GENOTYPE & FENOTYPE
LES 1: GESLACHTELIJKE VOORTPLANTING EN
MEIOSE
Genotype: de totale set van allelen van het individu.
Fenotype: het totaal van alle waarneembare eigenschappen van een organisme.
Het is het resultaat van de genetische aanleg (het genotype) en de invloed
daarop van milieufactoren.
Het menselijke genoom bestaat uit 46 chromosomen
(2n=46). Deze bestaan uit 44 autosomen en 2
geslachtschromosomen. In het totaal zijn er 23
chromosomen paren (n=23). Een eicel levert 23 maternale
chromosomen en een zaadcel levert 23 paternale
chromosomen haploïd (n=23). Het genoom van de mens kan worden
weergegeven in een karyotype.
Meiose: speciaal type celdeling die alleen plaatsvindt bij geslachtelijke
voortplanting halveert het aantal chromosomen. Hiervoor is er in de interfase
eerst verdubbeling van het DNA. Elk chromosoom krijgt er dan een
zusterchromatide bij. Vervolgens gaan in meiose I de homologe chromosomen uit
elkaar. In meiose II gaat de zuster chromatiden uit elkaar en ontstaan er 4
gameten.
o Profase I: chromatine rollen op in chromosomen, nucleoli verdwijnen,
vorming meiotische spindel uit centrosomen en microtubuli. Elk homoloog
paar heeft een of meer X-vormige gebieden die chiasmata worden
genoemd, waar kruisingen hebben plaatsgevonden. Later in profase
hechten microtubuli van de ene of de andere pool zich aan de
kinetochoren, één aan het centromeer van elke homoloog. De twee
kinetochoren op de zusterchromatiden van een homoloog zijn met elkaar
verbonden door eiwitten en werken als een enkele kinetochoor. Microtubuli
verplaatsen de homologe paren naar de metafaseplaat.
o Metafase I: homologe chromosomen liggen op de metafaseplaat en
vormen een tetrade. Beide chromatiden van één homoloog zijn vanaf één
pool aan kinetochoor-microtubuli bevestigd; de chromatiden van de
andere homoloog zijn vanaf de tegenovergestelde pool aan microtubuli
bevestigd.
o Anafase I: door de afbraak van eiwitten, kunnen homologen scheiden. De
homologen bewegen zich naar tegenovergestelde polen, geleid door het
, spindelapparaat. De cohesie van zusterchromatiden blijft bestaan bij het
centromeer, waardoor de twee chromatiden van elk chromosoom als een
eenheid naar dezelfde pool bewegen.
o Telofase I en cytokinese: elke helft van de cel heeft een complete haploïde
set gedupliceerde chromosomen. Bij cytokinese worden twee haploïde
dochtercellen worden gevormd. In dierlijke cellen zoals deze vormt zich
een splijtgroef. In plantencellen vormt zich een celplaat. Bij sommige
soorten decondenseren chromosomen en vormen zich nucleaire
enveloppen.
Tijdens meiose II gebeurt het gehele proces van meiose I weer opnieuw. Hierbij is
het enige verschil dat bij de profase II de chromosomen gecrosslinkt zijn. Als een
cel meiose I en II heeft doorlopen heeft de cel 75% minder DNA dan de cel bij de
start van meiose I.
Crossing over: de niet zuster chromatiden komen tegen elkaar aan te liggen.
Hierin ontstaan breuken die verkeerd gelijmd worden, waardoor paternaal met
maternaal gelijmd wordt. Hierdoor wordt dus DNA uitgewisseld en ontstaan er
recombinanten chromosomen. Het synaptonemal complex wordt gevormd tijdens
meiose I. Dit complex is essentieel voor het laten ontstaan van recombinante
chromosomen. Zonder dit complex vindt er geen crossing-over plaats.
De levenscyclus van de mens en andere
Enkele begrippen:
o Spore = reproductieve cel die direct (zonder fusie) uitgroeit tot meercellig
organisme
o Syngamie = bevruchting: het bij elkaar komen van gameten
o Zygote = diploïde enkelcellig stadium (2n)
o Gametofyt = haploïd (1n) meercellig organisme of eencellig organisme
(gameet)
o Sporofyt = diploïd (2n) meercellig organisme
Verschillen mitose vs. meiose:
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lifesciences. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.52. You're not tied to anything after your purchase.