OEFENVRAGEN vak Methoden van het Wet. Onderzoek DEEL 1
47 views 3 purchases
Course
Methoden Van Wetenschappelijk Onderzoek Deel 1
Institution
Katholieke Universiteit Leuven (KU Leuven)
Book
Research Methods for the Behavioral Sciences
Oefenvragen uit het boek vertaald in meerkeuzevorm per hoofdstuk. Ook oefenvragen uit de les toegevoegd. Volledige verbetering achteraan, eveneens in meerkeuzevorm
1.1 NIET-WETENSCHAPPELIJKE METHODEN OM KENNIS TE VERGAREN
1. Een student gelooft dat zijn prestatie op een examen beter zal zijn als hij zijn gelukssokken draagt.
a) Methode van empirie
b) Methode van geloof
c) Methode van tenacity
d) Methode van autoriteit
2. Vooraleer je op restaurant gaat, zoek je het adres van het restaurant op via Google.
a) Methode van empirie
b) Rationele methode
c) Methode van autoriteit
d) Methode van intuïtie
3. Vorig jaar waren Tim en zijn vriend Jack beiden te klein om op de achtbaan te mogen. Jack ging dit jaar
terug en mocht nu wel op de achtbaan. Tim weet dat hij groter is dan Jack en weet dat hij er nu ook op zal
mogen.
a) Methode van empirie
b) Rationele methode
c) Methode van autoriteit
d) Methode van tenacity
4. De chef van een restaurant probeerde de rijst te vervangen met pasta, om te zien wat er zou gebeuren.
a) Methode van empirie
b) Rationele methode
c) Methode van autoriteit
d) Wetenschappelijke methode
1.2 DE WETENSCHAPPELIJKE METHODE
1. Wat is de beste omschrijving van de wetenschappelijke methode?
a) Een circulair proces dat geleidelijk aan leidt tot een definitief antwoord
b) Een lineair proces dat leidt tot een definitief antwoord
c) Een circulair proces dat leidt tot een voorlopig antwoord
d) Een lineair proces dat leidt tot een voorlopig antwoord
2. Welke soort van redeneren gebruikt een paar specifieke observaties om dan te gaan naar een algemene
hypothese?
a) Inductie
b) Deductie
c) Wetenschappelijk redeneren
d) Predictief redeneren
,3. Een hypothese is _______ en een predictie is ________.
a) Specifiek – algemeen
b) Specifiek – specifiek
c) Algemeen – specifiek
d) Algemeen – algemeen
4. Wat bedoelt men met “wetenschap is objectief”?
a) Wetenschappelijke antwoorden zijn gebaseerd op directe observatie
b) Wetenschappelijke antwoorden zijn gebaseerd op logisch redeneren
c) Wetenschappelijke antwoorden zijn verworven zonder invloed van de bias van de onderzoeker
d) Wetenschappelijke antwoorden zijn beschikbaar voor evaluatie van anderen
5. Welke van de volgende opties is een onderscheid tussen wetenschap en pseudowetenschap?
a) Pseudowetenschap negeert of accepteert geen negatieve resultaten
b) Pseudowetenschap vertrouwt op getuigenissen en geselecteerde resultaten
c) Pseudowetenschap vat kritiek op als een persoonlijke aanval
d) Alle bovenstaande antwoorden
HOOFDSTUK 2: ONDERZOEKSIDEEËN EN HYPOTHESEN
2.1 HYPOTHESEN VORMEN
1. Welke van onderstaande hypothesen is een goede hypothese?
a) Indien hun jeugd niet zo ongelukkig was geweest, zouden ze meer bereikt hebben in hun leven
b) Op basis van de literatuur verwachten we geen verband tussen de jeugd van volwassenen
(gelukkig/ongelukkig) en wat ze bereikt hebben in hun leven.
c) Volwassenen die een gelukkige jeugd hebben gehad, zullen later meer bereikt hebben in het leven dan
volwassenen die een ongelukkige jeugd hebben gehad.
d) Aangezien succes in het leven samenhangt met opleidingsniveau, zullen volwassenen die een
gelukkige jeugd hebben gehad, later meer bereikt hebben in het leven dat volwassenen die een
ongelukkige jeugd hebben gehad.
2. Voor welke van de volgende vragen zou de wetenschappelijke methode een gepaste methode zijn om een
antwoord te zoeken?
a) Hoeveel engeltjes kunnen er staan op de kop van een naald?
b) Is abortus ethisch of niet?
c) Welke condities zullen het leren van een leerling verbeteren in de lagere school?
d) Hoe zou het leven anders zijn moest de computer nooit uitgevonden zijn?
3. Welke van de volgende opties is geen goed voorbeeld van een hypothese?
a) Er is geen relatie tussen vermoeidheid en reactievermogen
b) Verhoogde suikerinname leidt tot een verhoogde activiteit
c) Kleinere klassen staan in verband met betere schoolprestaties
d) Het zelfbeeld van een persoon staat in verband met hoe lang hij/zij zal volhouden bij een moeilijke
taak
,2.1 HYPOTHESEN VORMEN
1. Welke term wordt gebruikt voor een variabele die niet direct kan worden geobserveerd of gemeten, maar
die wel handig is voor het beschrijven en verklaren van gedrag?
a) Construct
b) Operationele variabele
c) Theoretische variabele
d) Hypothetische variabele
2. Wat is het doel van een operationele definitie?
a) Enkel een definitie of hypothetisch construct voorzien
b) Enkel een methode voor het meten van een hypothetisch construct voorzien
c) Een definitie en een methode voor het meten van een hypothetisch construct voorzien
d) Geen van bovenstaande zijn juist.
3. Wat van de volgende opties is een nadeel van het gebruiken van een operationele definitie?
a) De operationele definitie is mogelijks geen accurate reflectie van het construct
b) De operationele definitie negeert mogelijks belangrijke componenten uit het construct
c) De operationele definitie bevat mogelijks extra componenten die geen deel uitmaken van het
construct
d) Al van bovenstaande opties zijn nadelen.
3.2 VALIDITEIT EN BETROUWBAARHEID
1. Een onderzoek rapporteert dat participanten die een hoge score hadden op een nieuwe test die
zelfvertrouwen mat, oogcontact maken tijdens een interview. Participanten met een lage score, vermeden
oogcontact. Er vanuit gaande dat meer oogcontact geassocieerd wordt met meer zelfvertrouwen, welke
soort validiteit wordt hier gedemonstreerd?
a) Indruks-
b) Concurrente
c) Predictieve
d) Convergente
2. Welke van de volgende opties beschrijft de relatie tussen validiteit en betrouwbaarheid?
a) Een meting kan niet valide zijn zonder dat het betrouwbaar is
b) Een meting kan niet betrouwbaar zijn zonder dat het valide is
c) Als een meting betrouwbaar is, dan is het zeker ook valide
d) Geen van bovenstaande opties.
3.3 MEETSCHALEN
1. Een leerkracht deelt leerlingen uit in 3 groepen voor leesvaardigheid: sterk, medium en zwak. Welke
meetschaal is hierbij gebruikt?
a) Nominaal
b) Ordinaal
c) Interval
d) Ratio
, 2. Na het meten van enkele individuen, vindt de onderzoeker de score van Bob 3 keer beter dan de score van
Jane. Welke meetschaal is hierbij gebruikt?
a) Nominaal
b) Ordinaal
c) Interval
d) Ratio
3. Welke extra informatie wordt gebruikt bij het meten op een interval schaal in vergelijking met een
ordinale meetschaal?
a) Of de metingen hetzelfde zijn of verschillen
b) De richting van de verschillen
c) De grootte van de verschillen
d) Geen van bovenstaande
3.4 MEETMODALITEITEN
1. Het gebruiken van een PET-scan om hersenactiviteit te meten terwijl participanten een wiskundig
vraagstuk oplossen is een voorbeeld van welke van volgende meetmodaliteiten?
a) Zelfrapportage
b) Enquête
c) Gedrag
d) Fysiologie
2. Het gebruik van een anonieme vragenlijst om na te gaan hoe veel keren studenten een SMS verzenden of
krijgen tijdens de les is een voorbeeld van welke van volgende meetmodaliteiten?
a) Zelfrapportage
b) Enquête
c) Gedrag
d) Fysiologie
3. Het tellen van het aantal keer dat leerlingen zijn/haar plaats verlaten tijdens de les zonder toestemming
tijdens een observatieperiode van 30 minuten is een voorbeeld van welke van volgende meetmodaliteiten?
a) Zelfrapportage
b) Enquête
c) Gedrag
d) Fysiologie
3.5 ANDERE ASPECTEN VAN METEN
1. Waarom is het ‘range effect’ gekend als een ‘ceiling effect’ een probleem voor onderzoekers?
a) De scores zijn al zo hoog dat er geen kans is om verbetering te meten
b) De scores zijn al zo laag dat er geen kans is om een verzwakking te meten
c) Er is zoveel ruimte voor verbetering dat het bijna zeker is dat de metingen zullen verbeteren.
d) Er is al zo veel ruimte voor slechtere prestaties dat het bijna zeker is dat de metingen naar beneden
zullen gaan.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller emanuelledilles. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.87. You're not tied to anything after your purchase.