100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Economie -19/20 in 1e zit! $5.88
Add to cart

Summary

Samenvatting Economie -19/20 in 1e zit!

 77 views  5 purchases
  • Course
  • Institution

Dit document een samenvatting van de volledige cursus 'Economie' (het vroegere boekdeel 1 EN 2). Ik behaalde voor dit vak 19/20.

Preview 4 out of 68  pages

  • July 7, 2022
  • 68
  • 2021/2022
  • Summary
avatar-seller
Economie
BOEKDEEL 1

HOOFDSTUK 1: BASISPRINCIPES VAN DE ECONOMIE
1.1 Inleiding
*Economie = afgeleid van het Griekse woord voor “iemand die een huishouden beheert” (oikos = huis, nomos =
regel). Economie is de studie van de problematiek rond schaarste.

*Het beheer van middelen is cruciaal, want deze zijn schaars. Schaarste = de samenleving heeft beperkte
middelen en zij kan niet alle middelen die de maatschappij nodig heeft, produceren. Een economische agent
(individueel) moet omgaan met schaarste, maar ook de samenleving in zijn geheel moet dit kunnen.

*Economische modellen; theoretisch instrument, met name een vereenvoudigde replica van de werkelijkheid

1.2 De economische kringloop
*Economie bestaat uit miljoenen mensen: kopen, verkopen, werken, huren, produceren,…  deze
economische agenten staan in constante wisselwerking met elkaar en worden geconfronteerd om keuzes te
maken. Elke keuze gaat gepaard met een bepaalde opportuniteitskost: door voor een bepaalde optie te kiezen,
geef je een andere op!
 Keuzes: hiervoor gebruiken we de economische kringloop : een eenvoudige
manier om de economische transacties tussen gezinnen en ondernemingen voor te
stellen.
-> De blauwe lijnen geven de geldstromen/monetaire stromen weer tussen
gezinnen en ondernemingen.
-> De rode lijnen geven de stroom van goederen, diensten en productiefactoren
weer

*In dit model: 2 types economische agenten:
- Ondernemingen: produceren adhv inputs of productiefactoren (arbeid, land en
kapitaal
- Gezinnen = eigenaars productiefactoren + consumeren
 De productiefactoren stromen van de individuen via de factormarkten naar de bedrijven die ze aanwerven.
De geproduceerde goederen of output bereiken de consumenten via de goederenmarkt.
 Betalingen vloeien van de bedrijven naar de individuen via de factormarkten. Bij het consumeren vloeit het
geld via de goederenmarkt terug naar de bedrijven.

*De 2 basisideeën waarop economische kringloop steunt:
(1) economische agenten maken keuzes (consumenten & producenten willen winst maximaliseren)
(2) staan in constante wisselwerking

1.3 Keuzes maken en de kost ervan
1.3.1. Principe 1: Mensen worden geconfronteerd met trade-offs
*Trade-off = om een goed/dienst te verwerven, geven we iets anders op + om beslissingen te nemen, dient
men belangen ten opzichte van elkaar af te wegen

*Een traditionele trade-off is het afwegen van belangen; met name efficiëntie en billijkheid:
- Efficiëntie: wat kan de samenleving maximaal halen uit schaarse middelen?
- Billijkheid: voordelen van die middelen moeten fair verdeeld worden

1.3.2. Principe 2: De kost van iets is wat je ervoor opgeeft
*Voor het nemen van beslissingen dien je de kosten en opbrengsten van verschillende alternatieven te
vergelijken
*Opportuniteitskost van iets = wat je ervoor opgeeft om het goed te verwerven

,1.3.3 Voorbeeld
*De productiemogelijkheidscurve: geeft voor een economie de allocatie van de productiefactoren en de
daaruit voortvloeiende productieniveaus weer (geeft de verschillende mogelijke outputcombinaties gegeven
een bepaalde productietechnologie en de totale hoeveelheid beschikbare productiefactoren).

*Veronderstel een economie die slechts twee goederen produceert: auto’s en computers. In dit geval geeft de
productiemogelijkheidscurve dus weer welke productiemogelijkheden er zijn.
- 2 eindpunten vd curve = extreme situaties: alle productiefactoren worden voor
ofwel auto’s ofwel computers gebruikt
- Punt D = onbereikbaar want economie beschikt niet over nodige
productiefactoren om dit outputniveau te bereiken,
- Ieder punt op de curve = efficiënt: de economie genereert hier de max output, gegeven
de schaarse middelen (waar men zich op de curve bevindt, hangt af van de preferenties
van de producent)
 B is inefficiënt: de economie produceert minder gegeven de beschikbare
middelen; mogelijke oorzaak is werkloosheid.
=> Curve: uitwaarts gebogen = opportuniteitskost van auto’s in eenheden van computers is
afhankelijk van de hoeveelheid die de economie van beide goederen produceert. Dit is
absoluut geen lineaire rechte.
=> Een technologische vooruitgang in de computerindustrie = productiviteitsverhoging voor
computers

1.3.4 Principe 3: Rationele mensen denken in marginale termen
= aanpassingen rond de grenzen van wat je aan het doen bent. Mensen maken beslissingen
door de marginale wijzigingen in kosten en opbrengsten met elkaar te vergelijken Vb. Student die examen ziet
naderen stelt zich geen vragen rond het al dan niet studeren, maar past zijn tijdsindeling in marginale termen
aan (vb. keuze tussen uur ontspannen of verder blokken)
*Marginale veranderingen = beperkte aanpassingen rond de grenzen van wat je aan het doen bent

1.4 De wisselwerking tussen verschillende economische agenten
Vorige 3 principes gingen in op de manier waarop individuen beslissingen nemen. De volgende principes
hebben betrekking op de manier waarop mensen met elkaar in wisselwerking staan.

1.4.1 Principe 4: mensen reageren op stimulansen
*Mensen nemen beslissingen door kosten en opbrengsten te vergelijken, maar hun gedrag kan ook veranderen
als de kosten of opbrengsten veranderen.

1.4.2 Principe 5: Markten vormen een goede organisatiewijze
*Planeconomie (communisme): centrale overheid  economische activiteit regelen (hoeveel, wie
produceerde/consumeerde)
*Markteconomie: beslissingen van individuele ondernemingen en gezinnen (zuivere markteconomieën zijn
onbestaande), geen tussenkomst van overheid
*Gemengde economie: overheid stuurt wisselwerking bij als herverdeler en aanbieder van publieke
voorzieningen.

*A. Smith & de Onzichtbare Hand:
- wisselwerking tussen gezinnen en ondernemingen
- Prijzen zijn het instrument waarmee de onzichtbare hand de economische activiteit stuurt
- Prijzen weerspiegelen zowel de waarde van een goed voor de samenleving als de kost voor de samenleving
om het goed te produceren

1.4.3 Principe 6: De overheid kan de marktwerking verbeteren
*Overheid kan ingrijpen in de vrije markt om de efficiëntie of de billijkheid te verbeteren
*Marktfalen = een term die verwijst naar een situatie waarin de markt/”onzichtbare hand” er zelf niet in slaagt
om de middelen efficiënt en billijk te verdelen.

,Mogelijke oorzaken:
 Externaliteiten = de impact van een actie ondernomen door een persoon op het welzijn van een omstaander
zonder dat deze hiervoor wordt vergoed
 Marktmacht = wanneer economische agent onrechtmatig de prijzen kunnen beïnvloeden

*Een deel van het overheidsbeleid kan eruit bestaan voor iedereen een aantal diensten tegen betaalbare
voorwaarden aan te bieden om een meer gelijke verdeling van de welvaart te bereiken.

HOOFDSTUK 2: DENKEN ALS EEN ECONOOM
2.2 De econoom als wetenschapper
2.2.1 De wetenschappelijke methode: observatie en theorie
*Studie vd economie = gebaseerd op wisselwerking tussen theorie en observatie, vb.: economist kan niet
monetaire politiek van land veranderen om de invloed hiervan op de inflatie na te gaan.  Vandaar dat
onderzoekers in de economie vaak genoodzaakt zijn om terug te vallen op de geschiedenis.

2.2.2 Economische modellen
*Deze zijn opgebouwd adhv vergelijkingen die gedragspatronen van economische agenten trachten te
beschrijven  nemen niet alle details op en bevatten niet alle kenmerken vd economie.
*De gebruikte modellen zijn steeds gebaseerd op veronderstellingen.

2.2.3 Micro-economie en macro-economie
*Micro-economie: studie vd manier waarop gezinnen & ondernemingen beslissingen nemen en hoe zij in
specifieke markten met elkaar in wisselwerking staan vb. effect van de leerplicht op de verdiensten van de
werknemers
*Macro-economie: analyseert de werking van de economie in haar geheel vb. effecten van de overheidsschuld
onderzoeken
=> nauw verbonden daar veranderingen in de gehele economie voortvloeien uit beslissingen van miljoenen
individuen, analyses gaan over de grenzen van de sectoren heen

2.3 De econoom als beleidsadviseur
Als economisten trachten een situatie te verklaren zijn het wetenschappers; om de situatie te helpen
verbeteren zijn het beleidsadviseurs

2.3.1 Positieve versus normatieve analyse
*Positieve uitspraken = descriptief  hoe de wereld is (wetenschapper)
 kunnen we bevestigen/verwerpen dmv bewijsmateriaal
*Normatieve uitspraken = prescriptief  hoe de wereld er zou moeten uitzien (beleidsadviseur)
 meer dan een wetenschappelijk feit; ook rekening houden met visie op ethiek, religie,… Ze komen niet
alleen voort uit onze positieve analyses, ze vereisen ook waarde-oordelen.
=> Groot deel van de studie van de economie tracht te verklaren hoe de economie in elkaar zit, het doel is
verbeteren hoe de economie werkt.

2.3.2 Economie in de politiek
*Mensen: geconfronteerd met trade-offs  bij de meeste beleidsmaatregelen zijn er opportuniteitskosten 
kiezen tussen efficiëntie of billijkheid, vandaar de overwegingen

2.4 Waarom economen het niet steeds met elkaar eens zijn
- Oneens over de waarde van de positieve theorieën die verklaren hoe de wereld werkt
- Oneens doordat zij er verschillende waarden & normatieve standpunten op nahouden

2.4.1 Verschillen in wetenschappelijke beoordelingen
*Vaak verschillend gevoel over de waarde van alternatieve theorieën of over de grootte van belangrijke
parameters

, 2.4.2 Verschillen in waarden
*Tegenovergestelde adviezen door verschillende belangrijk geachte waarden

2.4.3 Perceptie versus realiteit
*Waarom blijven bepaalde beleidsmaatregelen toch bestaan, ook al zijn al de experts er tegen gekant?
Economisten zijn op heden er nog niet in geslaagd het brede publiek te overtuigen dat die maatregelen
ongewenst zijn  principe mensen reageren op stimulansen

HOOFDSTUK 3: VRAAG EN AANBOD
3.1 Inleiding
*Vraag: tegen welke voorwaarden afnemers bereid zijn product te kopen (potentiële kopers)
*Aanbod: tegen welke prijs producenten dit product kunnen aanbieden rekening houdend met hun
kostenverloop van hun productieproces (potentiële verkopers)

3.2 Markten en concurrentie
3.2.1 Inleiding
*Markt = een groep van kopers en verkopers van welbepaalde goederen en diensten

3.2.2 Concurrerende markten
*Georganiseerde markt: markt waar kopers en verkopers op een vooraf afgesproken tijdsstip en plaats samen
komen om handel te drijven vb. fruitveiling
*Concurrentiële markt: vele kopers & verkopers die ieder slechts kleine invloed op prijs kunnen uitoefenen
*Perfect concurrentiële (competitieve) markten:
- veel kopers en verkopers geen significante invloed kunnen uitoefenen op de marktprijs: prijsnemers
- aangeboden goederen = gelijkaardig
- geen toetredingsbarrières
- perfecte informatie
*Monopolie: 1 verkoper die prijs zal bepalen (prijszetter), met toetredingsbarrières vb. lokale
watermaatschappij
*Oligopolie: slechts beperkt aantal verkopers, geen prijsoorlog, beperkte toetredingsbarrières vb.
autoproducenten
*Monopolistische concurrentie: verschillende (ver)kopers met een licht verschillend product  verkoper heeft
de macht om de prijs van zijn goed te bepalen vb. softwareontwikkelaars

3.3 De vraag
*Gevraagde hoeveelheid: aantal hoeveelheden van een goed dat kopers bereid en in staat zijn, aan te kopen.
Elke hoeveelheid die overeenkomt met een prijs.

3.3.1 Determinanten van de vraag
- Marktprijs (P): vertoont een negatief verband met de prijs die de consumenten willen betalen
- Het inkomen (Y)
-> Inkomensdaling = daling van de vraag naar het goed => ‘normaal’ goed vb. ijsjes
-> Inkomensdaling = stijging van de vraag naar het goed => ‘inferieur’ goed vb. aardappel in de 19e eeuw
- Prijs van substituten (Psubst)
-> Prijsstijging = vraagstijging van een ander goed => de goederen zijn substituten vb. koffie – thee
-> Prijsdaling = vraagstijging van een ander goed => de goederen zijn complementen vb. computers en
software
- Voorkeuren (U)
- Verwachtingen (Exp)
-> vb. als men verwacht dat de prijs van ijsjes op korte termijn zal dalen, zal de consument minder bereid zijn
een voorraad ijs aan te leggen
=> Qv=f (p, y, Psubst , u, exp)

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller filosofevub. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.88. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

53068 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$5.88  5x  sold
  • (0)
Add to cart
Added