Colleges Theatertekstanalyse:
College 14-09-2021:
Doelstelling: constructie en deconstructie van processen van betekenisproductie analyseren.
Inzicht krijgen in structuurprincipes, vormelementen en functies van dramatische en niet-
dramatische concepten van theaterteksten door de geschiedenis heen. Vragen stellen.
De Vrouwen van Troje: als je het leest, zie je dat het een bewerking is. Het neemt veel afstand van de
Griekse tragedie.
De Meeuw: enige 19e eeuw.
Free falling bird: enige 21e eeuw.
Het huis van Bernarda Alba is een manuscript.
Professor Bernhardi wordt nu gespeeld; De Dokter door ITA.
Elke donderdag 2 presentaties; groepje 2/3 personen.
Discussiepapers: elke donderdag; 4 personen; ter voorbereiding van de bijeenkomst; op basis van de
secundaire literatuur. Iedereen die geen paper inlevert, reageert hier op in Canvas-discussie. In de
werkgroep verdiepend op de vragen in.
Opdrachten ter voorbereiding van de werkgroepen.
De presentaties omvatten een diepteanalyse van een toneeltekst, gebaseerd op relevante
theoretische literatuur. De presentaties worden individueel beoordeeld gebaseerd op een
reflectieverslag.
Take-home tentamen: alle toneelstukken die tijdens de collegereeks worden bestuurd: secundaire
literatuur (alle teksten!).
Presentatie: focuspunt. Wat zijn de grote vragen?
Discussiepaper: focuspunt. Eén vraagstelling beargumenteren met secundaire literatuur; basis voor
discussie.
Elinor Fuchs, Visit to a small planet: personageconflict, daar draait het om en de rest vergeten we. →
problematisch. Het gaat om handelingen, niet om personages. Probeert het hele universum in de
gaten te houden; niet alleen de personages.
Ruimte; tijd; klimaat; stemming; de sociale wereld van het toneelstuk; wat verandert er in deze
wereld? Ruimte, tijd, handeling; wat heeft deze wereld van mij geëist?; onderzoek personages.
Centrale concepten: Referentiekader: statuut van tekst in postdramatisch theater:
- Story en plot: handeling; conflict.
- Personage en type: configuratie, constellatie; dialoog, monoloog.
- Ruimte en tijd.
- Hoofdtekst, neventekst.
Representatie, mimesis, theatraliteit, performativiteit.
,Focus van vormelementen op mimesis:
Datgene wat wordt uitgebeeld; mythos (samenstelling van handeling), ethe (karakter, zede,
gezindheid), dianoia (denken, verstand, weten, kennis). Middelen waarmee de uitbeelding
plaatsvindt: lexis (taal), melopoiia (lied, compositie, ritme). Wijze waarop: opsis.
Want de tragedie is een uitbeelding niet van mensen maar van handelingen en leven, en daarmee
van geluk en ongeluk.
Aristoteles: kwalitatieve en kwantitatieve vormelementen:
- Kwalitatief: organisatie/samenstelling van mythos (handelingen).
Centrale concepten: eenheid van handeling (→ met consequentie van tijd). Samengevoegd volgens
waarschijnlijk en noodzakelijkheid (causaliteit).
a) twee fasen van opeenvolging van gebeurtenissen: desis/lysis (samenvoegen, knoop/ontknopen).
b) twee manieren van opeenvolging van gebeurtenissen: enkelvoudig/vervlochten.
c) drie structureel belangrijke elementen: anagnorisis (herkenning, tot inzicht komen); peripetie
(omslag, situatie verkeert in tegendeel).
Dramatische vorm in historische context: dramatische vorm is afhankelijk van historische context
(Szondi):
- Prototype van dramatische vorm: Griekse tragedie / Aristoteles (mythos, mimesis, eenheid van
handeling, peripetie, anagnorisis, pathos).
- Romeinse drama – centraal vormelement: personage, normatieve poëtiek (Horatius).
- Middeleeuwen: mysteriespelen, passiespel, moraliteiten (episodisch, allegorieën).
→ Castelvetro (1505-1571): normatieve poëtiek op basis van Aristoteles – eenheid van handeling,
tijd en plaats, afkeuring van monoloog: centraal begrip “verisimilitude” (waarschijnlijkheid).
- Elizabethaans theater: overgang van retorische conventies naar absoluut drama.
- Frans Classicisme: absoluut drama (absolute presentie, absolute finaliteit, absoluut intersubjectief:
representatie, causaliteit, eenheid van ruimte, tijd, handeling; personage).
- Episch theater (Brecht): introductie van narratieve elementen, afwijzing van finaliteit en causaliteit;
een zeker wantrouwen tegen representatie
- Absurd theater (Ionesco, Beckett): antidrama, ondermijnen van lineariteit en betekenisgeving,
uithollen van concept representatie en dramatische personages
- Postdramatisch theater: tekst is niet meer centrum van enscenering, kritiek op logocentrismus,
representatie; kwantitatieve en kwalitatieve vormelementen worden geherdefinieerd.
Szondi: absoluut drama – centrale aspecten: “Man entered the drama only…man transformed his
internal being into a palpable and dramatic presence.” (7)
Medium van deze tussenmenselijke wereld = dialoog. (uitschakeling van proloog, koor, epiloog;
verschil met antieke tragedie, middeleeuws en barok theater). Monoloog wordt afgekeurd;
maatschappelijk aspecten worden in dialoog gesubjectiveerd.
- Absoluut intersubjectief: dialoog.
- Absolute finaliteit (successie) – focus op dramatisch conflict. Verscheurde concepten van tijd en
ruimte vereisen een episch ik.
- Het drama is absoluut present → het drama kent niet buiten zichzelf. Achter vierde want absolute
presentie.
College 16 september 2021:
Opbouw: onderwerp/materiaal versus fabula/plot:
- Story: chronologisch volgorde van gebeurtenissen. “The king died and the queen died (story).”
- Fabel, plot (mythos): concrete organisatie (causaal, chronologisch enz.) van de stof, het thema en
de conflicten die erin uitgewerkt zijn. “The king died and then the queen died of grief (plot).”
→ Fabel geeft perspectief op verhaal.
Model van dramatische opbouw: 18e eeuw.
Expositie → Motorisch moment, ontwikkeling van de
handeling in de stijgende lijn. → Hoogtepunt, peripetie,
crisis. → Vallende handeling, moment van uitstellen. →
Catastrofe, ontknoping.
Bernarda Alba: iedereen opgesloten; handeling lastig te zien;
ligt stil.
Professor Bernhardi: plotstructuur bij aanvaarding Bernhardi
met pastoor.
Open drama versus gesloten drama (Volker Klotz):
Gesloten drama: handelingen zijn causaal-logisch met elkaar verbonden (lineair), conflict wordt
duidelijk opgelost. Gebaseerd op concept van representatie (mimesis, nabootsing/uitbeelding)
Schematisch structuur van gesloten drama: expositie, motorisch moment, ontwikkeling van de
handeling in stijgende lijn (complicatie/conflict), hoogtepunt/peripetie/crisis, neergaande beweging,
catastrofe/ontknoping (Freytag)
Open drama: de scènes hangen slechts losjes samen en zijn soms zelfs uitwisselbaar; meerdere
verhaallijnen en subplots; eenheid van tijd en ruimte is nauwelijks van belang; het einde leidt niet
echt tot een eenduidige oplossing of resultaat (Dieleman et al., 55-56)
Dramatische conventies verwijzen naar maatschappelijke conventies, ideologische en filosofische
concepten.
Gesloten drama's presenteren “de wereld”/ “het leven” als begrijpelijk en de gebeurtenissen als
causaal met elkaar verbonden.
Open drama’s benadrukken o.a. de absurditeit van het leven, de plot heeft geen duidelijke structuur,
de personages weigeren activiteit, ze zijn ambigu enz.
Opbouw: fabula/plot versus onderwerp/materiaal:
Brecht: fabel = ‘point of view’ op verhaal en geschiedenis (fabel includeert ook acteurs, kostuum,
regie, muziek enz.); Brecht maakt de fabel, de constructie van het verhaal zichtbaar (o.a. door V-
effect). Gebeurtenissen worden niet meer chronologisch en causaal-logisch gestructureerd, de
structuur wordt open gebroken; historisch, kritische ‘lezing’, adaptie van verhalen.
Structuur van het drama zichtbaar maken aan de hand van de vervreemdingseffecten.
Segmentatie van fabel/gebeurtenissen:
Segmentatie van gebeurtenissen, situaties (wie, wanneer, wat, waar, waarom) → analyse van
‘partituur’ of ‘architectuur’ van theatertekst (analyse van microstructuur; segmentatie van situaties
moet niet per se overeenkomen met indeling in bedrijven of scènes).
Analyse van draaipunten, ommekeer:
, - Structuur plot als geheel (macrostructuur).
- Scènes, personages, ruimte, tijd (microstructuur).
Verdiepende analyse van organisatie: wordt de plot gecreëerd door structuren van tijd? Of
structuren van plaats? Wat zijn de principes van de montages van zo’n tekst?
Episodische plots:
- Meerdere verhaallijnen naast elkaar of met elkaar vervlochten.
- Plausibiliteit van handeling (in de zin van lineariteit en progressie) staat niet voorop.
- Opeenvolging van relaties of situaties. (bij Professor Bernhardi)
- Heterogeniteit in plaats van uniformiteit.
- plaats, tijd, handeling.
Kenmerkend voor:
- Middeleeuws theater, Elizabethaans theater.
- Kluchten, komedie.
Dramatische experimenten begin 20e eeuw, bijv. Strindberg, Maeterlinck, Schnitzler.
Plot: episch theater:
Dramatische vorm van theater Epische vorm van theater
Het toneel ‘belichaamt’ een gebeurtenis Het toneel vertelt het
verstrikt de toeschouwer in maakt de toeschouwer tot waarnemer,
acties en maar
verbruikt zijn activiteit wakkert zijn activiteit aan
opent gevoelens voor hem dwingt hem tot beslissingen
verschaft hem belevenissen verschaft hem inzichten
de toeschouwer wordt in hij wordt tegenover een handeling
een handeling verplaatst […] geplaatst
de mens wordt als bekend vooropgesteld de mens is onderwerp van onderzoek
de onveranderlijke mens de veranderlijke en veranderende mens
spanning op uitkomst spanning op verloop
elke scène voor de andere […] elke scène voor zich
de wereld zoals ze is […] de wereld zoals ze wordt
het denken bepaalt het zijn het maatschappelijke zijn bepaalt
(alles loopt naar het einde toe) het denken
Dramaturgie toont niet alleen de processen, maar theater wordt zo ook als een proces gezien.
Dramaturgische principes: onderbreking, vervreemding, tonen van situaties (in plaats van
uitbeelden), doorbreken de geslotenheid van een fictionele wereld, fragmentatie.
Samenvattend: Plot: episch theater: Allemaal dingen die Brecht van de toeschouwer verwacht; als de
dramatische structuur van een tekst veranderd, heeft dat invloed op de toeschouwer; andere
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller LoisCavis. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.98. You're not tied to anything after your purchase.