Dit is een samenvatting voor het vak Onderzoek ter terechtzitting aan de Universiteit van Amsterdam. Het is gebaseerd op de voorgeschreven literatuur van week 1 t/m 6. Ik heb dit vak gevolgd in de master Publiekrecht, traject Strafrecht.
Week 1
J.F. Nijboer – Strafrechtelijk Bewijsrecht – Hoofdstuk 1
1.1 De betekenis van de vaststelling van feiten: bewijzen en bewijs
Een bewering is een uitspraak waarin wordt gesteld dat iets het geval is of is
geweest. In het algemeen gebruikt men voor het aantonen van zo’n juistheid van
een bewering termen als bewijs of bewijzen. Bewijs en bewijzen heeft in zoverre
te maken met door dat bewijs als het ware gewaarborgde kennis (warrented
knowledge).
In het recht komt het bewijs en bewijzen wel onder zijn eigen naam voor. De
achtergrond van het gemeenschappelijke ‘doel’ van het bewijsrecht, te weten het
verschaffen van gewaarborgde kennis over de juistheid van een bewering, zodat
aan de vaststelling van (on)juistheid in rechte consequenties kunnen worden
verbonden, maakt het de moeite waard de regels, en de daarin voorkomende
verschillen en overeenkomsten in het bewijsrecht van de onderscheiden
rechtsgebieden met elkaar te vergelijken. Binnen de afzonderlijke rechtsgebieden
bestaan weer allerlei verschillende procedures met eigen bewijsrechtelijke regels.
Ook in het strafprocesrecht is een belangrijke functie toebedeeld aan het bewijs.
Dat geldt in het bijzonder voor het bewijs dat degene die van een feit wordt
beschuldig dat feit inderdaad heeft begaan (Derde Afdeling van Titel VI Boek 2
Sv). Deze titel wordt ook wel het strafrechtelijk bewijsrecht genoemd.
Het bewijs is een relationeel begrip dat altijd is gebonden aan een context en een
thema (probandum). Deze context is het strafproces, het thema is de
tenlastelegging. Het bewijsrecht is dat deel van het (strafproces)recht dat bewijs
en bewijzen bedoelt te regelen. In het strafrecht: het is de bedoeling dat het
strafrechtelijk bewijsrecht er aan bijdraagt te garanderen dat een
bewezenverklaring respectievelijk een vrijspraak alleen worden uitgesproken in
de aangewezen gevallen, te weten een bewezenverklaring in geval de verdachte
het gedaan heeft. Zo niet dan volgt in alle andere gevallen vrijspraak.
En bij bovenstaande hoort: bewijzen binnen redelijke grenzen van
rechtmatigheid en behoorlijkheid. Er wordt daarom een onderscheid gemaakt
tussen betrouwbaarheidsaspecten, die betrekking hebben op de rationeel-
empirische toereikendheid van het bewijs, en rechtmatigheidsaspecten
anderzijds. Het strafrechtelijk bewijsrecht wordt gezien als een
kwaliteitsgarantie.
1.2 De plaats van het strafrechtelijk bewijsrecht
Tegenwoordig spreekt het voor zich dat het bewijsrecht in strafzaken tot het
strafprocesrecht of formele strafrecht wordt gerekend. Dit is niet altijd zo
geweest. De reden voor de instemming om bewijsrecht in het WvSv te plaatsen
houdt verband met de te onderscheiden aard en inhoud van respectievelijk het
materiële en het formele recht. Het materiële strafrecht bepaalt primair en in
abstractie welke menselijke gedragingen strafbaar zijn en welke straf ter zake
bedreigd is, het formele strafrecht behelst in overwegende mate regels over de
vragen hoe en met welke middelen in een concreet geval mag worden
onderzocht en vastgesteld of iemand daadwerkelijk een strafbaar feit heeft
1
,begaan. De bewijsregeling van artt. 338 jo. 339 t/m 344a Sv moet worden
gezien als een andere regeling van de eerste, in art. 350 Sv genoemde
(deel)beslissing, de zogeheten bewijsbeslissing.
Secundair is de regeling ook van toepassing op de inrichting van voorbereidend
onderzoek en onderzoek op de terechtzitting. De grondstructuur van het
procesrecht is chronologisch, want er wordt dus gekeken wat gebruikt zal en kan
worden bij de latere vragen van art. 350 Sv.
Toch verhoudt het bewijsrecht zich op één punt met het materiële recht: de
voorwaarden voor strafbaarheid, zoals die in de delictsomschrijving zijn
opgenomen, bepalen namelijk het bewijsthema. Indirect kan dit ook de
bewijslast raken: als de strafbaarheidsgrondslag verschuift van ‘krenking’ naar
‘gevaarzetting’ wordt de bewijslast voor de vervolgende overheid lichter.
Vanwege het dit verband wordt wel gesteld dat het materiële recht impliciet ook
het ‘materiële bewijsrecht behelst. Deze manier van oplossen heeft voor het
formele recht nadere consequenties: als aan een bestanddeel van materieel recht
niet voldaan is, volgt vrijspraak als einduitspraak en niet de eerder met ‘niet
strafbaarheid’ corresponderende einduitspraak van OVAR. Een verweer gericht op
de interpretatie van een bepaald bestanddeel is daarmee een bewijsverweer.
In de optiek van de schrijvers wordt het proces allereerst bezien in fasen van
feitenonderzoek en feitenvaststelling. Op basis daarvan wordt gekeken naar de
functies van die fasen en pas daarna naar de hiervan afgeleide taken van de
diverse organen en functionarissen in het strafproces, die om die taken uit te
voeren beschikken over bevoegdheden.
1.3 Onderzoek en bewijs (algemeen)
Bewijs wordt in het wetboek gereserveerd voor de vaststelling van de resultaten
van het onderzoek op de terechtzitting met het oog op de vraag, of de verdachte
het tenlastgelegde feit heeft begaan. Het ruimere begrip onderzoek omvat in
deze context mede het ontwerpen van een mogelijke verklaring van op ontdekte
en te ontdekken gegeven gerichte exploratieve activiteiten. Bewijs heeft vooral
betrekking op de afronding van het feitenonderzoek, op de vaststelling van het
resultaat. Het strafproces behelst in belangrijke mate regels over de wijze
waarop het onderzoek naar een (vermeend strafbaar) feit en de vaststelling van
de resultaten daarvan, behoren te geschieden.
Er zijn een onderscheid te maken in uiteenlopende vormen van
wetenschapsbeoefening:
1. Ervaringsonafhankelijk: hier gaat het om het volgens dwingende regels
afleiden van de geldigheid van bepaalde, in beweringen vervatte,
conclusies vanuit bepaalde, eveneens in beweringen vervatten,
basisgegevens. Deze basisgegevens of premissen worden binnen het
kader van het onderzoek niet ter discussie gesteld;
2. Ervaringsafhankelijk: ook wel empirisch in de zin van ‘op de menselijke
ervaring betrekking hebbend’. De empirische juistheid van de
basisgegevens staat juist wel ter discussie. Het gaat hier veeleer om de
aannemelijkheid van bepaalde beweringen of inzichten vanuit de ervaring.
De resultaten van kennisverwerving in de ervaringsafhankelijke
wetenschappen blijken dus steeds voorlopig te zijn. hierin ligt besloten dat
2
, de uiteindelijke feitenvaststelling in de kern niets meer is dan een (zeer)
hoge raad van waarschijnlijkheid.
1.4 Typering van het strafrechtelijk onderzoek en bewijs
Het gevolg van ervaringsafhankelijk onderzoek is dat het strafvorderlijk
bewijsrecht te maken heeft met beweringen waaraan een zeer hoge graad van
waarschijnlijkheid kan worden toegekend. Dat gebrek aan nog meer zekerheid
heeft te maken met de beperkingen van onze cognitieve vermogens in relatie tot
de oneindige complexiteit en geschakeerdheid van de ervaringswerkelijkheid.
Het onderzoek in strafzaken betreft geen ervaringsonafhankelijke bewerkingen
van gegevens en is dus empirisch van aard. Het gaat om de vraag of een
aanwijsbaar persoon daadwerkelijk een bepaald (strafbaar) feit heeft begaan. De
resultaten zullen, net zoals de resultaten van ervaringsafhankelijk onderzoek,
daarentegen bestaan uit waarschijnlijkheidsoordelen.
In het strafprocesrecht gaat het bij de bewijsbeslissing om een beslissing die
naar de feitelijke component onvermijdelijk ‘voorlopig’ is. Er kan altijd blijken dat
het toch anders was. Maar een eenmaal in juridische zin ‘onherroepelijke’
bewijsbeslissing is nu juist wel een ‘alles of niets’-beslissing. Behoudens
herziening is die beslissing in juridische zin helemaal niet voorlopig.
1.5 Terminologie
Bewijzen wordt gebruikt in de zin van ‘aantonen’ en ‘vaststellen van feiten’. Voor
het zelfstandig naamwoord ‘bewijs’ ligt dit ingewikkelder. De eerstgenoemde
(deel)beslissing van art. 350 Sv is de bewijsbeslissing. De uitkomst van die
beslissing moet in het bevestigende geval leiden tot een bewezenverklaring, in
het ontkennende tot een vrijspraak (art. 350 jo. 352 Sv). De bewezenverklaring
dient, als het vonnis schriftelijk wordt uitgewerkt, te worden gemotiveerd, onder
meer en in elk geval door in het vonnis de gebezigde bewijsmiddelen op te
nemen of daarnaar in detail te verwijzen. Het samenstel van bewezenverklaring,
gebezigde bewijsmiddelen en eventuele nadere overwegingen die de rechter aan
zijn beslissing ten grondslag legt heeft de bewijsconstructie in het vonnis.
Op grond van art. 338 Sv dient de rechter de informatie op basis waarvan hij de
bewijsbeslissing van bewezenverklaring neemt, te ontlenen aan de in art. 339 lid
1 Sv opgesomde wettige bewijsmiddelen. Binnen de wettelijke bewijsregeling
gaat het bij de vóór de beraadslaging beschikbare bewijsmiddelen om bepaalde
kenbronnen. Het is van belang onderscheid te maken tussen de:
1. Vóór beraadslagging beschikbare bewijsmiddelen: de
onderzoeksresultaten waarop de rechter zijn beslissing kan doen steunen;
2. Gebezigde of gebruikte bewijsmiddelen: de onderzoeksresultaten die bij
de motivering in het vonnis moeten worden vermeld en waarop hij zijn
beslissing heeft doen steunen.
De term bewijsmateriaal is ruimer dan bewijsmiddel: het is de verzamelnaam
voor de tijdens het voorbereidend onderzoek en/of het onderzoek op de
terechtzitting ter beschikking gekomen onderzoeksresultaten. Daarnaast omdat
het mede stukken van overtuiging alsmede sporen die slechts met behulp van de
inzet van vormen van forensische expertise bruikbaar kunnen worden gemaakt in
relatie tot de bewijsbeslissing.
3
, Met bewijskracht als term wordt bedoeld watv oor bewijzende betekenis een
bepaald bewijsmateriaal moet krijgen. In het Sv wordt slechts enkele regels
gesteld die de bewijskracht van een bewijsmiddel beperken, te weten de
voorschriften omtrent de bewijsminima. De bewijskracht hangt met name samen
met de betrouwbaarheid van bepaald bewijsmateriaal.
In art. 338 Sv staat de eis dat de rechter overtuigd moet zijn dat de verdachte
het ten laste gelegde feit heeft begaan, om tot een bewezenverklaring over te
gaan. Het vereiste van deze overtuiging als beslissingscriterium wordt ook wel
aangeduid als een (zeer hoge) bewijsstandaard. Zeker als dit wordt vergeleken
met het beslissingscriterium voor het aanvaarden van een beroep op een
strafuitsluitingsgrond: waar de grondslag (slechts) aannemelijk behoeft te zijn.
De regels die de bewijsbeslissing normeren, zijn bewijsregels en het geheel
daarvan is de bewijsregeling. Bewijsverweren zijn de verweren die de
verdediging aanvoert die ertoe strekken dat niet tot bewezenverklaring kan
worden overgegaan.
1.6 Bewijs en de ‘procespartijen’ in het strafgeding
Opmerking verdient dat het Nederlandse strafproces, hoewel wij spreken van
procespartijen niet een partijenproces in strikte zin is. Er zijn daarbij meer
deelnemers aan het strafproces dan de ‘partijen’, denk aan getuigen en
deskundigen en aan het slachtoffer.
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de continentale ‘inquisitoire’ stijl van
procederen en de Amerikaanse ‘adversary system’:
Inquisitoir Adversary
1 Actieve, naar waarheid zoekende Actieve partijen
. rechter: De rechter ‘bewijst’. Hij
neemt de beslissing
2 Waarheidsvinding door de rechter, Waarheid ontstaat door de ‘clash’
. ‘geholpen’ door partijen tussen partijen en/of onderhandeling
tussen beiden
3 Zoektocht naar de waarheid door Clash op zitting door veelal
. objectieve overheidsfunctionarissen mondelinge procesvoering
die dat in een dossier neerleggen
dat op zitting wordt gecontroleerd
4 Eerste aanleg en hoger beroep, dan Eén feitelijk moment, daarna alleen
. pas cassatie in verband met rechtskwesties door hogere rechter
rechtskwesties
Het meest wezenlijke kenmerk in de positie van het OM ten aanzien van het
bewijsrecht is wat gangbaar wordt aangeduid als de stelplicht of ook wel de
beweringslast van het OM. De OvJ is gehouden in de dagvaarding een
tenlastelegging op te nemen die een duidelijke omschrijving geeft van het
concrete, vermeend strafbare, feit waarvan hij de verdachte beschuldigt (art.
261 Sv). Ten aanzien van de bewijsvraag is de OvJ verplicht tot het aandragen
van bewijsmateriaal om de tenlastelegging te onderbouwen. Op zijn minst moet
van hem worden verwacht dat hij voldoende belastend materiaal aanvoert om
het oordeel te dragen dat hij niet lichtvaardig tot vervolging is overgegaan.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller irisvandijk4. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.59. You're not tied to anything after your purchase.