100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
Previously searched by you
Zeer volledige samenvatting PARASITOLOGIE - 15/20 gehaald 1e zit - alle belangrijke parasieten voor het examen/lijstjes en termen zijn aangeduid! - 3e bachelor diergeneeskunde UAntwerpen$11.88
Add to cart
Zeer volledige samenvatting PARASITOLOGIE - 15/20 gehaald 1e zit - alle belangrijke parasieten voor het examen/lijstjes en termen zijn aangeduid! - 3e bachelor diergeneeskunde UAntwerpen
HOOFDSTUK 1 - ALGEMENE BEGRIPPEN EN SYSTEMATIEK
1.1 INLEIDING
De cursus ‘Algemene Parasitologie’ bespreekt de grote diversiteit aan parasieten die bij dier
(en mens) voorkomen. De nadruk wordt gelegd op de biologie en de herkenning van de
species die bij landouwhuisdieren en gezelschapsdieren van belang zijn. Tevens wordt
aandacht besteed aan zoönosen waarbij dieren fungeren als infectiebron voor de mens.
− Verschil algemene en bijzondere parasitologie dat je in Gent krijgt → wij benaderen
volgens classificatie, want de levenscycli zijn zeer vergelijkbaar (dus makkelijk
algemene kennis bijbrengen). In Gent ga je per diersoort (dus de classificatie loopt
door elkaar).
De biologie, morfologie en enkele basisgegevens over pathogenese en diagnose worden
geïllustreerd aan de hand van de levenscycli van respectievelijk de parasitaire ééncellige
eukaryoten (Protozoa), platwormen (Trematoda, Cestoda), ronde wormen (Nematoda) en
ectoparasieten (Insecta, Acari). Ga proberen om bij elk van de parasieten een behandeling
op te stellen. Epidemiologische en klinische aspecten komen in beperktere mate aan bod.
Als referentie worden ook vergelijkingen gemaakt met enkele relevante humane parasieten.
1.2 SYMBIOSE
Symbiose = samenlevingsvormen tussen twee of meer verschillende species. Er zijn
verschillende vormen van symbiose:
1. Commensalisme = associatie waarbij het ene organisme voordelen heeft en het
andere organisme geen voor- of nadelen ondervindt (1 weg dienstbetoon).
Commensale relaties kunnen obligaat of facultatief zijn. In principe is deze vorm van
symbiose onschadelijk, maar het zou wel schadelijk kunnen worden mocht er bv. een
wondje ontstaan door het vastzuigen aan het dier (bv vis bij haai). De organismen zijn
niet afhankelijk van elkaar → bijv. bij clownfish en anemoon.
2. Phoresis = type van commensalisme waarbij het ene organisme door de ander wordt
gebruikt voor zijn verspreiding (dragerschap)→ bijv. bij mijten die op insecten mee
rijden.
3. Mutualisme = associatie waarbij beide organisme voordelen van de samenleving
ondervinden (2 wegen dienstbetoon). Dit veroorzaakt geen schade. De organismen
zijn partieel afhankelijk van elkaar → bijv. de pens flora en een termiet. Eet hout
maar kan zelf geen cellulose afbreken maar bacteriën in de darm wel.
4. Parasitisme = associatie waarbij het ene organisme voordelen heeft ten koste van de
ander. Het organisme dat voordeel heeft aan deze samenlevingsvorm is de parasiet,
de gastheer ondervindt schade. De schade komt voor in de vorm van weefselverlies,
1
, verlies van nutriënten of verlies van reproductie. Veel van de parasitaire associaties
zorgen voor pathologische veranderingen in de gastheer dat kan resulteren in ziekte.
Parasieten zijn 100% afhankelijk van bepaalde gastheren. De parasiet is altijd kleiner
dan de gastheer.
50% van alle diersoorten zijn parasitair op een bepaald stadium van hun levenscyclus.
100% van de dieren en planten kunnen worden geparasiteerd.
Er kunnen meerdere parasieten voorkomen per gastheerspecies → dit noem je mixed
infections. Het zijn maar zelden mono-infecties.
Soms zijn er meerdere gastheren voor 1 parasiet species → dit kan zorgen voor zoönosen
(bijv. Toxoplasma bij de kat, dat via de kattenbak op mensen kan worden overgedragen).
Predatie = ook een associatie waarbij het ene organisme voordelen heeft ten koste van de
ander, maar het verschilt van parasitisme, doordat bij predatie de associatie veel korter
duurt en directe dood van de prooi inhoudt. Ook zijn predator en prooi meestal van meer
gelijke grootte en heeft een predator gedurende zijn leven veel verschillende prooien nodig.
Parasitoïden = intermediaire categorie van associatie, meestal bij Arthropoda. Net zoals
predatoren zijn parasitoïden ongeveer even groot als hun gastheer en doden ze de gastheer,
terwijl ze net als parasieten wel een lange periode met de gastheer samenleven voor de
gastheer sterft. Ze hebben wel maar 1 gastheer nodig voor hun complete ontwikkeling.
Zoönose = vertebraat dier als bron van infectie voor de mens.
Parasieten zijn goed in het IS ontwijken dus alle leeftijden zijn gevoelig. Er bestaan praktisch
geen vaccins tegen parasitaire infecties. Met chemotherapeutica werken: geneesmiddelen.
Epidemiologie: relatie tussen omgeving en het dier dat besmet kan raken. Is belangrijk.
2
,1.3 DEFINITIES – PARASIET
De afhankelijkheid van de gastheer kan obligaat zijn of facultatief:
− Obligaat = parasitair stadium binnen cyclus noodzakelijk.
− Facultatief = onafhankelijke, niet-parasitaire cyclus mogelijk → kan dus ook tijdelijk
in de omgeving vrij leven. Je wordt dan per toeval geïnfecteerd. Vaak zijn infecties
met facultatieve parasieten heftiger, omdat ze minder zijn aangepast aan de
gastheer. Deze parasieten kan je niet gaan uitroeien, maar je kan enkel de gevolgen
van de infectie proberen te beperken.
Duur van de interactie: De parasiet kan permanent in de gastheer voorkomen (dan is daar
de volledige cyclus, bv. luizen. Enkel besmetting via de gastheer) of tijdelijk (maar een deel
van de cyclus, het andere deel zit in de omgeving. Je kunt zowel door de gastheer als door de
omgeving worden besmet).
Specificiteit van de interactie:
− Incidenteel = parasiet is zeldzaam bij de genoemde gastheer → bv. Fasciola bij
mensen. Dit kunnen we krijgen door het eten van waterkers, maar het komt normaal
voor bij graseters, zoals schapen.
− Erratisch = abnormale gastheer of plaats → bv. Fasciola kan plots in de nier
voorkomen, terwijl het een leverbot is. Parasieten migreren in de gastheer. In de nier
vinden ze niet de goede omgeving om verder te overleven: gaan dood →
ontstekingsverschijnselen in organen.
− Een parasiet kan een hoge of een lage gastheer specificiteit hebben → bijv.
Toxoplasma heeft een lage gastheer specificiteit, wat betekent dat het zowat elke
tussengastheer kan besmetten (gemakkelijk zoönose mogelijk). Bv. de Aarsworm
heeft een hoge gastheer specificiteit. Malaria heeft ook een hoge
gastheerspecificiteit.
− Een parasiet kan binnen een cyclus 1 of meerder gastheersoorten (zoonose) hebben.
Zonder tussencycli heet het een directe cycli.
Soorten parasieten:
− Endoparasiet = leeft in de gastheer. Kunnen intra- of extracellulair zijn.
− Ectoparasiet = leeft op de gastheer → makkelijker te diagnosticeren dan
endoparasieten.
− Mesoparasiet = leeft in externe openingen (mondholte, oor, genitaliën).
3
,1.4 DEFINITIES – GASTHEER
Soorten gastheren:
− Definitieve gastheer = waar de parasiet zijn seksuele stadium / mature stadium
krijgt.
− Tussengastheer = larvale stadium (immature) met ontwikkeling. De cyclus loopt
vooruit, de ontwikkeling van de larve moet nog gebeuren in de gastheer.
− Paratenische gastheer = larvale stadium zonder ontwikkeling (geen verandering)
(phoresis = transport) → bijv. bij kippen: bepaalde parasieten leren dat kippen
regenwormen eten, die ze dan gaan besmetten. Larven gaan in die regenworm in
slaapstadium zitten (paratenische gastheer) en pas verder ontwikkelen in de kip. Ze
kunnen er overleven. Deze parasieten zitten meestal in het dieet van de dieren.
− Vector = mechanisme (mechanisch of biologisch) wat een parasiet van de ene
gastheer naar de ander transporteert → bijv. malariamug is de vector voor Malaria.
• Biologische vector = wanneer de parasiet een actieve ontwikkeling gaat
kennen (malaria moet via mug om verder te ontwikkelen).
• Mechanische vector = gaat een parasiet gewoon verplaatsen, bijv. dazen die
binnen korte tijd meerdere gastheren gaat steken en het bloed drinken en zo
de parasiet overbrengt van gastheer tot gastheer.
Prepatente periode = periode tussen infectie en infectieus worden. Bepaalt het interval van
behandeling, om te zorgen dat je geen uitscheiding krijgt (en daardoor vindt een DA dit het
belangrijkste om te weten!) → Soms de prepatente periode kennen voor het examen!
Verschil met incubatie: periode tussen infectie en begin van klinische symptomen. Bij
parasieten staat het ontstaan van symptomen los van de prepatente of de patente periode.
Je wordt al ziek soms tijdens het migreren van de parasiet.
Patente periode = infectieuze periode → duurtijd dat je infectieus bent. In die tijd gaat de
parasiet eitjes kunnen uitscheiden. De patente fase kan bijna permanent zijn als er steeds
herinfectie is.
Reservoir = gastheer waar de parasiet normaal voorkomt (biotoop) → reservoir dier wordt
niet ziek, omdat ze zich hebben aangepast aan de parasiet, maar is wel een infectiebron!
Zoonose: vertebraten dier als bron van infectie voor mens.
Hyperparasitisme = een parasiet is de gastheer voor een andere parasiet.
- Endo-parasiet: leeft in de gastheer
- Ecto-parasiet: leeft op de gastheer
- Meso-parasiet: leeft in externe openingen (mondholte, oor, genitaliën)
Examenvraag: Welke infectie kunnen komen door het eten van rauw vlees. Je moet lijstjes
gaan bijhouden. Of welke infecties kun je opdoen door drinkwater. Of parasieten bij een
duif. Hij gaat niet vragen: bespreek deze parasiet of bespreek deze cyclus. Ook doen: op het
einde cursus achterstevoren leren.
Rood bolletje: niet kennen. Oranje bolletje: niet mega belangrijk, afhankelijk of hij zegt dat
het belangrijk is of niet.
Cyclozoönose = gaat via de voeding → voorbeeld examenvragen wat je kan krijgen van het
eten van rauw vlees, drinkwater.
1.6 ADAPTATIES
Parasieten willen voorkomen dat hun gastheer sterft, omdat ze zich zoveel mogelijk willen
voortplanten. Hierdoor zijn ze sterk aangepast aan de gastheer. Dit geldt vooral voor de
obligate parasieten.
Verschillende soorten adaptaties:
1. Morfologische adaptaties:
• Progressieve modificaties = nieuwe structuren erbij → bijv. grote poten,
klauwen.
o Luizen hebben bijv. klauwen om zich aan de haarschacht te kunnen
vastklampen anders vallen ze eraf.
• Regressieve modificaties = verlies van structuren → bijv. verlies van vleugels.
• Een parasiet die bloed zuigt zal pathogener zijn dan een die dit niet doet.
2. Levenscyclus adaptaties
• Vrouwelijke ronde wormen zijn groter dan mannetjes, omdat ze de eitjes
moeten opstapelen.
• Parthenogenese = single sex voortplanting → geen mannetjes meer nodig
• Seksuele reproductie → gebeurt in de eindgastheer in het mature stadium.
• Aseksuele reproductie → gebeurt meestal in de tussengastheer.
• Parthenogenesis: proces waarbij er geen man nodig is.
• Hermafrodiet: man en vrouwelijke genitaliën in hetzelfde dier.
3. Immunologische adaptaties → immuunsysteem omzeilen. Door bv intracellulair
(toxoplasma)
4. Biochemische adaptaties
In de tropen: geen doorspoeltoilet, minder hygiene, geen winters, altijd vochtig en warme
temp.
5
,1.7 GASTHEERSPECIFICITEIT
Lokalisatie van de gastheer (host-finding)
− Ecologische en geografische beperking. Bv leverbot: als de slak geen biotoop heeft is
er ook geen leverbot. Sommige parasieten kunnen niet overleven in de winter dus
zullen zuidelijker wonen.
− Specifieke prikkels (geotaxis (sommige parasieten zwemmen altijd naar boven of
naar onder omdat daar hun gastheer zal zijn, platvis op de bodem), chemotaxis,
luminotaxis, attractants, geur)
− Tussengastheren als onderdeel van voeding
− Gedragswijziging van tussengastheren
• Bij Toxoplasma kan een muis een tussengastheer zijn. De muis gaat de kat te
lijf, waardoor de kat gemakkelijker bij de muis komt (kat is eindgastheer).
EXAMEN → autopsie bij een dier, welke parasiet kom je tegen in het verloop van de darm
(spoelwormen komen bv. in de dunne darm voor).
Vestiging in de gastheer → Een niet geschikte gastheer zorgt voor geen infectie of erratische
infectie. De parasiet heeft specifieke prikkels nodig van de gastheer, daarom zal een van de
hond niet normaal gaan werken bij een varken.
− Doorboren van huid
− ‘Hatching’ of ‘exsheating’ (temp., pH, redox, verteringsenzymen)
Groei en voortplanting
− Afwezigheid van noodzakelijke gastheer stimuli
− Gastheer immuun response – natuurlijke immuniteit (wanneer gastheer niet besmet
kan worden door het pathogeen, bv. het complementsysteem, NK-cellen).
− Aanwezigheid van essentiële nutriënten, bv. galzouten voor leverbot.
1.8 MECHANISMEN VAN INFECTIE
Passieve mechanismen
− Toevallig op het verkeerde moment op de verkeerde plaats.
− De parasiet hoeft geen inspanning te doen.
− Via voeding of drinkwater (bijv. cysten, eieren) of door direct contact (bijv. sommige
protozoa, zoals bij luizen en SOA’s).
Actieve mechanismen
− Via vectoren (bijten of zuigend) → haematophage parasiet (bloedzuigende parasiet)
→ zijn bijna altijd een vector voor een bepaalde pathogeen.
− Speciale ontwikkelingsvormen (larven).
− Verticale transmissie (zelden voorkomend bij parasieten, kan bij Toxoplasma tijdens
de zwangerschap) = van de moeder op het nageslacht (transplacentair). Bv. Neospora
veroorzaakt abortus bij runderen.
6
,1.9 OVERLEVING EN IMMUNITEIT
Ectoparasieten
− Contact gastheer en parasiet is te kort om een direct effect te krijgen (bv. steek van
een wesp)
Weerstand van de gastheer tegen de parasiet:
1. Fysische responses: bijv. uiterlijke verzorging, neerslaan van ectoparasieten →
parasieten kunnen dit tegengaan door evoluerende mechanismen zoals
gemodificeerde poten, klauwen, kammen en aangepaste lichaamsvormen.
2. Gedragsresponses
3. Immuunresponses
• Niet-specifieke respons (zowel vertebraten als invertebraten): bijv. fagocyten
die vreemde materialen opnemen, inclusief kleine parasieten.
• Specifieke respons (enkel vertebraten): T- en B-cellen.
Weerstand van parasiet tegen de gastheer:
1. Verstoppen voor het immuunsysteem
2. Veranderende antigenen
3. Maskeren met eiwitten van de gastheer zelf
4. Resistente vormen.
7
,Wanneer gevoeliger voor infecties:
− Leeftijd → heel jong (pasgeborenen) en heel oud
− Voedingstoestand → uitgemergeld, vitaminegebrek. Hierdoor ook vaker infecties in
de tropen.
− Immuuntoestand → HIV, kanker (chemotherapie), diabetes, transplantatie patienten
− Fysiologische toestand → zwangerschap
Wanneer gaat een parasiet beter pathogeen zijn:
− Ene species is meer pathogeen dan de andere. Een bloedzuiger is meer pathogeen.
o Het meest pathogeen zijn de haakwormen van de nematode: want
heamofaag, dunne darm en migreert veel.
o Minst: aarsworm: geen bloedzuiger, in rectum en migreert niet.
− Infectiedruk → hoeveel van de parasiet komt ervoor. Als men behandelt binnen de
prepatente fase, zal de infectiedruk lager zijn. Als DA wil je de infectiedruk zo laag
mogelijk maken op een bedrijf.
− Lokalisatie → waar de parasiet voorkomt. Dunne darm heeft een grote
absorptiecapaciteit en vormt daardoor een belangrijke plaats van infectie. Je weet
ook dat dikke darmparasieten bij paarden en konijnen schadelijker gaan zijn dan
dunne darmparasieten (bij andere DS is dat andersom).
− Stadium. Bepaalde cycli kennen een sterke migratie doorheen het lichaam.
− Haematophage parasieten in de dunne darm die migreren zijn de meest pathogene.
− Hysteofagen (aarsworm) in het rectum die niet migreert is de minst pathogene.
Infectie leidt tot:
− Wasting, spoliatie → verlies van opgenomen stoffen door bv. diarree kan direct en
indirect. Spoelworm in de darm: geen opname.
− Superinfectie = migrerende parasiet kan zorgen dat een bacterie wordt meegesleurd
− Vorming van toxische producten = belangrijkste symptoom malaria is koorts en
wordt veroorzaakt door toxische producten (het IS dat hier tegenin gaat).
− Immunosuppressie = bepaalde parasieten zorgen hiervoor (bv. malaria)
− Allergie en overgevoeligheid = bv. stofmijtenallergie, of hond tegen vlo
− Mechanische schade = door druk, obstructie, migratie. Er kan ook een blaas ontstaan
in het lichaam.
− Irritatie = bij ectoparasieten (jeuk, zorgt voor krabben wat kan leiden tot een
bacteriële infectie). Of bij allergie.
8
,1.11 SYMPTOMEN EN ZIEKTE
Grootste deel verloopt subklinisch voor het oog → als je een intensieve productie-eenheid
hebt (bijv. rund), economische schade die je wel gaat zien (bijv. daling van de melkgift).
Van een parasitaire infectie moet je geen symptomen gaan leren om een diagnose te stellen,
maar symptomen redeneren op basis van de cyclus.
Bij veel parasitaire infecties krijg je geen koorts.
Bij een parasitaire infectie van wormen typisch in het bloedbeeld is eosinofilie. Deze zijn
gestegen. Altijd denken aan een parasitose!
1.12 LEVENSCYCLUS
Sommige parasieten hebben relatief complexe cycli:
− 1 tot 4 opeenvolgende gastheren
− Afwisseling tussen ongewervelde en gewervelde gastheren
− Alternatie ‘terrestrial’ en ‘aquatic’ gastheren
− Horizontale en verticale (bijv. Toxoplasma) transmissie mogelijkheden
Controle programma’s: op het juiste
moment ingrijpen. In de prepatente fase
(fase tussen besmetting en besmettelijk
worden). In deze fase moet je je
behandeling herhalen. In de praktijk is dit
niet haalbaar, tussenweg zoeken. Eliminatie
van infecties is lastig.
Levenscyclus van een parasiet:
− Bron – route van infectie → preventie
− Migratie van de parasiet in de gastheer → pathologie
− Locatie van de parasiet in de gastheer → klinische symptomen
− Evacuatie van infectieuze stadia en transmissie → diagnose
− Interactie gastheer-parasiet-omgeving → epidemiologie
9
, 1.13 ALGEMENE SYSTEMATIEK
Niet van buiten leren! Maar het kan wel handig zijn voor het vergelijken van cycli.
Wel kennen: genus en species. Op het examen wel heel de naam uitschrijven en niet alleen
de hoofdletter. Soms nog de familie, daar is de uitgang -idae.
Naamgeving: genus schrijf je met een hoofdletter en alles moet cursief of onderlijnd.
Platyhelminthes = platwormen → Trematoda zijn niet-gesegmenteerd, Eucestoda zijn wel
gesegmenteerd.
Nematoda = rondwormen
Arthropoda = Insecta, Arachnida en Crustacea
Monogenee gaan we het niet over hebben. Ook niet over acanthocephala, ook niet over
annelida. Ook niet over de crustacae.
10
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller diergeneeskundemasterstudent. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $11.88. You're not tied to anything after your purchase.