Samenvatting biologie, Genetica en Evolutie, VWO 4
1 view 0 purchase
Module
Biologie
Level
VWO / Gymnasium
In deze uitgebreide samenvatting over Genetica en Evolutie wordt alle stof van dit hoofdstuk behandeld wat belangrijk/handig is voor jou toets en centraal examen. Ik heb belangrijke plaatjes uit het boek in de samenvatting geplakt om het verhaal nog duidelijker te maken. (Tip! Gebruik websites en e...
Biologie samenvatting - Genetica & Evolutie (Biologie voor jou, klas 4)
3.1 Fenotype en genotype
Alle weerneembare eigenschappen van een individu noem je het fenotype. De informatie
voor erfelijke eigenschappen ligt op de chromosomen. Alle erfelijke eigenschappen van
een individu worden doorgegeven van de ouders aan de nakomeling via de chromosomen in
een zaadcel (man) en een eicel (vrouw). De informatie van alle erfelijke eigenschappen van
dat individu noem je het genotype.
Chromosomen zijn langgerekte dunne ‘draden’ in de celkern. Deze zijn alleen zichtbaar bij
delende cellen. In een karyotype zie je de rangschikking van alle chromosomenparen in
een cel. Er kunnen 22 gelijke chromosomen paren worden gevormd, deze noem je
autosomen. De twee chromosomen van een autosoom paar noem je homologe
chromosomen. Met het 23e chromosomenpaar wordt het geslacht van het individu bepaald.
Dit zijn de geslachtschromosomen. Bij de man zijn deze niet aan elkaar gelijk, maar zijn
wel een paar, en bij vrouwen zijn ze wel aan elkaar gelijk.
Een gen, ook wel een erffactor is een deel van een chromosoom dat de informatie bevat
voor een of meer erfelijke eigenschappen. Een chromosoom bevat één zeer lang molecuul
van de stof DNA en veel eiwit-moleculen. Het DNA is opgebouwd uit 4 verschillende
bouwstenen: nucleotiden. Deze bestaan uit een fosfaatgroep, desoxyribose en een
stikstofbase.
Alle DNA moleculen in een cel noem
je het genoom. In een DNA molecuul
komen vier verschillende stikstofbasen
voor: adenine (A), thymine (T),
cytosine (C ) en guanine (G). De
stikstofbasen van twee ketens zijn
steeds met elkaar verbonden, ze
vormen vaste paren, de zogenoemde
basenparing. Adenine is steeds met
thymine verbonden en cytosine is
steeds met guanine verbonden. Een
chromosoom bevat een groot aantal
genen, een gen bestaat weer uit
honderden nucleotiden. De
stikstofbasen zijn in een specifieke volgorde of sequentie gerangschikt, dit heet de
DNA-sequentie. In deze volgorde kunnen variaties voorkomen, zo’n variatie heet een allel.
Zo bevat een allel voor zwarte haren een andere volgorde dan het allel voor blonde haren.
Genen kunnen worden aan- en uitgezet. Als genen worden aangezet en ze tot uiting komen
in het fenotype, spreek je van genexpressie. Staan de genen uit dan spreek je van
inactivatie.
Het genotype bevat heel veel eigenschappen van het individu, maar het fenotype wordt ook
bepaald door de milieufactoren. Bijvoorbeeld, licht, lucht (roken of luchtvervuiling),
vochtigheid, temperatuur en voeding. Bij een modificatie verandert de informatie in de
,chromosomen niet, maar vindt er toch een dergelijke verandering plaats. Een modificatie
wordt dus ook niet aan de nakomelingen doorgegeven. Wanneer een afwijking of ziekte in
de baarmoeder al ontstaat, spreek je van een aangeboren afwijking. Als deze genetisch
door de ouders worden doorgegeven, is er sprake van een erfelijke ziekte of erfelijke
aandoening.
3.2 Genenparen
In de lichaamscellen komen de chromosomen en genen in paren voor. De plek waar het gen
zich in een chromosoom bevindt, noem je de locus. Homologe chromosomen komen naast
de lengte en de vorm ook nog overeen in loci. Een gen voor een bepaalde eigenschap kan
verschillende allelen hebben. Als een persoon 2 dezelfde allelen heeft voor een eigenschap
noem je deze persoon homozygoot voor die eigenschap. Als een persoon 2 verschillende
allelen heeft voor een eigenschap noem je deze persoon heterozygoot voor deze
eigenschap.
Personen die heterozygoot zijn voor een eigenschap hebben twee verschillende allelen,
maar slecht 1 daarvan komt tot uiting. Dit is het dominante allel. Het andere allel is dan het
recessieve allel. Dit allel komt alleen tot uiting als er in het genotype geen dominant allel
aanwezig is voor die eigenschap. Personen die heterozygoot zijn, zijn drager van het
recessieve allel, ze kunnen het dus wel aan hun nakomeling doorgeven.
Bij sommige erfelijke eigenschappen is het onderscheid tussen dominant en recessief
minder duidelijk. Bij deze eigenschappen komt het recessieve allel toch een beetje tot uiting
in het fenotype. Het dominante allel is dan onvolledig dominant.
Bij andere allelen kan het ook zo zijn, dat beide allelen niet recessief zijn. De allelen zijn
‘even sterk’. Beide allelen komen dan enigszins tot uiting in het fenotype. Zo’n fenotype
noem je intermediair. Het fenotype is dan een soort mengvorm van beide allelen. (wit +
rood = roze) Bij codominantie komen beide allelen volledig tot uiting. Dit resulteert in
bijvoorbeeld een bloem met rode en witte kleuren. Welke allel dominant of recessief is
verschilt per soort.
In de genetica of erfelijkheidsleer geef je genen aan met letters. Een dominant allel met een
hoofdletter en een recessief allel wordt met een kleine letter weergegeven. Bij codominantie
of intermediair gebruik je een andere schrijfwijze.
Het herverdelen van erfelijke eigenschappen heet recombinatie. Door recombinatie hebben
de nakomelingen een andere combinatie allelen dan beide ouders. Recombinatie vindt
plaats door meiose en geslachtelijke voortplanting.
, Recombinatie door meiose vindt plaats tijdens meiose I. De chromosomen van een
chromosomenpaar gaan dan uit elkaar. Doordat de allelen in een chromosoom vaak
verschillen, hebben de dochtercellen allemaal een ander genotype. Bij de mens (n = 23)
kunnen geslachtscellen ontstaan met 2²³ (8,4 miljoen) verschillende combinaties van
chromosomen.
Bij geslachtelijke voortplanting ontstaat door bevruchting weer een diploïde cel (zygote) en
worden chromosomen en daardoor dus ook de allelen van beide ouders bij elkaar gebracht.
De nakomeling zal altijd een andere combinatie van erfelijke eigenschappen hebben. Door
recombinatie van allelen ontstaat er een grote verscheidenheid in genotypen binnen een
soort, de genetische variatie.
Een eeneiige tweeling ontstaat uit de versmelting van één zaadcel en één eicel. Na de
deling van de zygote ontstaan cellen met hetzelfde genotype. Door omstandigheden splitst
de zygote zich in twee klompjes cellen. Deze cellen ontwikkelen zich tot twee individuen met
hetzelfde genotype, maar ze kunnen wel verschillen in het fenotype. (niet heel erg veel,
maar er zijn vaak wel wat verschillen)
3.3 Monohybride kruisingen
Bij kruisingen vindt geslachtelijke voortplanting plaats en let je op de overerving van erfelijke
eigenschappen. Bij een monohybride kruising let je slechts op de overerving van 1
eigenschap, waarbij 1 genenpaar is betrokken. Bij kruisen geef je de ouders aan met de
letter P, de nakomelingen geef je aan met F1. Als deze nakomelingen zich onderling
voortplanten ontstaat hieruit een tweede generatie, F2.
Bij labrador retrievers is het allel voor zwarte haarkleur (B) dominant over het allel voor
bruine haarkleur (b). Een zwarte hond die homozygoot is voor de haarkleur, wordt gekruist
met een homozygote bruinharige hond. De dieren in F1 planten zich onderling voort. Welke
haarkleur kunnen de puppy’s in de F2 hebben? Hoe groot is de kans voor elke haarkleur?
Dit is een voorbeeld van een kruisingsvraagstuk. Zo’n vraagstuk los je in verschillende
stappen op.
1 Wat zijn de genotypen van de ouders? Geef deze genotypen in een kruising weer.
De ouderdieren zijn homozygoot zwartharig (BB) en homozygoot bruinharig (bb). De kruising
is dan: BB x bb.
2 Welke allelen kunnen de geslachtscellen van beide ouders bevatten?
In geslachtscellen komen allelen enkelvoudig voor. Dit wordt ook wel de splitsingswet van
Mendel genoemd. Elke eicel die de teef (BB) produceert, bevat allel B. Elke zaadcel die de
reu (bb) produceert, bevat b.
3 Welke mogelijkheden bestaan er voor de versmelting van een eicelkern en een
zaadcelkern?
Bij bevruchting versmelt de kern van een eicel (met allel B) met de kern van een zaadcel
(met allel b). De puppy die zich uit deze zygote ontwikkelt, is zwartharig (Bb). Andere
mogelijkheden voor de versmelting van een eicelkern en een zaadcelkern zijn er bij de ze
kruising niet. Alle dieren in F1 zijn heterozygoot zwartharig.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller joelledekeizer. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.01. You're not tied to anything after your purchase.