Samenvatting van het vak Vastgoedmarkten van de opleiding Vastgoed en Makelaardij. De samenvatting is gebaseerd op het boek Vastgoedeconomie en de hoorcolleges en vormt een goede voorbereiding voor het tentamen.
College 1
‘Vastgoedmarkt’ bestaat uit verschillende deelmarkten zoals de woningmarkt en
kantorenmarkt.
Met het begrip vastgoed wordt vaak een object (bijv. huis, kantoor of grond) aangeduid.
Met het begrip vastgoedmarkt(en) wordt bedoeld : De (totale) vraag naar en het (totale)
aanbod van goederen (bijv. huis, kantoor of grond). Het resultaat van marktwerking is
prijsvorming van een goed.
Algemene begrippen:
- Economie = maximale behoefte bevrediging, probleem is schaarste (spanning
tussen behoefte en aanwezigheid van bijv. grondstoffen). Gevolg: nutmaximalisatie,
zoveel mogelijk nut bereiken met schaarste middelen door keuzes te maken.
- Welvaart = welvaart is de mate waarin de spanning tussen behoeften en beperkte
middelen is opgeheven. M.a.w. op het moment dat mensen over veel goederen en
diensten beschikken om hun behoeften te bevredigen is er sprake van een hoge
welvaart.
- Behoefte = menselijk verlangen waaraan voldaan wordt door de beschikking over
schaarse goederen en diensten.
o Primaire- (basisbehoeften) en secundaire behoeftes (luxegoederen)
o Stoffelijke- (tastbaar) en onstoffelijke behoeftes (ontastbaar)
o Individuele- en collectieve behoeftes
- Productiefactoren (consumenten verwerven inkomen door leveren
productiefactoren.)
o Natuur bijv. pacht (huur)
o Arbeid bijv. loon
o Kapitaal(goederen) bijv. inkomen uit verhuren van gebouw
o Informatie
o Ondernemerschap
- Inkomen: Bruto-inkomen verschilt van netto-inkomen door belastingen en premies.
o Modaal inkomen = meest voorkomende inkomen in een land.
o Nominaal inkomen = inkomen uitgedrukt in absoluut getal.
o Reëel inkomen = inkomen uitgedrukt in wat je er mee kan kopen.
- Productie = geschikt maken van goederen en diensten voor gebruik. Wanneer
productiefactoren tegelijk worden ingezet is er sprake van produceren, er wordt dan
geproduceerd:
o Consumptiegoederen = bijv. broodrooster, gekocht door consumenten.
o Kapitaalgoederen = bijv. gebouwen en machines, zijn investeringen.
- Bestedingen = de bestedingen van alle gezinshuishoudingen, bedrijven en overheid
(en uitvoersaldo; maar dit laten we buiten beschouwing) verstaan.
- Vormen van de economische orde:
o centraal geleide planeconomie = sterke invloed van overheid
o vrijemarkteconomie = weinig invloed van overheid
o georiënteerde markteconomie = invloed overheid in vrijemarkteconomie.
Economie niveau’s
- Macro- economie : Nederland of grotere verbanden (bijv. EU)
- Meso – economie : Bedrijfstak
- Micro – economie : Individuele consumenten en bedrijven
,Macro-economie
In de macro-economie wordt gekeken naar productie, consumptie en overheidsgedrag van
een land als geheel of op een nog grotere schaal. De collectieve sector omvat de overheid in
ruime zin (rijk, provincie, gemeenten) en de particuliere sector omvat ondernemingen.
Buitenlandse indicatoren:
1. Renteontwikkelingen
2. Ontwikkeling export en import
3. Ontwikkeling wisselkoersen
4. Verloop van de dollarkoers
5. Ontwikkeling energieprijzen
Schuingedrukte indicatoren alleen invloed op macro-economie en niet op markt voor
onroerend goed.
Conjunctuur = een meerjarige ontwikkeling van
de economische activiteit van een land,
afgemeten aan de nationale productie (= BBP
(bruto binnenlands product) van dat land. Het
gaat hier dan om de aanbodzijde van de
economie. De trend geeft de gemiddelde groei
van de nationale productie aan gemeten in de
tijd. Op lange termijn zal de trendlijn samenvallen
met de groei van de productiecapaciteit.
Eenvoudige weergeving van de conjunctuur:
- Opleving: Productievolume (aanbod) stijgt → dit doordat bestedingen (vraag) stijgen.
Op den duur stijging werkgelegenheid.
- Overspanning: Door volledige werkgelegenheid en totale benutting
productiecapaciteit zal aanbod niet verder kunnen stijgen → Bestedingen (=vraag)
blijven stijgen→ gevolg: prijsstijgingen → inflatie!
- Crisis: Door (te) hoge prijzen nemen bestedingen af oftewel vraagafname. Daarnaast
verhogen bedrijven nog steeds productiecapaciteit (aanbodtoename)→ gevolg:
prijsdaling.
- Neergang: werkloosheid en faillissementen lopen op, afname productievolume →
verdere afname bestedingen → prijsdaling.
- Recessie: langdurige teruggang in de productie → verder oplopende werkloosheid ,
afname winstgevendheid bedrijven, verdere afname bestedingen → verdere
prijsdaling
- Herstel: Prijzen stabiliseren door weer toenemende vraag → voorzichtig stijgende
bestedingen → licht stijgend productievolume door aanvullen voorraden. Door daling
prijzen en kosten neemt de export weer toe.
Naast het begrip conjunctuur kennen we in de macro-economie ook het begrip structuur. De
structuur van de economie heeft te maken met ontwikkelingen in de aanbodzijde van de
economie. Aanbodzijde van de economie heeft te maken met op welke wijze de
productiefactoren (natuur, arbeid, etc.) in een land worden ingezet.
, Meso-economie
Bedrijfstak: groep van ondernemingen die verwante bewerkingen uitvoeren op dezelfde
markt binnen de bedrijfskolom. Voorbeeld → Makelaardij
Een branche is een groep ondernemingen die binnen een bedrijfstak weer specifieke
overeenkomsten vertonen in hun productieproces of dienstverlening. Voorbeeld →
Bedrijfsmakelaardij , Woningmakelaardij
Per branche kunnen er brancheverenigingen zijn opgericht die de belangen behartigen van
aangesloten leden. Voorbeeld → NVM, VBO, VastgoedPRO voor de woningmakelaardij.
Deze organisaties hebben een aantal doelen:
- Assisteren van aangesloten bedrijven met inrichting van bedrijf.
- Ondersteunen van aangesloten bedrijven door het geven van vakopleidingen.
- Spreekbuisfuncties hebben naar de media.
- Onderhouden van contacten met de politiek om belangen te behartigen.
Bedrijfskolom: de weg die goederen en diensten gaan
van oerproducent tot consument. In een bedrijfskolom
kunnen zich
- horizontale bewegingen
parallellisatie = producten uit verschillende
bedrijfskolommen worden door één onderneming
bijeengebracht, bijvoorbeeld een tankstation die ook
snacks gaat verkopen. Dit wordt ook wel
branchevervaging genoemd.
specialisatie = een onderneming beperkt zich tot één
product of productgroep, bijvoorbeeld een makelaar die
alleen vastgoed verkoopt boven de miljoen euro.
- en verticale bewegingen voordoen
differentiatie = een bedrijf stoot een deel van haar
werkzaamheden af naar onafhankelijke organisaties
boven of onder haar in de bedrijfskolom, bijvoorbeeld organisaties die een dienst laten doen
door een externe organisatie: er komt een schakel in de kolom bij.
integratie = samenvoegen van twee schakels in kolom: er gaat een schakel af. Bijvoorbeeld
een verzekeringsmaatschappij die zijn tussenpersoon uitschakelt. Voorwaartse integratie is
een stap dichter naar de consument, achterwaartse een stap dichter naar de producent.
Structuur Gedrag Resultaat (SGR)-model: methode om de concurrentiebepalende factoren
voor een bedrijfstak en de daarin opererende onderneming te bepalen:
- S= Structuur van de markt → Wat zijn de kenmerken van de markt waarin de
onderneming functioneert (type marktvorm; zie volgende dia’s)? aantal aanbieders?
aard van het product? Toetredingsmogelijkheden? Etc.
- G= Gedrag → Hoe moet ondernemer zich gedragen afhankelijk van de structuur van
de markt? Waar ziet hij kansen en hoe speelt hij hier op in?
- R=Resultaat → Het gedrag van de ondernemer leidt tot een bepaald resultaat.
Vraag en aanbod
Essentiële onderdelen van markten zijn informatie-uitwisseling en prijsvorming. De
prijsvorming wordt beïnvloedt door aantal aanbieders, aard van goederen en diensten,
transparantie van de markt en toetredingsmogelijkheden.
Vier marktvormen: Monopolie, oligopolie, volkomen concurrentie (homogene goederen) en
monopolistische concurrentie (heterogene goederen)
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller bvd2003. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.38. You're not tied to anything after your purchase.