Samenvatting Communicatie
Argumenteren is gericht op aanvaarding door anderen: de ontvanger van je
boodschap is het niet bij voorbaat met je eens. Er is een verschil van mening, van
standpunt. Je probeert met goede argumenten en overtuigingsmiddelen de ander
te overtuigen van de juistheid van jouw standpunt.
Argumentatie valt als volgt te kenmerken:
Een sociale activiteit met minimaal twee personen
Een verstandelijke activiteit, een rationeel proces
Een verbale activiteit. Je hebt woorden nodig
Een manier om meningen te rechtvaardigen of te ontkrachten
Een middel om anderen te overtuigen van een standpunt
Aristoteles onderscheidt 3 manieren om het publiek te overtuigen:
1. Ethos. Je gebruikt je eigen deskundigheid, je eigen autoriteit om je
overtuigingskracht te vergroten. Alle middelen die je kunt gebruiken om de
ander te overtuigen kunnen daarbij gebruikt worden (schrijfstijl, lay-out,
degelijkheid van je onderzoek , je jarenlange ervaring).
2. Pathos. Emoties opwekken. Gevoelens en vooroordelen van je publiek
manipuleren.
3. Logos. Zakelijke argumenten aanvoeren, zorgen voor een duidelijk verband
tussen je standpunt en de argumenten die je inzet om je standpunt te
onderbouwen.
Een standpunt is de uitspraak waarvan je de juistheid wilt aantonen. Andere
woorden voor standpunt zijn: mening, stelling, claim, opvatting, visie, opinie,
conclusie.
Een argument is een uitspraak die de juistheid van je standpunt ondersteunt.
Er zijn drie soorten standpunten:
1. Feitelijk standpunt. Gebaseerd op de feiten. Ontleend aan de werkelijkheid.
“ Een auto die op biobrandstof rijdt is milieuvriendelijker dan een auto die op
diesel rijdt. ”
2. Waarderend standpunt. Geeft de waardering aan die je ergens aan geeft. “
Ik vind Wilders een oplichter”.
3. Sturend standpunt. Streeft een bepaalde gedragsverandering of handeling
na . “Roken moet in alle horeca gewoon verboden worden”.
Als er ‘want’ in de zin staat (of als je ‘want’ in de zin zou kunnen zetten), dan is
er sprake van een standpunt vóór ‘want’ en van een argument ná ‘want’.
(standpunt), want (argument) Ik houd er mee op, want ik heb wel weer genoeg
gewerkt voor vandaag.
Als er ‘dus’ in de zin staat (of als je ‘dus’ in de zin zou kunnen zetten), dan is er
sprake van een argument vóór ‘dus’ en van een standpunt ná ‘dus’.
(argument), dus (standpunt) Ik heb wel weer genoeg gewerkt voor vandaag dus
houd ik ermee op.
Het verband tussen argument en standpunt wordt bij enkelvoudige argumentatie
bijna nooit expliciet vermeld. Dit verband heet het verzwegen argument of de
verzwegen rechtvaardiging.
Voorbeelden:
1) Irene gaat wereldkampioene worden; ze traint elke dag. Verzwegen argument:
als je elke dag traint, dan word je wereldkampioen.
2) Raoul moet om 24:00 uur thuis zijn, want zijn zus moest dat ook op zijn
leeftijd. Verzwegen argument: wat voor zijn zus geldt, geldt ook voor Raoul.
3) Sabine is een echt meisje, want haar hele kamer is roze. Verzwegen argument:
Echte meisjes houden van roze.
, Je kan het verzwegen argument altijd boven water krijgen door een ‘als-dan-
redenering’.
Het verzwegen argument in voorbeeld 2 en 3 valt derhalve ook als volgt te
formuleren:
2) Als iets voor zijn zus geldt, dan geldt dat ook voor Raoul. 3) Als je van roze
houdt, dan ben je een echt meisje.
Het is erg belangrijk dat je verzwegen argumenten ‘boven water kunt krijgen’: je
kunt hiermee bepaalde aannames van de ander benoemen en die aannames ter
discussie stellen.
Redeneren is een verstandelijke activiteit. Als je redeneert, probeer je op een
goede manier tot kennis, inzicht of richtlijnen voor handelen te komen. Je bent op
zoek naar kennis waar je op kunt vertrouwen. Redeneringen zijn formuleringen
die zo zijn samengesteld, dat daar een conclusie uit valt af te leiden.
Bijvoorbeeld:
Uitgangspunt 1: een cijfer lager dan een 5.5 is een onvoldoende
Uitgangspunt 2: Johan heeft een 5. Conclusie: Johan heeft een onvoldoende
In plaats van verzwegen argumenten, zou er wellicht beter gesproken kunnen
worden van verzwegen redeneringen. In discussies (waarbij men elkaar tracht te
overtuigen van de juistheid van de argumenten die worden ingebracht) is het
zaak om de onderliggende redeneringen kritisch te benaderen.
6 veel voorkomende typen redeneringen:
1. Analogieredenering
Als iets in geval A geldt en geval A lijkt op geval B, dan geldt het in geval B ook.
Je trekt dus een conclusie op basis van een vergelijking. Je gaat weer eten in
restaurant A, omdat je daar de vorige keer zo lekker gegeten hebt. Je gaat
opnieuw naar hotel A in plaats B, omdat het daar de vorige keer zo gezellig was.
Bij een analogieredenering worden individuele gevallen met elkaar vergeleken,
bij een generalisering doe je een algemene uitspraak .
2. Generalisering
Het standpunt is een algemene uitspraak, die wordt onderbouwd met een
argument waarin een of meer individuele gevallen worden beschreven. Je stelt
dat iets in alle gevallen geldt, omdat het ook in een of meer individuele gevallen
geldt.
Als iets in geval A geldt, dan geldt het in alle gevallen of zou het in alle gevallen
kunnen gelden. Je gebruikt een voorval en trekt een conclusie voor alle
voorvallen.
Voorbeeld: je bent aan de telefoon slecht behandeld door telefoniste X van
Telfort, dus alle telefonistes van Telfort deugen niet voor hun werk.
3. Causaliteitsredenering
Oorzaak en gevolg. Als handeling of gebeurtenis x plaatsvindt, treedt gevolg Y
op. Hierbij moet rekening worden gehouden met omstandigheden.
Voorbeeld: Mijn vader is ontslagen, dus ik zal wel minder zakgeld krijgen.
Mijn vriendin negeert me, dus ze zal het wel weer uit willen maken.
4. Autoriteitsredenering
Als een autoriteit A zegt, dan moet A wel juist zijn. Bij verwijzing naar specialist,
altijd afvragen of het wel kan kloppen (representatief).
Voorbeeld: onze docent economie zegt dat er over twee jaar weer banen zat zijn,
dus ik hoef me geen zorgen te maken over mijn toekomst .
5. Eigenschap-oordeelredenering
Het standpunt bevat een oordeel. Dat oordeel wordt onderbouwd met het
argument dat iets eigenschap A wel of niet heeft. Als iets eigenschap A heeft,
dan kan ik daarover oordeel B geven.
Een fantastische eigenschap is niet lijdend, niet blindstaren op één ding.
Voorbeeld: Klaas is onverantwoordelijk, want hij komt nooit op tijd.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Tori. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.74. You're not tied to anything after your purchase.