Begrippen lijst voortgangstoets (VGT)
Deze samenvatting bied de basis aan van de voortgangstoets, hiermee heb ik
meermaals een 9 behaald.
Boek ontwikkelingspedagogiek
Pedagogische relatie: een relatie met eigen aard en oorsprong. De relatie tussen
ouder en kind, deze is anders dan ander beïnvloedingsrelaties. De ouder kan niet om
zijn verantwoordelijkheid heen, de relatie is gepretendeerd, heeft een onder en
bovengrens en de relatie is tweezijdig.
Verantwoordelijkheid van de ouder: biologisch kan de ouder er niet omheen. Het
ligt vast dat de ouder voor de opvoedeling zorgt. Ouders zijn bestaan geranten.
Kinderen kunnen niet zonder opvoeding.
Macht en gezag: gezag is een voorwaarde om het proces soepel te laten lopen, het
is er in het belang van het kind. Macht gaat om een afgedwongen hiërarchische
relatie.
Tweezijdige relatie: Relatie is tweezijdig.
Ondergrens van de pedagogische relatie: ondergrens is vanaf 2 jaar nee kunnen
zeggen. De bovengrens is het gezag niet meer nodig hebben en het gezag over
jezelf te voeren.
Paradox veiligheid en exploratie: een kind wat zich veilig voelt heeft niet de
neiging om in het warme nest te blijven, maar juist om de wereld te ontdekken. Als
het vertrouwen en veiligheid ervaart durft het de wereld te ontdekken.
Risicojongeren: jongeren die nog geen strafbare feiten gepleegd hebben, maar
waar wel het risico op bestaat door x factoren.
First-offenders: jongeren die eenmalig zijn opgepakt voor een delict.
Oorzaken delinquent gedrag: leeftijd, bij een groep behoren, tijdverdrijf,
statusverhogend, spanning, imponeren van meiden, kick.
Verschil tussen volhardende- en adolescentiegebonden delinquenten: starten in
adolescentie en zetten dit gedrag door. Vaker schuldig aan delicten en
verantwoordelijk grootste deel jeugdcriminaliteit.
Belang van leeftijdsgenoten (peers): probleem gedrag en groepen gaan vaak
hand in hand, groepsprocessen leiden vaker tot delinquent gedrag.
Sociale bindingentheorie: Het uitgangspunt van deze theorie is dat de mens van
nature geneigd is tot asociaal gedrag. Bindingen kunnen dat gedrag voorkomen en
hebben in ieder geval een remmende werking hierop; bijvoorbeeld op crimineel
gedrag. Een jongere die voldoet aan kenmerken zoals het hebben van een positieve
band met de ouders, het hebben van een positieve band met school, een positieve
,houding ten opzichte van de maatschappij, et cetera hebben een kleinere kans om in
het criminele circuit te belanden.
Hoofdstuk 1: wat is opvoeden?
Opvoeden: opvoeding is per definitie een proces waarin een onvolwassen mens
wordt geholpen en begeleid. tot aan het punt waarop hij of zij de regie over het leven
verder zelf kan overnemen en dat ook daadwerkelijk doet.
Ontwikkelen: ontwikkelen kunnen we typeren als het doorlopen van een reeks
toestanden.
Het primaire opvoedingsmilieu: de opvoeding wordt door de ouders verzorgt
(kerngezin).
Het secundaire opvoedingsmilieu: de opvoeders binnen het secundaire milieu
worden ook wel beroepsopvoeders genoemd. Denk aan leidsters op
kinderdagverblijven, leerkrachten, enz.
Het tertiaire opvoedingsmilieu: kinderen leren het verschil tussen goed en kwaad
(morele opvoeding) voornamelijk door conflicten met andere kinderen. Ook leren zij
in de omgang met andere kinderen emoties ervaren en herkennen. Daarnaast leren
ze sociale vaardigheden, de vaardigheden om contacten te leggen en te
onderhouden, en ondervinden ze het belang van vriendschappen.
Hoofdstuk 2: opvoedingsdoelen, middelen en uitkomsten.
Visie lange termijndoelen in de opvoeding: lange termijndoelen hebben te maken
met de visie van de opvoeders op de mens als persoon en de mens in de
samenleving en soms de mens ten opzichte van god.
Visie korte termijndoelen in de opvoeding: korte termijndoelen zijn doorgaans
afgeleid van lange termijndoelen. Als je bijvoorbeeld het behalen van een vwo-
examen als lange termijndoel voor een kind formuleert, hoort daar het korte
termijndoel ‘huiswerk maken’ bij.
Opvoedingsmiddelen: het geheel van opvoedingsmiddelen kun je beschouwen als
een soort ‘trukendoos’ om het gewenste gedrag actief en bewust mee aan te leren
en te reguleren. Voorbeelden van deze middelen zijn:
Gewenning en gewoontevorming: deze besparen tijd en energie.
Voordoen, samendoen en na doen: bijv. tandenpoetsen of met mes en vork
eten.
Aanmoedigen: dit helpt het kind door te zetten en zaken af te maken.
, Belonen: dit geeft zelfvertrouwen en versterkt het gedrag en kinderen leren
hierdoor ook voor anderen iets aardigs te doen, omdat ze er zelf ook plezier in
scheppen.
Afleiden: dit is een trucje dat vooral bij jonge kinderen effectief is om meer
gewenst gedrag aan te leren.
Gedrag afkeuren, verbaal of non- verbaal: dit is een alternatief voor straffen.
Een gesprek voeren: het twee richtingsverkeer geeft inzicht in het gedrag en
consequenties daarvan.
Negeren: het kind leert zo dat je geen aandacht krijgt met negatief gedrag,
zodat het kind zich beter zal gedragen.
Zelfbewustzijn: het gevoel hebben van een eigen continuïteit.
Zelfkennis: het weet hebben van je eigen capaciteiten, uiterlijk karakter trekken en
motieven.
Zelfvertrouwen: het vertrouwen in of op jezelf om gewassen te zijn tegen eisen die
aan jou gesteld worden.
Dissonante ervaring: ervaringen die het zelfbeeld bedreigen geven ons gevoelens
van onbehagen, onzekerheid, verwarring en angst.
Consonante ervaring: die ondersteunen het zelfbeeld, worden doorgaans
gemakkelijk in het zelfbeeld opgenomen en geven ons een prettig gevoel over ons
zelf.
Quality time: tijd voor jezelf/anderen.
Multilateraal: gehanteerde normen, waarden en wensen van de opvoeding worden
afgestemd op de persoonlijke behoeften van kinderen.
Matriarchaal: de moeder heeft in dit soort gezinnen de grootste stempel in de
opvoeding, terwijl de vader slechts een marginale rol heeft.
Patriarchaal: de vader heeft het te zeggen in het gezin.
Hoofdstuk 3: milieus, stijlen en communicatie in de opvoeding
Extended familie: gezinnen met drie of meer generaties. Deze extended families
komen in de Noord-Europese samenleving niet vaak meer voor, maar nog wel in
Zuid-Europa.
Harmonieus gezin: ‘harmonieus’ betekent gelijkmatig zonder uitschieters en stabiel.
In een harmonieus gezin kunnen de gezinsleden het goed met elkaar vinden. Er
, heerst saamhorigheid en de opvoeders hebben onderling een goede
verstandhouding.
Kluwengezin: wanneer de harmonie doorslaat wordt het gezinsleven verstikkend.
We spreken dan van een kluwengezin.
Loszandgezin: in deze gezinnen is relatief weinig cohesie, de leden hebben een
hoge mate van autonomie. Ook dit type gezin kan doorschieten: als er te weinig
harmonie of cohesie is noemen we dat een loszandgezin.
Gezond gezin: in een gezond gezin doorloopt de opvoeding succesvol het proces
van zich aanpassen aan de veranderde samenleving en het uitgroeien tot een unieke
en zelfstandige persoonlijkheid.
Parentifiactie: het (gedeeltelijk) overnemen van de ouderrol.
Leefgroepen: onder leefgroepen worden groepen verstaan van en aantal kinderen
die samenwonen onder leiding van groepsopvoeders en in dat groepsverband
worden begeleid en opgevoed.
Groepsopvoeder: een groepsopvoeder dient zich volledig in te zetten om de
individuele groepsleden te leren begrijpen en aan te sluiten bij hun individuele
ontwikkelingsniveau.
Pedagogisch klimaat: relatie is afhankelijk van het realiseren van een relatie met de
opvoeding.
Sensitiviteit: je volgt het kind en neemt hem serieus.
Responsiviteit: waarbij je tegenmoet komt aan de ontwikkelingsbehoefte van het
individuele kind in de opvoeding.
Warme opvoedingsstijl: een warme opvoedingsstijl betekent dat de opvoeders het
kind emotionele steun geven, intensief contact met het kind hebben en het
accepteren zoals het is.
Koele opvoedingsstijl: de ouders zijn oppervlakkig en onverschillig ten opzichte
van hun kind. Zij stimuleren het kind niet of heel beperkt en zijn soms zelf afwijkend
en vijandig.
Dominante opvoedingsstijl: het kind wordt opgevoed met regels, beperkingen en
bemoeizicht.
Toegeeflijke opvoedingsstijl: toegeeflijke opvoeders laten hun kind in meer of
mindere mate het zelf uitzoeken. Deze ouders stellen weinig eisen aan hun kinderen
en dringen niet aan op het leveren van school en andere prestaties.
Democratische opvoedingsstijl: bij een democratische stijl is de gelijkwaardigheid
van de betrokkenen in de besluitvorming het belangrijkste element in de opvoeding.
Bij deze stijl hebben de ouders en de kinderen op basis van gelijkheid evenveel
macht.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller mitchelmesker. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $11.42. You're not tied to anything after your purchase.