Literatuur
- C. van Raad, Studenteneditie, Cursus Belastingrecht (Internationaal Belastingrecht): 0.2;
2.2.1; 3.2.3.A; 3.2.4.B; Bijlage 1: 7.0.1.B (IB); 7.0.1.E (IB); 7.0.1.F ; 7.5 (NB: interneteditie);
Bijlage 3: 3.0.2.D (Vpb)
- C. van Raad, T. Bender en S.C.W. Douma, De Hoge Raad op een drielandenpunt, WFR
2001/6431 blz. 527-545;
- T. Bender en F.A. Engelen, Hinken op twee gedachten in een driehoekssituatie, WFR 2002,
blz. 1461-1470;
- T. Bender, Over driehoeken met een dubbele bron, WFR 2009, blz.469-478
- T. Bender Het Nederlandse verdragsbeleidsvoornemen over driehoekssituaties, NTFR
2012/2471
- Notitie Fiscaal Verdragsbeleid, VN 2011/12.4, par. 2.2 (ook opgenomen in de
verdragspocket);
Jurisprudentie
- HR 28 februari 2001, nr. 35 557, BNB 2001/295c* (drielandenpunt);
- HR 8 februari 2002, BNB 2002/184c* (Japanse royalty);
- HR 4 december 2009, BNB 2010/177
,Vraag 1
a) Beschrijf het probleem waarvoor de Hoge Raad zich gesteld zag in HR BNB 2010/177 voor zover
het de bepaling van het inwonerschap voor verdragstoepassing betreft.
HR BNB 2010/177: Inwonerschap vereniging-arrest
Belanghebbende heeft de Amerikaanse nationaliteit en woont in Nederland. Hij was in 2000
bestuurder van een in Nederland gevestigde vereniging, waarvoor hij werkzaamheden verrichtte
tegen betaling van een salaris. De vereniging was niet belastingplichtig. Een deel van het salaris werd
doorbelast aan een met de vereniging verbonden stichting waarvan belanghebbende bestuurder was
en waarvoor hij eveneens werkzaamheden verrichtte. Ondanks dat de bestuurder woonachtig was in
Nederland, werd hij op grond van het Besluit van de Staatssecretaris BNB 1995/243 als fictief
buitenlands belastingplichtige in Nederland behandeld. De bestuurder heeft 167 dagen in Nederland
gewerkt, 5 dagen in de VS en 88 dagen in andere landen. In deze casus was het van belang om vast te
stellen of de vereniging een inwoner van Nederland was in de zin van artikel 4 van het verdrag NL-
Verenigde Staten, omdat bij een bevestigend antwoord op deze vraag artikel 17 van toepassing zou
zijn, en bij een ontkennend antwoord artikel 16. Indien artikel 16 (inzake niet-zelfstandige arbeid)
van toepassing zou zijn, zou slechts het salaris van belastingplichtige behaald in Nederland in
Nederland belast zijn (dus 167 dagen aan salaris). Indien artikel 17 (inzake bestuurders- en
commissarissenbeloningen) van toepassing zou zijn, zoals de inspecteur stelde, zou de volledige
bestuursvergoeding, behalve de gewerkte dagen in Amerika belast mogen worden in Nederland (dus
167 + 88 = 255 dagen aan salaris).
Geschil: inwonerschap
In geschil was of de Nederlandse vereniging waar belastingplichtige bij werkzaam was een inwoner
van Nederland zou zijn voor de toepassing van het verdrag NL-Verenigde Staten.
Een in Nederland gevestigde vereniging (en stichting) is als regel niet belastingplichtig voor de
vennootschapsbelasting; een uitzondering daarop geldt slechts indien en voor zover de vereniging
een onderneming drijft, zie artikel 2, lid 1, onder e Wet Vpb. In dit arrest werd de vereniging niet
aangemerkt als belastingplichtige voor de vennootschapsbelasting. De stichting daarentegen werd in
zijn geheel voor de activiteiten in de heffing van de vennootschapsbelasting betrokken.
Artikel 4, lid 1 verdrag NL-Verenigde Staten
Op grond van artikel 4, lid 1 van het verdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten (hierna: het
verdrag) dient een lichaam als inwoner van Nederland te worden aangemerkt indien het volgens de
Nederlandse wetgeving alhier aan belasting is onderworpen op grond van zijn plaats van leiding,
plaats van oprichting of enige andere soortgelijke omstandigheid.
Zoals gezegd is de vereniging niet belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Het probleem
waar de Hoge Raad voor moest buigen is of een in Nederland gevestigde vereniging die geen
onderneming drijft en daardoor niet belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting, niettemin
in Nederland aan belasting onderworpen kan zijn in de zin van artikel 4, lid 1, van het verdrag.
Oftewel, kan een niet aan belasting onderworpen vereniging doorgaan voor een inwoner van
Nederland op grond van artikel 4, lid 1 van het verdrag?
,Volgens deze bepaling worden, naast personen die aan belasting zijn onderworpen, tevens als
inwoner van een van de staten aangemerkt de vrijgestelde pensioenfondsen en vrijgestelde
organisaties, zoals bedoeld in de artikelen 35 en 36 van het verdrag, indien zij inwoner van de
desbetreffende staat zijn volgens de aldaar geldende wetgeving. Deze laatste toevoeging wijst erop
dat de fondsen en organisaties als vermeld in de artikelen 35 en 36 zonder afzonderlijke vermelding
in artikel 4, lid 1, niet, althans niet in alle gevallen op basis van het criterium van onderworpenheid
als inwoner van het verdrag kunnen worden aangemerkt. Daaruit moet worden afgeleid dat een
vereniging die niet voldoet aan de vereisten van artikel 35 of artikel 36 van het verdrag, en die
evenmin voldoet aan de voorwaarden voor belastingplicht van artikel 2 van de Wet Vpb, niet kan
worden aangemerkt als onderworpen aan Nederlandse belasting in de zin van artikel 4, lid 1, van
het Verdrag, aldus de Hoge Raad.
b) Welke oplossing heeft de Hoge Raad gekozen?
De Hoge Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat met betrekking tot de vereniging geen sprake is van
inwonerschap op grond van artikel 4 van het verdrag. De Hoge Raad heeft het volgende
onderstreepte stuk uit artikel 4, lid 1 van het verdrag uitgelicht:
Artikel 4 Inwoner
1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking
"inwoner van een van de Staten" iedere persoon die, ingevolge de
wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond
van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding, plaats van
oprichting of enige andere soortgelijke omstandigheid, of een
vrijgesteld pensioenfonds zoals bedoeld in artikel 35 (Vrijgestelde
Pensioenfondsen) dat inwoner is van een van de Staten ingevolge de
wetgeving van die Staat of een vrijgestelde organisatie als behandeld
in artikel 36 (Vrijgestelde Organisaties) die inwoner is van een van
de Staten ingevolge de wetgeving van die Staat. (…)
De Hoge Raad heeft dit artikel geïnterpreteerd op de manier dat er slechts op twee manieren sprake
kan zijn van inwonerschap van een staat:
1. Als het lichaam onderworpen is aan belasting in een staat op grond van zijn plaats van
leiding, plaats van oprichting of enige andere soortgelijke omstandigheid.
2. Als het lichaam een vrijgesteld pensioenfonds of een vrijgestelde organisatie is zoals
omschreven in artikel 35, respectievelijke artikel 36 van het Verdrag en inwoner zijn van de
desbetreffende staat (Nederland) volgens de aldaar geldende wetgeving.
Uit de zinsnede “indien zij inwoner zijn van de desbetreffende staat volgens de aldaar geldende
wetgeving”, leidt de Hoge Raad af dat zonder aparte vermelding van de in artikel 35 en artikel 36
genoemde fondsen en organisaties in artikel 4, lid 1, deze lichamen niet, of in ieder geval niet in alle
gevallen, op basis van het criterium van onderworpenheid als inwoner in de zin van het verdrag
kunnen worden aangemerkt.
Met andere woorden, in artikel 4, lid 1 staat dat om te kwalificeren voor inwonerschap er sprake
moet zijn van onderworpenheid aan belasting in een staat op grond van de plaats van leiding, plaats
van oprichting of enige andere soortgelijke omstandigheid. Verder staan er twee uitdrukkelijk
geformuleerde uitzonderingen hierop, namelijk: voor de organisaties als in artikel 35 en 36 die
, inwoner zijn volgens de wetgeving van een staat (in dit geval artikel 4 AWR). Als er geen sprake is van
onderworpenheid én niet van een van de uitdrukkelijk genoemde organisaties is er dus a contrario
geen sprake van inwonerschap, aldus de Hoge Raad. De Hoge Raad meent als het ware: “Als [de
staten] de vereniging erin hadden willen hebben, dan had deze er wel in gestaan.”
In casu komt de Hoge Raad dan ook tot de conclusie dat er met betrekking tot de vereniging geen
sprake is van inwonerschap ex artikel 4 van het verdrag.
Uitwerking: artikel 16 of 17 van het verdrag?
De Hoge Raad merkt ten behoeve van de procedure na verwijzing op dat, voor zover
belanghebbendes salaris kan worden toegerekend aan zijn activiteiten voor de vereniging, dit deel
van het salaris valt onder de werking van artikel 16 van het verdrag, en slechts in Nederland kan
worden belast voor zover het is toe te rekenen aan in Nederland voor de vereniging verrichte
werkzaamheden. Op het gedeelte van het salaris dat kan worden toegerekend aan de
bestuursactiviteiten voor de stichting is artikel 17 van toepassing, zodat Nederland daarover
heffingsbevoegd is met uitzondering van het deel dat is verkregen voor diensten die belanghebbende
voor de stichting heeft verricht in de Verenigde Staten.
c) Welke kritiek is hierop gekomen?
De Graaf & Pötgens: dubbele heffingsproblematiek
In WFR 2010/266 geven De Graaf en Pötgens in hun artikel Verontrustende Hoge Raaduitleg
verdragsbegrip "inwoner" kritiek op het onderhavige arrest van de Hoge Raad. Zij stellen dat de Hoge
Raad de materiële uitleg van het begrip onderworpenheid die hij in eerdere jurisprudentie toepast
voortzet, terwijl dit niet strookt met de visie van het merendeel van de OESO-lidstaten, diverse
buitenlandse belastingautoriteiten, buitenlandse rechters en gezaghebbende auteurs. Ze stellen
voorts dat dit in relatie tot Nederland tot ongewenste dubbele belastingheffing kan leiden. Ook zijn
zij van mening dat de overwegingen van de Hoge Raad dusdanig algemeen geformuleerd zijn dat zij
ook voor alle andere Nederlandse belastingverdragen gelden. Tenslotte roepen ze dan ook de
Staatssecretaris op om zo snel mogelijk duidelijkheid te scheppen.
De Graaf & Pötgens: subjectief vrijgestelde lichamen vallen niet onder verdrag
Wat betreft de ongewenste dubbele belasting stellen zij dat door de uitleg van de Hoge Raad
pensioenfondsen, charitatieve instellingen, algemeen nut beogende instellingen en andere subjectief
vrijgestelde fiscaal zelfstandige lichamen wellicht niet meer in aanmerking kunnen komen voor
verdragsvoordelen, tenzij zij expliciet als verdragsinwoner zijn aangeduid in het verdrag.
OESO-Commentaar op artikel 4
Wat betreft de relevante OESO-opvatting van artikel 4 van het OESO-modelverdrag moeten we
kijken naar par. 8.6 van het commentaar op artikel 4:
Paragraph 1 refers to persons who are ‘liable to tax’ in a
Contracting State under its laws by reason of various
criteria. In many countries, a person is considered liable to
comprehensive taxation even if the Contracting State does not
impose Tax.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller AmbertjeToorn. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.20. You're not tied to anything after your purchase.