Blok 3 - wetenschappelijke onderzoeksmethoden
Probleem 1: de geschiedenis van HIV en aids
PS: Hoe heeft het onderzoek naar aids zich ontwikkeld?
“Als je theorie mist, wil je deze vullen met informatie → empirische cyclus.”
1. Wat houdt een empirische cyclus in?
De empirische cyclus bestaat uit een aantal stappen/elementen (om theorie te testen en te
onderzoeken):
1. Theorie: Een onderzoeker gaat uit van een bepaalde theorie; een uitspraak of een
samenhangende reeks van uitspraken met een algemeen geldend karakter. Zo’n
theorie is soms ontstaan door overlevering, maar is doorgaans mede gebaseerd op
waarnemingen van concrete gebeurtenissen. Deze waarnemingen hoeven niet per
definitie systematisch te zijn. Soms hebben ze betrekking op voorvallen waar de
onderzoeker toevallig mee geconfronteerd wordt.
2. Deductie: het proces van een abstracte theorie naar één of meerdere te toetsen
hypothesen waarnaar men onderzoek wilt doen, het vertalen van een globaal
onderzoeksidee in een of meer onderzoeksvraagstellingen.
3. Vraagstelling / hypothesen: een hypothese is een toetsbare stelling die op grond
van systematische waarnemingen in het onderzoek uiteindelijk al dan niet kan
worden verworpen. Een vraagstelling is een nauwkeurige formulering van de vraag
waarop de onderzoeker een antwoord wil geven (wat wil de onderzoeker weten?).
4. Onderzoeksontwerp/design kiezen: Ten eerste heb je een scheiding tussen
kwaliteit en kwantitatief onderzoek.
● Bij kwalitatief onderzoek wordt uitgegaan van het emic perspectief: er
wordt gekeken vanuit de ervaring van het subject. Het gaat om het begrijpen
van de ervaringen van de proefpersonen.
, ● Bij kwantitatief onderzoek zijn waarnemingen objectief bepaald en staan ze
los van het subject (etic perspectief). Het gaat hierbij om cijfermatig
onderzoek.
Als je kijkt naar welk soort onderzoek je gaat verrichten kan je ook kijken naar
experimentele en niet-experimentele of observationele designs:
● Onder experimentele designs valt het RCT (Randomized Controlled Trial)
waarbij een interventie wordt uitgevoerd bij een groep mensen die random
wordt ingedeeld in de interventiegroep of controlegroep.
Onder niet-experimentele designs vallen:
● Ecologisch onderzoek (onderzoek op populatie niveau, bijv. tijdstrend
onderzoek, waarbij geen hypothesen worden getoetst)
● Patiëntenseries (hierbij heb je geen vergelijkingsgroep, je kijkt bij een serie
patiënten met dezelfde ziekte of er ook andere kenmerken tussen deze
patiënten overeenkomen, deze onderzoeken toetsen zelden hypothesen)
● Dwarsdoorsnedeonderzoek (hierbij heb je wel een vergelijkingsgroep. Alle
metingen vinden op hetzelfde moment plaats, geen follow-up).
● Longitudinaal onderzoek, waarbij twee soorten zijn te onderscheiden:
○ Cohortonderzoek (er wordt een baseline meting gedaan bij een
cohort waarbij de blootstelling wordt gemeten en het aantal zieken, a
een follow-up periode wordt dit opnieuw gedaan)
○ Patiëntcontrole onderzoek (hierbij wordt een groep mensen die een
ziekte hebben vergeleken met een groep die geen ziekte hebben, er is
sprake van retrospectieve expositie meting (er wordt gevraagd naar
blootstelling aan risicofactor voor de ziekte in het verleden.)
5. Populatie / steekproef kiezen: er wordt gekozen naar welke populatie men
onderzoek wilt doen en de steekproef hieruit, dus welke respondenten uiteindelijk
mee gaan doen met het onderzoek.
6. Geschikte meting / observaties kiezen: er zijn verschillende metingen mogelijk,
bijvoorbeeld met interviews, vragenlijsten, maar ook biomarkers, zoals bloed of
urine.
7. Onderzoek uitvoeren: verrichten van de observaties; de gegevensverzameling
8. Resultaten:
9. Data-analyse: de gegevens worden geanalyseerd met behulp van tabellen en
grafieken (kwantitatief onderzoek)
- frequentie van de meetwaarden van de relevante variabelen (univariabele
analyses; beschrijvend van aard);
- relaties tussen variabelen (bi- en multivariabele analyses; beschrijvend dan
wel verklarend).
10. Conclusie en rapportage: in je conclusie geef je antwoord op de vraagstelling van
het onderzoek en vindt er verificatie of falsificatie van de hypothese plaats.
Onderzoekers kunnen met de resultaten de huidige theorie:
- bevestigen: confirmatie
- tegenspreken: contradictie
- weerleggen: falsificatie
- nader specificeren: elaboratie
- ondersteunen: verificatie
11. Inductie: het integreren van al deze systematische en niet systematische
waarnemingen tot een theorie is het proces van inductie. Het proces van concrete
, waarnemingen naar een meer abstract, algemeen geldend beeld van de
werkelijkheid. (waarnemingen samenvoegen tot een theorie)
Paradigma shift= vanuit een heel ander perspectief kijken naar een bepaalde theorie, aan
een geheel nieuwe cirkel beginnen van de empirische cyclus.
Empirie betekent leer van de ervaring / kennis door ervaring → kennis gebaseerd
op waarnemingen.
Probleem 2: Er zijn geen stomme vragen, zeggen ze
PS: Wat is een goede wetenschappelijke vraagstelling?
1. Wat zijn de criteria voor een goede vraagstelling?
Elementen van een vraagstelling:
● begrippen → definitie: vormcriteria van de onderzoeksvraag
○ ondubbelzinnigheid
■ beknopt
■ geen tautologieën (geen uitspraken die sws waar zijn)
■ alleen bekende termen
■ positieve formulering
○ precies
■ volledige opsomming, of
■ uitsluitende en uitputtende regel
● relaties → samenhang / oorzaak
○ de meeste relaties zijn probablistisch (‘hoger risico, vaker’)
○ causaliteit is niet simpel vast te stellen
○ correlatie tussen...
● domein → domeinafbakening
○ pretentie / reikwijdte van de vraagstelling
→ afbakenen / inperken
● pragmatisch: tijd en geld (vaak hetzelfde)
● inhoudelijk: stand van de kennis
Criteria voor ‘kwaliteit’ van vraagstelling
1. logisch - methodologisch
- afbakening theoretisch domein (geen theorie in vraagstelling?)
- afbakening empirisch domein (wat je wilt weten?)
- methodische herkenbaarheid (beschrijven, verklaren, exploreren, etc.) (is de
methode herkenbaar in de vraagstelling?)
- precisie
2. verantwoording
- doelstelling / achtergrond probleem
- relevantie
- empirische relevantie
- wat weten we nog niet?
- theoretische relevantie
, - welke bijdrage aan inzicht / theorieën?
- maatschappelijke relevantie
- welke bijdrage aan maatschappelijk probleem?
2. Wat zijn de criteria voor een goede hypothese?
Een wetenschappelijke hypothese is een toetsbare stelling die op grond van waarnemingen
in de praktijk bevestigd of verworpen kan worden.
- moet verifieerbaar en falsificeerbaar zijn, moet toetsbaar zijn.
2 vormen hypothesen:
- null hypothese: traditionele manier
- alternatieve hypothese: met verschillende vormen
3. Welke typen vraagstellingen zijn er?
Typen onderzoeksvraagstellingen:
- Wat is het verschijnsel?
- Hoe vaak / hoeveel komt iets voor?
- Verschillen in vóórkomen (tijd, plaats, etc.)
- Oorzaken en gevolgen
- Functies en disfuncties
- Effectiviteit van interventies
→ beschrijvend - explorerend - toetsend - evaluerend onderzoek
4. Hoe kom je tot een theorie? (literatuur bestuderen, veldstudie)
Wat maakt een theorie een theorie?
- theorie is verifieerbaar en falsificeerbaar
- verificatie: leveren van bewijs ter ondersteuning van theorie
- falsificatie: leveren van tegenbewijs ter verwerping van theorie → theorie
die niet weerlegd kan worden is geen theorie.
Een wet is universeel (bijv. de zwaartekracht). Een theorie is geen wet, maar kan wel
uitgroeien tot een wet (in een lineair proces).
Het is heel belangrijk om kennis te verkrijgen. Hoe komt men aan die kennis?
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller kikiboumans. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.98. You're not tied to anything after your purchase.