Kringlopen
Gesloten economie in het kringloopmodel geven inzicht in de goederen en geldstromen van een
volkshuishouding van alleen bedrijven en gezinnen. Daarom komen er in het eenvoudige
kringloopschema slechts 4 stromen voor.
● een stroom van consumptiegoederen van de bedrijven naar de gezinnen en de geldstroom
daartegenover van de consumptiehuishoudingen naar de productiehuishoudingen die het
verdiend inkomen vormt van de bedrijven.
● Een stroom van de productiefactoren (arbeid, kapitaal, grond, natuur en
ondernemersactiviteiten) van de consumptiehuishoudingen naar de productiehuishoudingen
en de geldstroom (loon, rente, pacht, winst) daartegenover van de productiehuishoudingen
naar de consumptiehuishoudingen die de gezinnen het beschikbaar inkomen opleveren.
Een bezwaar van dit model is dat het uitgaat van een gesloten economie (autarkie, geheel
zelfvoorzienend). Het buitenland wordt buiten beschouwing gehouden. Ook van de overheid en de
banken is geabstraheerd. Daarnaast leveren productiehuishoudingen niet alleen goederen en
diensten aan consumptiehuishoudingen, maar ook aan elkaar (intermediaire verbruik). Als ook deze
in het kringloopschema worden opgenomen, spreken van een uitgebreid kringloopmodel. Doordat het
buitenland er nu ook bij betrokken is, spreken we van een open economie.
Nationale rekeningen
In Nederland wordt jaarlijks de analyse van de geldstromen van de huishoudens gepubliceerd door
het CBS.
Bij de productie van consumptiegoederen en kapitaalgoederen wordt in de bedrijven waarde aan de
grondstoffen en halffabricaten toegevoegd. Bij de bepaling van de toegevoegde waarde van een
productiehuishouding is marktwaarde - de inkoopwaarde van de gebruikte grondstoffen en
halffabricaten. Hier in mogen de onderlinge leveringen niet meegerekend worden. Gaat alleen om wat
het bedrijf heeft toegevoegd qua waarde.
Het totaal van de toegevoegde waarde van alle productiehuishoudingen van een land vormt het bruto
binnenlands product (BBP) van een land. Hier is ook de slijtage van de kapitaalgoederen begrepen,
daarom is er ook het netto binnenlands product. Het bnp is gelijk aan de bbp min de afschrijvingen.
Bij de bepaling van het nationaal inkomen wordt het binnenlands product gesaldeerd met het saldo
primaire inkomens buitenland. Dit is het saldo van de oorspronkelijke in het productieproces
verdiende inkomens (primaire inkomens) door het buitenland aan Nederland betaald, min de primaire
inkomens betaald aan het buitenland.
Bruto nationaal inkomen = bbp - saldo primaire inkomens buitenland.
BBP= C+I+O+E-M
BNI= BBP- saldo primaire inkomens buitenland.
BNP tegen marktprijzen = bnp tegen factorkosten + belastingen - subsidies.
Bruto binnenlands product (BBP) tegen factorkosten
+/- Saldo primaire inkomens buitenland
= bruto nationaal product tegen factorkosten
+ kostprijsverhogende belastingen
-prijsverlagende subsidies
= bruto nationaal product tegen marktprijzen
-afschrijvingen bedrijven en overheid
= netto nationaal product (nnp) tegen marktprijzen = netto nationaal inkomen tegen marktprijzen.
De belangrijkste conjunctuurindicator is het nationaal product of nationaal inkomen.
Verder ook;
● productie van de verwerkende industrie
● particuliere consumptie
● investeringen in vaste activa
● de uitvoer
● de hoogte van de werkloosheid
Macro economisch beleid van de overheid
Onder het economisch beleid verstaan we alle maatregelen die zijn gericht op de beïnvloeding van de
economie.
● Volledige werkgelegenheid. Hoge prioriteit. Max 3%
● Stabiele prijzen. Gemiddelde prijsniveau in de hand te houden.
● Evenwichtige betalingsbalans. De Export moet de import dekken en de financiering van
ontwikkelingshulp verzekeren.
● Evenwichtige economische groei. Werkgelegenheid op langere termijn vaststellen.
● Verantwoorde verdeling van de welvaart. Via sociale verzekeringen en voorzieningen.
Formules van dit Hoofdstuk
C= consumptie
I= investeringen
S= besparingen gezinnen
O= overheidsbestedingen
B= Belastingen
E= Export
M= Import
Verdiend inkomen= Yph = C+I+O+(E-M) = nationaal product
Beschikbaar inkomen= Ych= C+S+B
Het verdiende inkomen voor de productiehuishoudingen is gelijk aan het beschikbare inkomen voor de
consumptiehuishoudingen.
C+I+O+E-M is gelijk aan C+S+B.
Wanneer we deze vergelijking anders krijgen we I+O+E-M = S+B
Of te wel (S-I)+(B-O)= E-M.
S-I is het particuliere spaarsaldo
B-O is het begrotingssaldo
(S-I) +(B-O) is het nationale spaarsaldo
E-M= het exportsaldo
Het nationale spaarsaldo is gelijk aan het exportsaldo
2. Prijsvorming
Abstracte markt.
L. v. Velzen
,Hiermee bedoelen we het geheel van de vraag naar en het aanbod van een bepaald goed. Een
dergelijke abstracte markt is de weerspiegeling van de handelsactiviteiten die zich afspelen op alle
concrete markten tezamen, zoals goederen beurzen en veilingen.
De vraag naar goederen
De vraag naar goederen wordt bepaald door 5 factoren;
1. de prijs van het goed
2. de prijs van andere goederen (substitutiegoederen)
3. het aantal vragers
4. het inkomen van de vragers
5. het behoefteschema van de vrager
De wet van de vraag; als de prijs stijgt, daalt de vraag. Als de prijs daalt, stijgt de vraag.
De vraagcurve geeft het grafische verband tussen prijs en aantal weer.
De individuele vraagcurve is de gevraagde hoeveelheid van een bepaald individu naar het goed en de
collectieve vraagcurve is de totale gevraagde hoeveelheid van alle vragers. Er bestaat dus een
negatief verband tussen de prijs en gevraagde hoeveelheid.
● Bij een lagere prijs kan men met hetzelfde inkomen meer kopen van het goed
● Vragers met een laag inkomen, die zich het goed eerst niet konden veroorloven, kunnen dat
nu wel.
● Er treedt substitutie op, dat wil zeggen dat gebruikers van soortgelijke producten zullen
overstappen op het in prijs verlaagde product.
Het gaat hier telkens om verschuivingen lang of over de vraagcurve; bij een veranderingen van de
prijs wijzigt de gevraagde hoeveelheid.
Als er sprake is van verschuiving van de vraagcurve zelf, zijn er andere oorzaken.
● Het aantal vragers verandert door groei of krimp van de bevolking
● Het inkomen van de vragers/consument stijgt of daalt.
● Prijswijzigingen van substitutiegoederen.
● Reclame waardoor een verandering kan ontstaan in het behoeftepatroon van de vrager.
● Technische ontwikkelingen waardoor nieuwe substitutiegoederen ontstaan of bestaande
verdwijnen.
● Vergrijzing van de bevolking, waardoor vraag verandert (minder vraag babykleertjes, meer
vraag naar zorg en medicatie)
De aanbodcurve heeft een stijgend verloop, hoe hoger de prijs, des te meer de producenten zullen
aanbieden. Onderscheid tussen; individuele aanbod schaal, er is 1 aanbieder. De collectieve aanbod
schaal, die ontstaat door de aangeboden hoeveelheden van alle individuele aanbieders bij elkaar op
te tellen.
Elasticiteiten
Prijselasticiteit van de vraag
Prijselasticiteit van de vraag wordt gedefinieerd als de mate waarin een relatief kleine verandering van
de prijs een relatieve verandering van de gevraagde hoeveelheid tot gevolg heeft. De gevraagde
hoeveelheid (gevolg) reageert op een prijsverandering (oorzaak). Dit wordt uitgedrukt in het
prijselasticiteitscoëfficiënt.
Ep= relatieve veranderingen van de gevraagde hoeveelheid / relatieve veranderingen van de prijs.
De uitkomst is geen percentage, maar een onbenoemd getal.
Een prijsverlaging leidt tot een verhoging van de gevraagde hoeveelheid en omgekeerd, daarom heeft
Ep altijd een negatieve waarde en gaat men uit van de absolute waarde van Ep.
Omzet = prijs x hoeveelheid
Elastische vraag; Ep > 1, als de gevraagde hoeveelheid sterk reageert op prijsveranderingen zodat
bij een prijsverlaging de omzet toeneemt en bij prijsverhoging afneemt.
Inelastische vraag; Ep <1, als de gevraagde hoeveelheid zwak reageert op prijsveranderingen zodat
bij een prijsverlaging de omzet daalt en bij een prijsverhoging de omzet stijgt.
L. v. Velzen
, Elastische vraag: Prijsverlaging omzet stijgt, bij prijsverhoging daalt de omzet.
Inelastische vraag: Prijsverlaging omzet daalt, bij prijsverhoging stijgt de omzet.
Hoe steiler de vraagcurve loopt, des te inelastischer is de vraag. Des te steiler de vraagcurve hoe
kleiner het effect is dat een prijsverandering heeft op de hoeveelheid.
Als die geheel verticaal loopt; een prijswijziging leidt dus niet tot een verandering van de gevraagde
hoeveelheid, spreekt men van een volkomen inelastische vraagcurve, Ep = 0.
Als die geheel horizontaal verloopt, spreekt men van de volkomen elastische vraagcurve, Ep =
oneindig. Bij een bepaalde prijs kan een oneindige hoeveelheid van het product worden verkocht,
kleine prijsveranderingen leidt tot een oneindig grote verandering van de gevraagde hoeveelheid.
Vooral de vraag naar de primaire levensbehoefte zijn sterk prijsinelastisch. Een prijsverhoging zou
nauwelijks invloed hebben om de vraag, het zijn noodzakelijke goederen. Luxegoederen reageren
daar in tegen sterk op prijsveranderingen, en is daardoor ook sterk elastische vraag.
Inkomenselasticiteit van de vraag
Inkomenselasticiteit van de vraag meet de mate waarin een wijziging van het inkomen van de vragers
een verandering van de gevraagde hoeveelheid tot gevolg heeft.
Ey= relatieve verandering van de gevraagde hoeveelheid/ relatieve verandering van het inkomen.
De waarde van de inkomenselasticiteitcoëfficiënt is doorgaans positief omdat door een
inkomensstijging meestal de gevraagde hoeveelheid zal toenemen.
Uitzondering: inferieure goederen, deze vraag daalt als het inkomen toeneemt. Het gaat om
consumptiegoederen van lagere kwaliteit die worden vervangen door producten van hogere kwaliteit
(gehakt vervangen door biefstuk). Deze hebben dus als enige een negatieve coëfficiënt.
Kruislingse prijselasticiteit
In welke mate verandert de gevraagde hoeveelheid van goed A als de prijs van goed B veranderd?
Ek= relatieve verandering van gevraagde hoeveelheid goed A/ Relatieve verandering van prijs van
goed B.
De oorzaak(prijs goed B) staat steeds in de noemer en het gevolg( vraag goed A) in de teller.
Bij complementaire goederen, goederen die elkaar aanvullen, bestaat er een positieve correlatie
tussen de vraag naar het ene goed en de vraag naar het andere goed. Vraag naar benzine zal stijgen
als de vraag naar auto's toeneemt.
Omdat in de prijselasticiteitscoëfficiënt de teller positief is (stijging van de gevraagde hoeveelheid
benzine) en de noemer negatief (daling van de prijs van auto's ) zal het quotiënt Ek negatief zijn. Bij
complementaire goederen is het dus een negatieve kruiselasticiteitscoëfficiënt.
Indien beide goederen in dezelfde behoefte kunnen voorzien, bestaat er een negatieve correlatie
tussen de vraag van het ene goed en de vraag naar het andere goed. Dit noemen we substitutie
goederen. Ze kunnen elkaar vervangen. (koffie, thee. ) De teller van de kruis elastische coëfficiënt is
negatief en de noemer is eveneens negatief zodat de quotiënt Ek positief is. In het omgekeerde geval
leidt een prijsverhoging van goed B (positief), tot de stijging van de gevraagde hoeveelheid (positief)
met als resultaat dat de quotiënt Ek positief is. Substitutiegoederen kenmerken zich dus door een
positieve kruiselasticiteitcoëfficiënt.
Indien goederen volledig onafhankelijk van elkaar zijn bijv boter en benzine, bestaat er geen correlatie
tussen de vraag naar beide goederen. De kruiselasticiteitscoefficient is in dat geval nul omdat een
prijsverandering van het ene goed geen enkel effect zal hebben op de gevraagde hoeveelheid van
het andere goed (teller is 0, noemer is positief of negatief, dus quotiënt is 0)
Voor complementaire goederen= Ek<0
Voor substitutie goederen= Ek>0
Voor onafhankelijke goederen= Ek=0
Aanbod van goederen
Het marktgedrag van de producent is gebaseerd op winstmaximalisatie. De producent zal zijn aanbod
afhankelijk stellen van;
L. v. Velzen
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller liekevelzen1. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.32. You're not tied to anything after your purchase.