Hoofdstuk 10: Sociale veranderingen in het
verhoudingsvraagstuk
Paragraaf 1: Casus: industriële revolutie
Door het proces van democratisering zijn de verschillen in invloed in het bestuur
van de samenleving kleiner geworden. Mensen mochten zelf kiezen wie hun
machthebbers zouden zijn. Het leven bestaat alleen uit meer dingen dan politiek. De
industriële Revolutie daarentegen zorgde juist voor meer sociale ongelijkheid.
Ongeschoolde arbeiders werden uitgebuit door de fabriekseigenaren. Het verschil in
arm en rijk werd steeds groter. In deze tijd is deze sociale ongelijkheid een stuk
kleiner geworden.
Paragraaf 2: Analyse: sociale ongelijkheid
Als er op basis van die verschillen onderscheid gemaakt wordt tussen mensen, is er
sprake van sociale ongelijkheid: hun verschil doet er blijkbaar toe. Sociale
ongelijkheid is een situatie waarin verschillen tussen mensen in al dan niet
aangeboren kenmerken, consequenties hebben voor hun maatschappelijke positie
en leiden tot een ongelijke verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken, van
waardering en behandeling. Het bestaat dus uit drie verschillende kenmerken:
Verschillen tussen mensen kunnen aangeboren en niet-aangeboren zijn.
Verschillen hebben consequenties voor iemand maatschappelijke positie.
Verschillen leiden tot:
- Ongelijke verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken.
- Ongelijke waardering.
- Ongelijke behandeling.
Aangeboren kenmerken krijg je mee met je geboorte. Niet-aangeboren verschillen
ontstaan tijdens het proces van socialisatie.
De verschillen in sociale ongelijkheid komen naar voren in een ongelijke verdeling
van:
• Macht: schaarse en hooggewaardeerde zaken
• Bezit: schaarse en hooggewaardeerde zaken
• Status: waardering en behandeling
De verdeling van de maatschappij in groepen waartussen sociale ongelijkheid
bestaat, noemen we sociale stratificatie. Die groepen worden ook wel sociale
lagen genoemd. Voor een deel wordt die plaats bepaald door de afkomst, dus deels
erfelijk en deels kunnen mensen zelf er voor zorgen dat ze tot een hogere sociale
laag behoren. Als die sociale lagen boven elkaar worden geplaatst ontstaat de
maatschappelijke ladder. Dit is een indeling op basis van bezit, status en macht. Als
ze vergelijken worden op basis van een status van een beroep noemen we het de
beroepsprestigeladder. De plek die iemand inneemt op de maatschappelijke ladder
staat niet voor altijd vast, die kan veranderen. Dit is de sociale mobiliteit. Je kunt
stijgen en dalen op de maatschappelijke ladder. Landen met een hoge sociale
, mobiliteit noemen we open samenlevingen en landen met een lage sociale
mobiliteit noemen we gesloten samenlevingen.
Bij sociale mobiliteit spelen positietoewijzing en positieverwerving een grote rol.
Positietoewijzing heeft te maken met maatschappelijke oorzaken. De mens zelf kan
er niks aan veranderen. Zoals dat mannen worden bevooroordeeld ten opzicht van
vrouwen. Bij positieverwerving kunnen de mensen er zelf wel wat aan doen. Het
verwijst naar het verkrijgen van een maatschappelijke positie door een eigen
bijdrage. Zoals slagen voor een opleiding.
Paragraaf 3: Paradigma’s over ongelijkheid
In deze paragraaf komen de visies van de vier paradigma’s over sociale ongelijkheid
aan bod.
Functionalisme-paradigma:
Het functionalisme-paradigma
gaat ervan uit dat sociale
ongelijkheid nuttig kan zijn voor de
samenleving. Het functionalisme-
paradigma gaat uit van functies en
zo ook bij sociale ongelijkheid.
Mensen zijn verschillend en
verschillen zijn zinvol voor onze
samenleving. Dat de ene taak
meer wordt beloond dan de
andere taak is verweven in de
samenleving. Arme mensen zijn ook nodig om alle functies te vervullen. Zo dacht
Herbert Gans er ook over. Hij zag een aantal functies van armoede en armen:
• In een vrije markt zijn mensen nodig die laagbetaalde arbeid willen verrichten.
Dat is functioneel voor het kapitalistische systeem.
• Arme mensen zorgen voor werkgelegenheid.
• Arme mensen zorgen voor vraag naar goedkope producten. En woningen.
• Arme mensen fungeren als een soort waarschuwing voor de rijkeren.
Conflict-paradigma:
Het conflict paradigma gaat ervan uit dat sociale ongelijkheid ‘ingebakken’ zit in de
samenleving. Deze sociale ongelijkheid is ontstaan door machtsverschillen, omdat
mensen verschillende hulpbronnen hebben. De belangrijkste denker bij dit
paradigma is Karl Marx, hij gaat ervan uit dat het al dan niet bezitten van ‘kapitaal’
zorgt voor een tweedeling in de samenleving waarbij de groep zonder kapitaal alleen
maar arbeid kan leveren en daarmee afhankelijk is van de groep kapitaalbezitters.
Arbeiders werden alleen maar uitgebuit, waardoor de verschillen tussen arm en rijk
steeds groter worden. Deze ongelijkheid in bezitsverhoudingen zou leiden tot een
onontkoombaar conflict waarbij het economisch systeem, dat op ongelijkheid en
uitbuiting was gebaseerd, omver geworpen zou worden.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller mathildevanpoppel. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.36. You're not tied to anything after your purchase.