelf bedacht) waarin hij zelf altijd afwezig was. Dat was een bewuste strategie, die volledig in
overeenstemming is met het platoonse concept van filo-sofia. Het gaat om een voortdurende
zoektocht, geworteld in de begeerte naar de wijsheid, waarbij de antwoorden die onderweg worden
gevonden weliswaar geldig zijn als verklaring, maar tegelijk nooit kunnen pretenderen dat ze de
absolute waarheid hebben gevonden. Daarin ligt de zin en de waarde van de wijs-begeerte. De
Goden, zegt Plato, filosoferen niet.

De platoonse filosofie balanceert tussen het zoekende en altijd voorlopige karakter van het weten en
de tendens om een coherente en systematische verklaring van de werkelijkheid te bieden, en de
filosofische dialogen brengen deze boodschap tot uiting.



Context

• Aangegrepen door diens oprechte bedoeling om de waarheid te achterhalen, en
getraumatiseerd door Socrates’ onverdiende lot, plaatste Plato zich uitdrukkelijk in de
voetsporen van zijn leermeester → Men kan heel Plato’s filosofisch project zien als een
voortdurende rechtvaardiging van de levenskeuze van Socrates. Daar waar deze laatste
echter uitsluitend geïnteresseerd was in ethische kwesties, zal Plato ook thematiek
verruimen. De ethische dimensie blijft alleszins ook bij Plato dé centrale plaats bekleden,
maar wordt gekaderd binnen een globale interpretatie van de ganse werkelijkheid.

• Aristocratische familie => een antidemocratische familie
• Intellectuele en historisch context
o Ethisch relativisme
o Politieke overgangsperiode
o Immoreel politiek streven
o Dionysius II
o Academie



7

, • Belangrijkste werken van Plato:
▪ De Staat
▪ Phaedo, Phaedrus, Timaeus, Gorgias, De Wetten
▪ Apologie van Socrates



Continuïteit en vernieuwing

De verruiming van de socratische vraagstelling gebeurt aan de hand van twee specifieke innovaties:

De ziel (1)

• Op de eerste plaats ontwikkelt Plato een consistente leer over de ziel. Vanouds
beschouwden de Grieken de ziel als het principe van leven (zelf-beweging). Pythagoras (ca.
575-500 v.C.) en zijn volgelingen hadden aan de ziel nog verdere eigenschappen toegedicht:
volgens hen is de ziel = de zetel van de kennis, onsterfelijk en gaat ze van het ene lichaam in
het andere over, in een cyclus van wedergeboorte.

• Deze kenmerken neemt Plato over, maar maakt hem ondergeschikt aan een ander
uitgangspunt: de ziel wordt bij hem beginsel van het zedelijk leven, de kern van onze
persoonlijkheid. De morele deugd wordt daarbij verinnerlijkt.

• Morele goedheid komt volgens Plato voort uit een harmonieuze verhouding tussen drie
‘delen’ van de ziel:
• Het vermogen tot redeneren / de redelijke ziel (logistikon)
• Het vurige of driftige (thumoeides)
• Het vermogen tot begeren (epithumètikon)

Elk van deze drie heeft zijn eigen werkterrein, en in hun goede onderlinge verhouding heeft
elk zijn deel zijn deugd: verstandigheid (phronèsis), dapperheid (andreia) en matigheid of
zelfbeheersing (sõphrosunè). De harmonieuze vereniging van deze drie, waarbij de rede de
leiding neemt, is de overkoepelende deugd rechtvaardigheid (dikaiosunè).

1. Mythos? → Deze leer over de ziel werkt Plato ten dele uit in mythen. Hiermee toont
hij aan dat er toch nog plaats is voor dit soort van verhalen, naast het strikte
rationele discours.

Het inzichtelijke (2)
2. De tweede innovatie van Plato ligt in een spectaculaire ontdekking. In zijn reactie
tegen de sofisten had Socrates geponeerd dat de waarheid van morele overtuigingen
niet kan liggen in arbitraire meningen of zelf-verklaarde expertise. De juistheid van
morele stellingnames moet integendeel worden gezocht in inzicht in de ware aard
van de deugd (wat is…?), inzicht in de waarheid wordt daardoor de norm van het
morele handelen.

3. Conclusie van Plato: Arbitraire opvattingen zijn van een andere orde dan inzicht, en
ze hebben elk hun eigen werkterrein.

4. Verder bouwend op Parmenides en Heraclitus poneert Plato dat de kennis (het
inzicht) gaat over het ‘zijn’, het vaste, het stabiele in de werkelijkheid, terwijl de

8

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller criminolgystudent. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $15.43. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

80467 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$15.43  11x  sold
  • (2)
  Add to cart