Hoofdstuk 1
Paragraaf 1
Het bruto binnenlands product (bbp) is de waarde van alle in een land
geproduceerde goederen en diensten in een jaar. Het is een indicator voor wat
een land in een jaar voortbrengt. Om het bbp te bereken zijn drie methoden:
objectieve-, subjectieve- en bestedingsmethode. Bij de objectieve methode kijk je
naar de totale waarde die in een land door productie wordt toegevoegd. Objectief
geeft aan dat het om objecten gaat. Het eindproduct is meer waard dan de losse
ingekochte materialen, de waarde die er bij komt is de bruto toegevoegde
waarde. Het geeft aan wat er door een bedrijf aan waarde wordt toegevoegd. Dit
is wat anders dan de winst van een bedrijf, omdat het niet om totale kosten van
de omzet gaat.
Bruto toegevoegde waarde = TO – kosten ingekochte goederen/diensten.
Voor de overheid valt de bruto toegevoegde waarde niet te berekenen, omdat
het niet verhandeld wordt op de markt. Daarom wordt gekeken naar het salaris
van een ambtenaar, omdat dit afspiegeld wat de toegevoegde waarde van de
ambtenaar is.
Bruto binnenlands product = optelsom alle bruto toegevoegde waarden + alle
ambtenarensalarissen
Afschrijvingen verlagen de waarde van kapitaalgoederen. Productie voegt dus
niet alleen waarde toe, het zorgt ook voor waardevermindering. Bij bruto
toegevoegde waarde wordt geen rekening gehouden met deze afschrijvingen. Dit
is wel het geval bij de netto toegevoegde waarde
Netto toegevoegde waarde = bruto toegevoegde waarde – afschrijvingen
Het netto binnenlands product is de optelsom van alle netto toegevoegde
waarden in een land in een jaar.
Nbp = bbp – afschrijvingen
Paragraaf 2
De subjectieve manier om het bbp te berekenen gaat via primaire inkomens. Dat
zijn de inkomens die verdiend worden met het ter beschikking stellen van
productiefactoren. De aanduiding subjectief geeft aan dat het om subjecten gaat.
Het idee erachter is dat de netto toegevoegde waarde bij subjectieve manier
volledig uitbetaald kan worden aan degene die productiefactoren levert. De
optelsom van alle primaire inkomens is het totale bedrag in een land dat aan
inkomen verdiend wordt. Het totaal aan primaire inkomens is het netto
binnenlands inkomen (nbi).
Nbi = bbi – afschrijvingen
Er zijn vier categorieën:
1. Arbeid - loon
2. Ondernemerschap - winst
3. Kapitaal – huur en rente
4. Natuur – pacht
, Economie SV Module 7 ‘Economische groei’
De optelsom van de primaire inkomens is gelijk aan het nbi. Dit leidt tot de
volgende conclusie: het netto binnenlands inkomen is in uitkomst gelijk aan het
netto binnenlands product.
Nbi = nbp
Het bbp is gelijk aan nbp + afschrijvingen, kortom de afschrijvingen worden nu
dan bij het nbi opgeteld.
Bbp = nbp +afschrijvingen = nbi + afschrijvingen
Bij het binnenlands product en het binnenlandse inkomen gat het om de
productie en het inkomen in een land. Maar sommige binnenlandse
productiefactoren bevinden zich in het buitenland. Als rekening wordt gehouden
met de oorsprong van productiefactoren, kan je het inkomen van alle
ingezetenen van een land bepalen. Het nationaal inkomen is de optelsom van
alle primaire inkomens die door de ingezetenen van een land in een jaar worden
verdiend.
Saldo primaire inkomens = primaire inkomens uit het buitenland – primaire
inkomens naar het buitenland
bni = bbp + saldo primaire inkomens
nni = bni – afschrijvingen
Hoofdstuk 2
Paragraaf 1
Macro-economische modellen beschrijven de economie als geheel. Zo bestaat de
economie uit vijf sectoren:
1. Gezinnen (consumenten)
2. Bedrijven (producenten)
3. Overheid
4. Buitenland
5. Financiële instellingen
De interactie tussen deze vijf sectoren wordt beschreven in de economische
kringloop. Deze geeft schematisch de geld en goederen stroom tussen sectoren.
Er zijn vier geldstromen richting bedrijven; consumenten kopen
consumptiegoederen (C), overheid koopt overheidsgoederen (O), bedrijven lenen
geld voor netto-investeringen (I) en het buitenland koopt de export (E).
Bij netto investeringen neemt de voorraad van kapitaalgoederen toe. De netto-
investeringen worden ook wel een de uitbreidingsinvesteringen genoemd. Daar
tegenover staan vervangingsinvesteringen. Hierbij neemt kapitaalgoederen niet
toe.
Bruto-investeringen = netto-investeringen + vervangingsinvesteringen
Producten die door bedrijven in buitenland gekocht worden zijn import (M). Via
deze weg stroomt geld naar het buitenland.
Y=C+I+O+E–M
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller fleur50. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.91. You're not tied to anything after your purchase.