Hoofdstuk 2: Consumententgedrag
Twee markten: productiemiddelen voor inkomen of inkomen voor consumptiegoederen.
Consument streeft naar nutsmaximalisatie
Voorkeursvolgorde: Het rangschikken van verschillende goederencombinaties naar
hoeveelheid nut die ze opleveren
Volledigheid: Er is altijd een keuzemogelijkheid tussen A en B (A>B, A<B of A=B)
Transitiviteit: Als A>B en B>C dan moet A>C zijn.
Indifferentiecurve is het uitzetten van de hoeveelheid nut van verschillende
goederencombinaties, zie figuur 2.1 in het boek.
Marginale substitutievoet: Hoeveel goederen van goed 1 is men bereid op te offeren
voor een extra exemplaar van goed 2?
Budgetlijn is de lijn waarop te lezen valt welke combinaties van goederen gekocht
kunnen worden wanneer de consument zijn hele inkomen besteedt.
Budgetlijn voor 2 goederen: y=p1 x q1 + p2 x q2
Nutsmaximalisatie: optimaal goederenpakket is het snijpunt van budgetlijn en de
hoogst bereikbare indifferentiecurve.
Vraagcurve: het verband tussen hoogte van een prijs en de vraag naar een product.
Wanneer hierbij de overige factoren constant worden gehouden, is er sprake van een
ceteris paribus-clausule.
Prijsdaling heeft 2 gevolgen: goed wordt relatief goedkoper dan andere goederen,
reeele inkomen neemt toe omdat de overige prijzen gelijk blijven (er is dus geld over
omdat dit goed nu goedkoper is)
Substitutieeffect: bij prijsdaling gaat een consument meer van het goedkopere product
kopen en minder van het overige.
Inkomenseffect: Stijging reele inkomen, dus 2 mogelijkheden: bij een normaal goed
meer vraag, bij een inferieur goed minder vraag (bijvoorbeeld: als iemand meer geld
heeft zal hij een auto in plaats van brommer kopen: brommer is dus inferieur)
Voor alle relevante goederen verloopt de vraagcurve dalend!
Prijselasticiteit: Hoeveel reageert de vraag naar een goed bij prijverandering?
Ep= % verandering van de vraag / % verandering prijs
Verschuiven van de vraagcurve: inkomensstijging verplaats de vraagcurve naar rechts,
zie afbeelding 2.9 in het boek. (nl: geen ceteris paribus)
Consumentensurplus: indicatie van het nettovoordeel van de ruil (voor de consument).
Punt M: pas bij deze eenheid (bijvoorbeeld: de 8e) is de consument bereid de marktprijs
te betalen. Hierna wil de consument alleen minder betalen, hiervoor is hij bereid meer
te betalen. Het consumentensurplus is de driehoek van de y-as, de lijn van de marktprijs
en de diagonaal van de vraagcurve. (zie afbeelding 2.10)
, Hoofdstuk 3: Producentengedrag
Producent streeft naar winstmaximalisatie. (maximaal producentensurplus)
Verhouding k/l is kapitaalintensiteit (kapitaal/arbeid)
Wet van de afnemende meeropbrengsten: marginale productiviteit vd variabele
productiefactoren neemt af wanneer deze gecombineerd worden met een of meer
gefixeerde productiefactoren.
De marginale productiviteit van arbeid is de extra hoeveelheid inkomsten die een
werkgever zou hebben als hij een bepaalde werknemer aanneemt
Variabele kosten (VK): optelsom van alle kosten zoals grond- en hulpstoffen, energie en
arbeid. Hier: VK = w (nominale loonvoet) x l (arbeid)
GVK = VK / q (gem. VK = variabele kosten / aantal eenheden product)
Constante kosten (CK): optelsom van alle kosten die sowieso gemaakt moeten worden,
bijvoorbeeld rente op geinvesteerd vermogen, verzekeringspremies, belansting op
onroerend goed en afschrijvingen
GCK = CK / q (gem. CK = constante kosten / aantalen eenheden product)
Totale kosten (TK): constante kosten + variabele kosten
Ook voor GTK geldt: TK / q
Marginale kosten (MK): extra kosten die optreden bij uitbreiding van de productie.
MK = Verschil in VK / Verschil in q
Belangrijk: Afbeelding 3.5 (verband tussen GCK, GVK, GTK en MK)
Als MK < GTK, dan productiekosten van elke extra eenheid zijn lager dan ze tot nu toe
zijn. Dus: zolang MK < GTK, heeft GTK een dalend verloop.
Totale opbrengst (TO): prijs van het product maal aantal verkochte producten (p x q)
GO = gemiddelde opbrengst (TO / q = p) GO is dus altijd gelijk aan de prijs!
MO = marginale opbrengst (Verschil in TO / Verschil in q)
Prijs-afzetcurve: gemiddeldeopbrengstcurve (GO-curve dus)
Optimale productieomvang: MO = MK
Aanbodcurve: Verband tussen hoogte prijs en de hoeveelheid aangeboden goed. Bij
volledige mededinging is dit de marginale kostencurve!
Wanneer er geen ceteris paribus is, schuift de aanbodcurve omhoog bij een loonsstijging.
(zie figuur 3.9).
Producentensurplus: Verschil tussen de marktprijs die een goed opbrengt en het
minimale bedrag dat een producent voor dat goed had willen ontvangen. Het
producentensurplus is de driehoek tussen de y-as, de lijn van de marktprijs en de
aanbodcurve. (zie afbeelding 3.10)
Hoofdstuk 4: Goederenmarkt met volledige mededinging (korte termijn)
Volledige mededinging: Producenten en consumenten kunnen individueel geen invloed
op de marktprijs uitoefenen.
Welvaartstheorie: probeert uitspraken te doen over de gezamenlijke welvaart van
individuen van een groep en over de vraag hoe die welvaart zo groot mogelijk kan
worden.
Marktvraagcurve: Verband tussen de marktprijs en de gezamenlijke vraag van alle
consumenten samen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller HumanGeography101RUG. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.20. You're not tied to anything after your purchase.