Om de ontwikkeling van de organisatiekunde volledig te kunnen begrijpen, is het belangrijk
het brede culturele raamwerk van sociale, economische en politieke krachten te schetsen dat
ons denken over management sterk heeft beïnvloed.
Men kan 4 krachten te onderscheiden:
1. De protestants-christelijke ethiek ten aanzien van arbeid
2. Het kapitalisme en de opleiding van arbeid
3. De industriële revolutie
4. Het ‘productiviteitsproblemen’
2.1.1 De protestants-christelijke ethiek ten aanzien van arbeid
Luther en Calvijn hadden een afwijkende levensfilosofie, die inhield dat men alleen door de
Schepper kon worden uitverkoren voor een beter leven in het hiernamaals indien men het
leven op aarde zinvol invulde. De protestants-christelijke werkethiek hield dus in dat mensen,
in plaats van passief betere tijden na de dood af te wachten, juist hun roeping op aarde waar
moesten maken door noeste arbeid en onzelfzuchtige inzet. Dit leidde tot meer bedrijvigheid
en de vraag naar kennis van optimale organisatievormen.
2.1.2 het kapitalisme en de opdeling van arbeid
De achttiende eeuw was de eeuw van de opkomst van het kapitalisme. Smith, omschreef de
basiselementen van het kapitalisme als volgt:
1. De meeste efficiënte regulering van de stroom van middelen door de maatschappij
wordt bepaald door de natuurlijke wetten van vraag en aanbod en vrije concurrentie.
2. Ieder individu zou vrij moeten zijn in het vergaren van rijkdom.
3. Ieder individu zou vrij moeten zijn in het hebben van eigendomsrechten
4. De opleiding van arbeid leidt door specialisatie tot vergroting van de productiviteit.
Het laatstgenoemde basiselement is specialisatie. Dit komt neer op de opdeling van arbeid in
kleinere onderdelen. Vervolgens laat men de werknemers specialiseren in een van die kleinere
delen. Er onstaat economisch voordeel doordat het personeel veel meer ervaring opdoet en
daardoor uiteindelijk sneller en beter kan werken. Deze nieuwe aanpak had complexere
organisaties tot gevolg, waardoor men over passende organisatie vormen moest gaan
nadenken.
2.1.3 de industriële revolutie
Ook de industriële revolutie speelde een rol bij de geboorte van de klassieke
organisatiekunde. Door de uitvinding van de stoommachines, werd massaproductie met
behulp van stoomenergie mogelijk. De stoommachines verlaagde de productiekosten omdat
ze efficiënter werkten dan mens- en dierkracht. Maar de aanschafprijs was dermate hoog dat
men in veel grotere verbanden moest gaan werken dan voorheen. Dit om de grotere machines
rendabel in te kunnen zetten.
2.1.4 Het productiviteitsprobleem
In het begin van de twintigste eeuw ontstonden er verschillende gedachten over technologie,
ondernemingsgrootte en werkmethoden, waardoor de productiviteit achterbleef bij de
verwachtingen. Dit probleem werd als het productiviteitsprobleem omschreven. Er treden
geen productiviteitsverbeteringen op, terwijl deze toch wel verwacht mochten worden als
gevolg van de technologische verbeteringen.
1
,Het productiviteitsprobleem had 3 hoofdoorzaken:
1. Er was een algemeen gebrek aan managementmethoden en getrainde managers.
2. Men had moeite met de implicaties van de nieuwe technologieën voor de
werkomgeving van de mens.
3. Men had moeite met het bepalen van de juiste grootte van de nieuwe industriële
organisatie om de juiste schaalvoordelen te bereiken; dat wil zeggen de (economische)
voordelen die ontstaan bij het vergroten van de productie.
Al deze krachten leidden tot een drastische herziening van de visie op arbeid, produceren en
de rol van de mens in het arbeidsproces.
2.1.5 verschillende stromingen in de organisatiekunde
Een overzicht van de ontwikkelingen in de organisatiekunde na de industriële revolutie, de
periode waarin ze pas echt tot bloei kwam.
De ontwikkeling van deze organisatietheorie kunnen wij indelen in verschillende stromingen.
De organisatiekunde wordt over het algemeen ingedeeld in 8 stromingen:
1. Klassieke organisatiekunde
2. Gedragskundige benadering
3. Revisionisme
4. Systeembenadering
5. Contigentiebenadering
6. Totale kwaliteitszorg
7. De lerende organisatie
8. Het postmodernisme
2.2 klassieke organisatiekunde
De klassieke aanpak in de organisatiekunde belicht voornamelijk de rol van de manager en de
gezagsverhoudingen binnen een organisatie. De hiërarchie geeft de verdeling van gezag en
autoriteit in een organisatie aan.
Theorieën:
1. Het scientific management van Taylor
2. Het scientific management van de Gilbreths
3. De algemene managementtheorieën van Fayol
4. De algemene managementtheorieën van Weber
2.2.1 het scientific management van Taylor
Taylor is van mening dat leidinggeven een kwestie was van het toepassen van
wetenschappelijke verantwoorde methoden en technieken. Hij heeft verschillende
managementmethoden bedacht.
Taylor (1911) is de grondlegger van het zogenoemde scientific management: de
managementtheorie die zich richt op de verbetering van de efficiënte van bedrijfsactiviteiten
door systematische en wetenschappelijke studie van werkmethoden, gereedschappen en
productiviteitsstandaarden.
2
, Het scientific managent kent de volgende uitgangspunten voor de rol van het management:
- Ontwikkel de beste manier van het uitvoeren van een taak door de arbeider.
- Selecteer, train, onderwijs en ontwikkel iedere arbeider op wetenschappelijke wijze.
- Werk samen met de arbeider en lever een stimulans (vaak geld), waardoor de arbeider
zijn taak op de eerde bepaalde, enig juiste manier uitvoert.
- Verdeel het werk en de verantwoordelijkheid gelijkelijk over het management en de
arbeiders.
De bedoeling van Taylor was het veroorzaken van een geestelijke revolutie voor arbeider en
leidinggevende. Door een en ander wetenschappelijk (en dus eerlijk en objectief) te bepalen
zouden er geen spanningen en ruzies meer hoeven te ontstaan tussen de arbeider en zijn baas
over de manier van werken en de te leveren prestaties. Deze prestatienormen werden
opgesteld met behulp van werkmethodeonderzoek en tijdstudies om de arbeidsprestaties
‘objectief’ te beoordelen. Daaraan werden prestatiebeloningsmethoden gekoppeld die gericht
waren op verhoging van de arbeidsproductiviteit.
Was veel kritiek op Taylor. Ten eerste omdat zijn normstellingen niet zo wetenschappelijk
waren bepaald als hij claimde. Ten tweede verwijt men Taylor vaak de factor mens uit het oog
verloren te hebben.
Adam Smith gaf al in de achttiende eeuw aan dat al te ver doorgevoerde specialisatie leidt tot
afstomping en verveling bij de werknemer.
2.2.2 het scientific management van de Gibreths
Girbreths hield zich bezig met arbeidsstudie. Arbeidsstudie bestaat onder andere uit tijd- en
methodestudie. Tijdstudie omvat onderzoek dat gericht is op de tijdbesteding van arbeiders
per handeling. Methodestudie behelst onderzoek naar gebruikte versus optimale
werkmethoden.
Gibreths richtte zich op het bestuderen van de handelingen zelf om zodoende bewegingen tot
een minimum te beperken. De benadering van Gibreths was een van de uitgangspunten voor
wat men later de ergonomie is gaan noemen: het toepassen van biologische, psychologische
en technische kennis op te komen tot een optimale onderlinge aanpassing van de mens en zijn
werkomgeving.
2.2.3 de algemene managementtheorieën van Fayol
De scientific-managementtheorie hielden zich vooral bezig met het productiemanagement. De
algemene managementtheorie beschouwt management in algemene zin als universeel
toepasbaar op de gehele organisatie.
Fayol gaf de volgende vaak gebruikte overzicht van kernelementen van management:
- Vooruitzien en plannen: de toekomst trachten en voorspellen en op basis daarvan een
actieplan genereren.
- Organiseren: het opbouwen van de organisatiestructuur, personeelsbestand en
middelen.
- Bevelen: het personeel werkende houden
- Coördineren: het bij elkaar brengen en harmoniseren van alle activiteiten en
inspanningen in de organisatie.
- Controleren: het nagaan of alles binnen de organisatie gebeurt volgens de vastgestelde
regels en gegeven bevelen.
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller demismit12. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.93. You're not tied to anything after your purchase.