Glycolyse, citroenzuurcyclus en oxidatieve fosforylering stap voor stap uitgelegd. Alles compleet met plaatjes om het duidelijker te maken. Voor VWO 5.
Het geheel van chemische omzettingsprocessen in een organisme is de stofwisseling
(metabolisme). De grondstofwisseling of het basale metabolisme zijn alle processen die
in rust doorgaan, zoals hartslag.
Organische stoffen bevatten een of meer ketens van koolstofatomen. Ook bevat een
organisch molecuul het element waterstof en meestal ook zuurstof. De energie die in de
atoombindingen van energierijke stoffen is opgeslagen, wordt chemische energie
genoemd. Anorganische stoffen bestaan uit kleine moleculen, ook bevatten ze weinig
energie.
Assimilatie is de opbouw van organische moleculen uit kleinere moleculen, dit kost energie.
Dissimilatie is de afbraak van grote organische tot kleinere moleculen, hier komt energie
vrij. Koolstofassimilatie is het maken van glucose uit koolstofdioxide en water. De
gevormde koolstof is vervolgens de grondstof voor de vorming van andere eiwitten, vetten
etc. Dit heet voortgezette assimilatie.
Moleculen van de stof ATP transporteren chemische energie naar plaatsen in de cel waar
dat nodig is. ATP bestaat uit adenosine en drie fosfaatgroepen. Tussen die groepen is veel
chemische energie vastgelegd. Wanneer de derde fosfaatgroep wordt afgesplitst, ontstaat
ADP. Bij afsplitsing van de tweede fosfaatgroep ontstaat AMP. Andere energiedragers zijn
NAD+ en NADP+.
Door binding van een fosfaatgroep aan ADP ontstaat ATP. Dit wordt fosforylering
genoemd. Een vrije fosfaatgroep wordt vaak weergegeven als Pi.
2 Enzymen
Enzymen zijn eiwitten die chemische omzettingsprocessen mogelijk maken of versnellen
zonder zelf te worden verbruikt. Het deel van het molecuul waar de reactie plaatsvindt, heet
het actieve centrum. De stof waarop een enzym inwerkt, noem je het substraat. Enzymen
zijn substraatspecifiek: elk enzym kan slechts inwerken op één stof. De stof of stoffen die
bij een reactie ontstaan, noem je het reactieproduct.
In het substraatmolecuul worden bindingen verbroken en ontstaan er nieuwe bindingen.
Zodra de reactie klaar is laat het ontstane molecuul los van het actieve centrum waardoor er
plek is voor een nieuw substraatmolecuul. Eén enzymmolecuul kan dus heel vaak dezelfde
reactie doorstaan, daardoor zijn enzymen in kleine hoeveelheden werkzaam.
De naam van een enzym is vaak samengesteld uit de naam van het substraat en -ase. Het
enzym ATP’-ase stamt af van het substraat ATP. Veel enzymatische reacties kunnen in
twee richtingen verlopen. De naam van het enzym wordt boven de dubbele pijl gezet.
Als een enzym voor zijn werking een ander molecuul nodig heeft, wordt dit molecuul
cofactor genoemd en het enzymmolecuul apo-enzym. Als de cofactor een organische stof
is, spreekt men meestal van co-enzym.
, De minimale hoeveelheid energie die nodig is om een reactie op gang te brengen noem je
de energiedrempel. Bij een lage temperatuur bewegen moleculen traag. De energie die
moet worden toegevoerd om de reactie op gang te brengen, is de activeringsenergie. De
energie die vrijkomt, is de reactie-energie. Door middel van een enzym wordt de
energiedrempel verlaagd.
De mate waarin een enzym een reactie versnelt,
is de enzymactiviteit.
Hiernaast zie je het verband tussen temperatuur
en enzymactiviteit. Boven de max. temperatuur
zijn er geen enzymmoleculen meer intact, dit
heet denaturatie.
De activiteit van een enzym is afhankelijk van de
pH van de oplossing waarin de omzetting
plaatsvindt. Bij het optimum gaat het het best.
Bij verhoging van de enzymactiviteit wordt de
stof een activator genoemd. Stoffen die de
enzymactiviteit verlagen, worden remstoffen genoemd. Enzymatische reacties maken deel
uit van reactieketens. Dit is een reeks van opeenvolgende stofwisselingsreacties die leidt
tot een eindproduct.
3 Koolstofassimilatie
Fotosynthese is een voorbeeld van koolstofassimilatie: CO2 en water worden omgezet in
glucose en zuurstof. Planten, algen en cyanobacteriën bevatten het pigment chlorofyl
(bladgroen). Dit kan energie uit licht absorberen. Bij planten ligt het chlorofyl in membranen
in de chloroplasten (bladgroenkorrels). De membranen heten thylakoïden.
Fotosynthese bestaat uit twee reactieketens. Bij de
eerste is er licht nodig: de lichtreacties. Deze vinden
plaats op de membranen van de thylakoïden. Bij
donkerreacties is geen licht nodig, deze vinden plaats
in de stroma van de chloroplast. In de lichtreacties
wordt energie van licht gebruikt voor het splitsen van
H2O en het energierijk maken van elektronen. Deze
elektronen en waterstofionen worden naar de
donkerreacties getransporteerd door onder andere
ATP. In de donkerreacties worden de energie en
waterstofionen gebruikt bij de vorming van glucose.
Koolstofdioxide dient als koolstofbron.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller 456vwosamenvattingen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.92. You're not tied to anything after your purchase.