100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Nederlandse taalkunde $27.42
Add to cart

Summary

Samenvatting Nederlandse taalkunde

 16 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

Alles te kennen voor het eerste examen van Nederlandse taalkunde

Preview 4 out of 90  pages

  • July 26, 2022
  • 90
  • 2021/2022
  • Summary
avatar-seller
Nederlandse Taalkunde 1
- SYNTAXIS = STRUCTUUR- EN FUNCTIELEER
o Studie van de STRUCTUUR van zinnen, en de FUNCTIE van de delen waaruit
de zin is opgebouwd.
- Niet los te koppelen van SEMANTIEK

A. Invalshoek cursus: Descriptief (beschrijvend)= inzicht bouw van zin en verhouding
tussen consituenten
 Grammaticaal/ongrammaticaal speelt rol: welgevormede zin,
corresponderend met de regels van de grammatica
 Niet vanuit prescriptief standpunt: geen leerders/schoolgrammatica

B. Lexicon:
 Woorden zijn basisbouwstenen voor zinnen
 Mentaal lexicon: verzameling specifieke eigenschappen van woorden
 Lexicon en grammatica: zinsbouw wordt gestuurd door woordbetekenis
 Lexicale kennis over eigenschappen van woorden -> Gebruikt om geslaagde
woordcombinaties te maken
o = raakvlak lexicon-grammatica

C. Valentieprincipe: *Hij snurkt veel zaken (Hij snurkt), *Hij verwenst (Hij verwenst zijn
leraar)

D. Woordsoorten: woorden (losse elementen) in categoriën en subcategoriën onder te
brengen obv
 Combinatiemogelijkheden = syntactisch perspectief
 Vormkenmerken = morfologisch
 Betekeniskenmerken = semantisch




1

,1. Open woordsoorten (inhoudswoorden, lexicale betekenis, uitbreidbaar – nt opsombaar)
1.1 Zelfstandig naamwoord (woord voor mens, dier, zaken, concept, stof)
1.1.1 Abstracte zelfstandige naamwoorden
1.1.2 Concrete zelfstandige naamwoorden
1.2 Bijvoeglijk naamwoord (noemen eigenschappen en hoedanigheden (aanwezig)
1.2.1 Relatieve bijvoeglijke naamwoorden: gradeerbaar
1.2.2 Absolute bijvoeglijke naamwoorden: niet gradeerbaar
1.2.2.1 Attributief gebruik: meest voorkomend, bij ZN
1.2.2.2 Predicatief gebruik: onderdeel predicaat
1.2.2.3 Adverbiaal gebruik = Bijwoorden
1.3 Werkwoord (zinsrelator, zinsontleding gebeurt vanuit werkwoord), meerdere
werkwoord? Slechts 1 congrueert met onderwerp!
1.3.1 Zinwerkwoord: WW qua betekenis belangrijkst
1.3.2 Persoonsvorm: WW qua vorm aanpast aan getal en persoon van
onderwerp
1.3.3 Werkwoordstijden
1.3.3.1 Ik werk – OTT
1.3.3.2 Ik heb gewerkt – VTT
1.3.3.3 Ik werkte – OVT
1.3.3.4 Ik had gewerkt – VVT
1.3.3.5 Ik zal werken – OTTT
1.3.3.6 Ik zal gewerkt hebben – VTTT
1.3.3.7 Ik zou werken – OVTT
1.3.3.8 Ik zou gewerkt hebben – VVTT
Let op: Tijdsvormen vallen niet altijd samen met uitgedrukte tijd: Tegenwoordige tijd
verwijst niet steeds naar iets in het heden
o Ik wou eigenlijk nog wel een kopje koffie = VT want is beleefder
o Als ik jouw was dan deed ik het = irrealis, distanciëring
1.3.4 Werkwoordsvormen
1.3.4.1 Ik stop – Indicatief = aantonende wijs
1.3.4.2 Stoppen – Infinitief
1.3.4.3 Stop! – Imperatief
1.3.4.4 Gestopt – Voltooid deelwoord
1.3.4.5 Lachend – Tegenwoordig/onvoltooid deelwoord
1.3.4.6 Het ga je goed, uw rijk kome: conjunctief
1.3.5 Het zelfstandig werkwoord
 Op zichzelf betekenisvol, geen ander ww nodig, handeling vd zin
1.3.6 Het koppelwerkwoord
 Nauwelijks betekenis, syntactische functie
 Zijn, worden, blijven, blijken, (toe)schijnen, lijken, heten voorkomen
 Let op: Schijnbare/vervangende koppelww
1.3.7 Het hulpwerkwoord
 Er moeten minstens 2 wwvormen in zin staan
 Werkwoord aangevuld door ander ww en dat niet het
zinswerkwoord vormt
 Jan is ziek: predicaat: koppelww + ziek
 Jan is niet gegaan: is = hulpww

2

,2. Half-open woordsoorten
2.1 Telwoorden en hoeveelheidswoorden (noemt aantal, hoeveelheid, getalsmatig
gespecifieerde plaats in rangorde)
2.1.1 Hoofdtelwoorden: exact getal (één)
2.1.2 Hoeveelheidswoorden: indicatie grootte van groep/verzameling, geen
exact getal (sommige, honderden)
2.1.3 Rangtelwoorden: plaats in rangorde (Eerste)
 Niet verwarren: Hoeveelheidswoorden vs. Onbepaald voornaamwoord
o Als dit soort woorden bij iets telbaar staan (bomen, snoepjes): H
o Als dit soort woorden bij ontelbaar zelfstandig nw (mist, lawaai): O
 Hij zag wat mist in de verte. Wat: Onbepaald vnw, mist: ontelb
2.2 Bijwoord (bij adjectief, ander bijwoord of werkwoord. Is de restcategorie)
o Geven specificatie aan
 Toestand, gebeuren, werking
 Specifieren plaats, omstandigheid, graad, wijze v toestand
o Fungeert als bijwoordelijke bepaling bij werkwoord: ze zijn erg ziek
o Of als bij bijvoeglijk naamwoord: de bomen groeien heel hard
o Ook bij telwoorden/voorzetsel/voegwoorden: Precies om die
reden. Meteen na ons vertrek (specificatie).
 Bijwoorden altijd onveranderlijk, altijd dezelfde vorm
2.2.1 Evaluatiepartikel: geeft extra evaluatie: Jan was pas om 12u thuis.
2.2.2 Schakeringspartikel: extra connotatie (vriendelijk/aandrang/irritatie):
Kom maar binnen (extra vriendelijk). Ga toch zitten (aandrang).
2.2.3 Negatiepartikel: Geen of niet, negatie elementen: Jan is niet gekomen.
2.2.4 Voorzetselbijwoord (voorzetsels die atypisch gebruikt worden)
 Normaal voorzetsel voor of na NC (in de auto of de auto in)
 Voorzetselbijwoord doet dit niet!
o Ze staan op zichzelf
o Af, buiten, door, heen, in, mee op, toe, langs, vandaar en voor
 Soms: deel v scheidbaar samengesteld ww, soms gezegde bij koppelwerkwoord
 Ik haal je vanavond wel af. Af: staat niet bij NC, maar deel van
scheidbaar samengesteld werkwoord ‘afhalen’
 Met hem ben je beter af. Af is gezegde bij koppelww ‘ben’
 Ik ben op van de zenuwen. Van: voorzetsel. Op: niet gebruikt als
bepaling bij NC, maar bij voorzetselconstructie.
2.2.5 Voegwoordelijk bijwoord (te vergelijken met voegwoorden, opgelet
verwarring), gedragen zich anders
o Tov voegwoorden, voegwoordelijk bijwoord is
 Verplaatsbaar binnen zin (kan klassiek voegwoord niet)
 Kunnen inversie veroorzaken als voorop staan (kl voegw niet)
o Oma daarentegen is nog steeds goed te been.
>Daarentegen is oma = Lokt inversie uit = Voeg bijwrd
Examen: noem het bijwoord, tenzij je kan specifiëren op
- Partikels – Voorzetselbijwoord – Voegwoordelijk bijwoord
2.2.3 Het tussenwerpsel (korte reactie op bepaalde situatie/context)
 Hoera, ocharme, bah, nietwaar, oké, hallo, pfff, brrr
 ≠ geïntegreerd in zin

3

, 3. Gesloten woordsoorten (functiewoorden/grammaticale woorden, verbindingsfunctie,
niet uitbreidbaar, wel opsombaar)
3.1 Lidwoord – bepaald of onbepaald
3.2 Voornaamwoord = pro (in de plaats van) nomina (woorden)
 Deiktisch: duidt werkelijk iets aan in buitentalige werkelijkheid
Je hebt een gele trui aan.
 Taalintern: De boom staat hier al 10j, ondertussen heeft hij
o Twee soorten:
o Anaforische verwijzing: terugverwijzing: De boom – hij
o Katakforische verwijzing: vooruit verwijzen: Ze – de kids

 Zelfstandige voornaamwoorden: staan op zichzelf
 Bijvoeglijke voornaamwoorden: functioneren bijvoeglijk, zoals
lidwoord. Welk dier is je lievelings?

3.2.1 Persoonlijk voornaamwoord (ik, zij, jij, hun, hen)
 Verwijst naar referent uit talige/buitentalige context: één of
meerdere personen/objecten
 Enkel zelfstandig gebruikt: Persoonlijk voornaamw zelfstandig
 Onderscheid lastige pronomen: HEN – HUN
o Hen: enkel bij DO (ik zag hen), als IO NA voorzetsel (ik
gaf het boek aan hen).
o Hun: enjel bij IO NIET vooraf door voorzetsel (Ik gaf hun
het boek), bezittelijk voornaamwoord (hun vader kreeg)

3.2.2 Bezittelijk voornaamwoord (haar, hun jouw)
 Betekenisrelatie tussen referent en NC
o Meest voorkomend: bezitsrelatie (zijn kat)
o Relatie kan ook van andere aard zijn (zijn verdwijning)
3.2.2.1 Bijvoeglijk bezittelijk voornaamwoord: Hun kat
3.2.2.2 Zelfstandig bezittelijk voornaamwoord: Het is de
mijne (zelfstandig gebruik vooraf gaan door lidwoord)
3.2.3 Wederkerend voornaamwoord (Ik herinner me, Hij wast zich)
 Voornaamwoord dat terugverwijst naar onderwerp in zin
 NIET-buitentalig
o Komt enkel voor bij wederkerend werkwoord, die roept
het wederkerend voornaamwoord op (zich herinneren)
3.2.3.1 Verplichte reflexiteit : zich vergissen
3.2.3.2 Optionele reflexiteit: zich wassen (de baby wassen)
3.2.4 Wederkerig voornaamwoord (Jan en Anna begroetten elkaar)
 Het verwijst naar meervoudig onderwerp (Jan en Anna)
 Een wederzijdse handeling (dus wederkerigheid want ze
begroeten elkaar)
3.2.4.1 Zelfstandig wederkerig voornaamwoord: Ze geven
elkaar de hand
3.2.4.2 Bijvoeglijk wederkerig voornaamwoord: Ze sloegen
op elkaars gezicht

4

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller MPCsamenvattingen. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $27.42. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

53340 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$27.42
  • (0)
Add to cart
Added