Wanneer gedrag, voedsel, voortplantingstijdstip of leefgebied totaal verschillend zijn, zijn dieren geen
soortgenoten. Biologen gebruikten twee criteria om vast te stellen of individuen tot dezelfde soort
behoren: overeenkomst in uiterlijke kenmerken en de mogelijkheid om vruchtbare nakomelingen te
krijgen. Bij uiterlijke variatie geeft het voortplantingscriterium de doorslag. Tegenwoordig gebruiken
biologen DNA-onderzoek als aanvulling, om vast te stellen of twee organismen tot dezelfde soort
behoren.
Is een soort beschreven dan krijgt het een wetenschappelijke naam. Die bestaat uit twee delen: de
geslachtsnaam (met een hoofdletter), gevolgd door de soortaanduiding (met een kleine letter). Dit is
de binominale naamgeving. Een ondersoort is meestal een geografisch afgeleiden groep soortgenoten
met iets afwijkende kenmerken.
Taxonomie: de wetenschap die soorten indeelt in groepen. De taxonomie plaatst organismen bijeen in
steeds grotere groepen: organismen soorten geslachten families orden klassen
afdelingen rijken domeinen. Door het fokken van dieren of het kweken van planten ontstaan
variaties, rassen. Rassen maken geen onderdeel uit van taxonomie.
Er zijn drie domeinen: de archaea, de bacteriën en de eukaryoten. Archaea en bacteriën zijn
prokaryoten (eencelligen zonder kernmembraan).
Biologen gebruiken DNA-onderzoek om tot een meer betrouwbare indeling van soorten te komen. Zij
analyseren genen voor eiwitten die in veel verschillende organismen voorkomen. Genen die met een
constante snelheid muteren, vormen voor biologen een moleculaire klok. Met behulp hiervan kunnen
ze vaststellen welke soorten verwant zijn en hoelang die soorten al op aarde aanwezig zijn. Hoe meer
mutaties je in een gen aantreft, hoe minder verwant de soorten zijn.
De grens tussen soorten is vaag, omdat mensen bepalen welke dieren tot hetzelfde soort behoren.
Soms kruisen verschillende soorten met elkaar en krijgen ze levensvatbare nakomelingen: hybriden.
Meestal zijn hybriden onvruchtbaar, zodat vermeerdering in soorten niet optreedt.
Paragraaf 2
Een nieuwe soort ontdekken betekent niet altijd dat een soort nog niet beschreven was. Populaties
zijn verschillende groepen organismen van dezelfde soort in een bepaald gebied. Populatiegrootte is
het aantal exemplaren van de populatie. De populatiegrootte kun je tellen, schatten of met de vangst-
terugvangst methode. Je gaat dan over een gebied een organismen vangen. Ze merken de dieren en
laten weer los. Na enkele dagen vangen de beheerders opnieuw organismen. Een aantal heeft een
merkteken en een aantal niet. De totale populatiegrootte is uit de gegevens te berekenen: N = (n1 x
n2)/n3. Ook met behulp van DNA-onderzoek is de populatiegrootte te achterhalen.
Door geboorte en immigratie kan een populatiegrootte toenemen. Sterfte en emigratie verkleind de
populatiegrootte.
Territorium is het gebied dat een mannetje verdedigt tegen andere mannetjes. Van alle factoren die de
populatiegrootte bepalen, is er altijd één die de groei van een populatie het meest belemmert: de
beperkende factor. Genetische diversiteit is de genetische variatie in een populatie. De inbreng van
andere genen maakt de kans dat de populatie een bepaalde ziekte overleefd groter.
Versnippering is het opdelen van een klein leefgebied van een soort. Er komt dan geen ‘vers’ bloed
meer in de populatie. Ontsnippering is wanneer mensen een handje helpen om versnipperde
gebieden weer bij elkaar te brengen. Een gebied zo inrichten dat soorten zich thuis’ voelen, vergroot
de overlevingskansen. Het uitzetten van een aantal dieren van soort die daar vroeger voorkwam in
een gebied heet herintroductie.
Paragraaf 3
- Biotische factoren zijn alle invloeden van levende organismen
, Biologie SV hoofdstuk 6; soorten en populaties
Biologie SV hoofdstuk 8; ecosystemen
- Abiotische factoren zijn de niet-levende organismen zijn
- Habitat: leefomgeving van plant en dier, met de specifieke biotische en abiotische eisen van een
soort
- Standplaats: ander woord voor habitat onder de planten
De specifieke eisen aan de leefomgeving verschillen per soort, ook al leven ze in hetzelfde gebied. In
een goede omschrijving van een habitat zijn de specifieke factoren genoemd. Ieder organisme heeft te
maken met een groot aantal milieufactoren zoals vijanden, voedsel, concurrentie van soortgenoten,
water en licht, dus zowel biotisch als abiotisch.
Voor elk abiotische factor kent de natuur een optimum, dat is de waarde van de milieufactor waarbij
het best gedijt. Voor de populatie gelden minimum- en maximumwaarden: de tolerantiegrenzen.
Buiten deze grenzen blijft geen enkel organisme van die soort leven.
- Niche: de complexe interacties met de omgeving van een soort. De niche omschrijft hoe een soort
die omgeving gebruikt en beïnvloedt.
Soorten kunnen dezelfde habitat hebben maar hun ecologische niche is meestal anders. Zo kunnen zij
concurrentie vermijden. Mutaties kunnen leiden tot eigenschappen met een betere overlevingskans
dan die van soortgenoten in de populatie. Het individu geeft die eigenschap door aan de volgende in
de generatie.
- Adaptie: als een erfelijke verandering in een uiterlijk kenmerk of het gedrag de mogelijkheid tot
overleven verhoogt.
Door trekgedrag vermijden dieren ongunstige omstandigheden. In dat opzicht is de trek van veel
dieren ook een adaptie.
ZIE BRON 14 BLZ 208
ZIE BRON 18 BLZ 213
Paragraaf 4
- Herbivoren: planteneters
- Carnivoren: vleeseters
- Omnivoren: alleseters
- Predatie: het jagen op een prooi
- Predator: jachtdier
Goed werkende zintuigen en verdedigingsmechanismen zorgen ervoor dat je als organisme langer in
leven blijft. Predatoren gebruiken ogen, oren en neus om een prooi op te sporen. De vangtechnieken
zijn divers.
- Predator-prooi relatie: de relatie tussen de prooi en zijn natuurlijke vijand.
Zijn er veel prooidieren dan kan de populatie predatoren groeien. Omgekeerd, als het aantal
prooidieren in de habitat afneemt, dan kunnen er minder predatoren leven. Hoewel de relatie tussen
de predator en de prooisoorten van grote invloed is op beide populaties, is het contact maar van korte
duur. Vaak stopt het na het opeten niet en is er sprake van een hele keten een predatoren en prooien.
- Voedselketen: het doorgeven van energierijke voedingsstoffen in een ecosysteem van de ene
naar de andere soort.
Elke voedselketen begint met een producent en is vrijwel altijd via zijn organismen verbonden met een
of meerdere andere ketens. Onderling verbonden voedselketens in een ecosysteem vormen zo een
voedselweb. Ziekte kan een voedselketen verstoren. Gif is een andere bron van verstoring van de
voedselketens.
- Accumulatie: de concentratie gifstoffen in een lichaam neemt steeds meer toe (ophoping)
- Persistent: zo langzaam afbreekbaar dat het nog jaren dieren vergiftigd.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller fleur50. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.14. You're not tied to anything after your purchase.