HOOFDSTUK 4
VIRUSSEN, PRIONEN EN VIROIDEN
(Hoofdstuk 27 in het handboek)
1. Definitie en oorsprong
Virussen zijn geen levende organismen omdat ze NIET zelfstandig kunnen groeien en
zich voortplanten. (Reden 1 waarom ze niet voorkomen in de levensboom) Ze komen steeds
intracellulair voor in Prokaryoten of Eukaryoten waar ze gebruik maken van de aanwezige
enzymen voor de synthese van ATP, eiwitten of om andere metabolische reacties uit te
voeren. Zelf bezitten zij hiervoor de nodige enzymen niet en hebben ook geen ribosomen,
geen cytoplasma met celorganellen of een celwand of celmembraan. Virussen zijn dus
obligaat parasitair. (Reden 2 & 3 waarom ze niet voorkomen in de levensboom) Ze bestaan
slechts uit een klompje genetisch materiaal (DNA of RNA; dubbelstrengig of enkelstrengig)
waarrond een beschermende proteïnemantel is aangebracht (capside). Hierrond treft men
meestal een eiwitrijk lipidenmembraan aan (enveloppe). Ze zouden daarom ook ontstaan
zijn uit strengetjes nucleïnezuren die losgekomen zijn uit het genoom van bacteriën of
eukaryoten en een eigen “bestaan” zijn begonnen. Hierdoor wordt hun naamgeving en
classificatie ook moeilijk. Het poliovirus is meer verwant met de mens en het
tabaksmozaïekvirus (TMV) met tabak dan het poliovirus en TMV met elkaar!
2. Bestrijden van virussen
Jenner (1790) gebruikte hiervoor de koepokken (vacca = koe), een onschuldige vorm van
pokken welke men van koeien kon krijgen, en verkreeg zo een volledige bescherming tegen
de gevaarlijke pokken. Met Pasteur vond deze vorm van inenting een brede toepassing. Bij
het vaccineren introduceert men een verzwakte of gewijzigde vorm van het virus in het
lichaam dat hiertegen antistoffen maakt met behulp van een bepaalde soort witte
bloedcellen, de B-lymfocyten. Daarnaast worden ook "geheugencellen" geproduceerd
zodat men soms een levenslange bescherming tegen de infectie verkrijgt.
Tegen virale infecties, in tegenstelling tot bacteriële infecties, kunnen in het algemeen geen
antibiotica worden ingezet. In 1957 ontdekten Isaacs en Lindemann dat cellen
geïnfecteerd met een virus, een stof produceerden welke "interfereerde" met de
virusreplicatie (= interferon). Antivirale middelen zoals interferon zijn een belangrijke topic
van huidig biomedisch onderzoek.
48
,3. Structuur en replicatie
3.1 Structuur
Virussen hebben eenzelfde basisstructuur:
1. nucleïnezuurkern omgeven door een capsid (nucleïnezuur kan DNA of RNA, enkel-of
dubbelstrengig, circulair of lineair zijn)
2. binnen het capsid (= eiwitkapsel) zitten vaak enzymen (bvb reverse transcriptase bij
retrovirussen)
3. Vele dierlijke virussen zijn omgeven door een enveloppe
Rode draad= nucleïne zuur= genetische materiaal
Groene= capsid = eiwitkapsel
Geel= enveloppe (stukje van plasmamembraan van gastcel)
Het zijn de eiwitten (glycoproteïnen) van de capside of de enveloppe welke bepalen of
virussen zich kunnen hechten aan een lichaamscel. De afweer tegen virale infecties berust
op de productie van antilichamen die zich op deze eiwitten hechten. Hierdoor verliezen ze
hun adhesie eigenschap en worden door het immuunsysteem herkend.
Virussen zijn obligaat intracellulaire parasieten
• ‘Host range’ = De voorkeur voor het virus ligt bij het ‘type organisme’. Bijvoorbeeld
de zenuwcellen van een zoogdier
• Weefseltropisme = De voorkeur voor het virus ligt bij het ‘type cel’. Bijvoorbeeld
rabies virus hecht zich op neuronen. Hapatitis virus hecht zich op levercellen, …
Vele virussen zijn ziekteverwekkers, anderen berokkenen geen schade Virussen kunnen
slapend of latent blijven voor jaren
Bacteriofagen zijn virussen die bacteria infecteren. E. coli-infecterende fagen zijn best
bestudeerd (“T” series (T1, T2, etc.).
49
,3.2 Replicatie !!
RNA virussen DNA virussen
RNA virussen (70%) delen meestal in het DNA virussen delen in de kern van een
cytoplasma van de gastheercel eukaryote gastheercel
na binnendringen wordt eerst gastheer DNA geen transcriptie (tenzij omgekeerde
uitgeschakeld transcriptie) dient als mRNA
transcriptie tot mRNA expressie van eiwitten:
Vroeg: RNA polymerase (replicase)
expressie van eiwitten: Laat: capsid-eiwitten
vroeg: specifiek DNA polymerase
(duplicatie negatieve strand RNA virus
van viraal DNA) codeert zelf niet voor eiwit, dat doet
laat: capsid-eiwitten wél zijn RNA complement (moet dus vooraf
replicase bevatten)
positieve strand RNA virus
codeert normaal voor eiwit
Fagen vertonen 2 reproductieve cycli: de lytische cyclus (virus doodt de gastheercel) en de
lysogene cyclus (virus incorporeert in het genoom van de cel). Een lytische faag is virulent,
een lysogene faag is gematigd (Kijk figuur onderaan)
, Lysogene cyclus
Integratie of lysogenie = faag integreert in cellulair genoom als profaag en deelt met
gastheergenoom (lysogene bacterie).
Inductie: na bepaalde stress komt de faag terug in de lytische fase; stukjes van het
bacterieel DNA zijn nu opgenomen door de faag; bij een nieuwe infectie kunnen deze stukjes
via lysogene weg ingebouwd worden in het DNA van andere bacteriën (genetic engineering).
Lysogene conversie
De profaag wijzigt de bacteriële code, de bacterie krijgt nieuwe eigenschappen door infectie
met een faag.
Het proces conversie gaat over de gastheercel of de bacterie zelf en betekent dat wanneer
een faag in de lysogene cyclus aanwezig is in een bacterie (die dan lysogene bacterie wordt
genoemd, terwijl de faag profaag wordt genoemd) ze de karakteristieken of eigenschappen
van die bacterie kan wijzigen omdat naast de bacteriële genen er ook virale genen tot
expressie komen.
51
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller sarac2. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.17. You're not tied to anything after your purchase.