Dit omvangrijke document bevat al mijn opdrachten (inclusief zelfstudievragen) en al mijn aantekeningen gemaakt voorafgaand aan de werkcolleges (deze worden weergegeven in zwart) en al mijn aantekeningen gemaakt tijdens en na afloop van de werkcolleges (deze worden weergegeven in rood). Zelf heb ik...
Inleiding Constitutioneel Recht
Opdrachten en aantekeningen bij de werkcolleges
Eerste werkcollege - inleiding constitutioneel recht, machtsverdeling en democratie
Zelfstudievragen
1. Wie is de wetgever in formele zin?
De regering en de Staten-Generaal tezamen op grond van art. 81 Gw.
2. Welke zijn de basisprincipes van de idee van de klassiek-liberale rechtsstaat?
Er zijn een viertal rechtsstatelijke vereisten:
a. Het legaliteitsbeginsel: elk overheidsoptreden dat inbreuk maakt op de vrijheid van de burgers
moet berusten op een wettelijke grondslag (positief aspect) en moet uitgeoefend worden bin-
nen de grenzen van het recht (negatief aspect).
b. De machtsverdeling: de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht moeten van elkaar
gescheiden worden om machtsmisbruik te voorkomen.
c. Grondrechten: fundamentele rechten die de burgers beschermen tegen overheidsinmenging
(klassieke grondrechten) of rechten die de burgers voorzien van een minimumwaarborg zodat
eenieder gelijke kansen krijgt in de maatschappij (sociale grondrechten).
d. De rechterlijke controle: de burger dient toegang te hebben tot een onafhankelijke rechter ter
toetsing van de rechtmatigheid van elk overheidsoptreden.
3. Waarin onderscheidt de sociale rechtsstaat zich van klassiek-liberale en democratische rechtsstaten?
Binnen de klassiek-liberale rechtstaat had de overheid een terughoudende rol. De overheid bewaak-
te slechts de samenleving maar had verder geen actieve en ondernemende rol binnen de samenle-
ving (oftewel een nachtwakersstaat). In de sociale rechtsstaat heeft de overheid daarentegen een
zeer actieve rol; de overheid treft beschermende, stimulerende maatregelen die minimumvoor-
waarden voor reële gelijkheid van kansen veroorzaken. De overheid verzorgt als het ware de burger
(oftewel een verzorgingsstaat)
4. Wat wordt in de klassiek-liberale opvatting bedoeld met het begrip ‘wet’?
Het moet een wet zijn naar oorsprong (dus gemaakt door een wetgevend orgaan) en het moet een
wet zijn naar de inhoud (rechtszekerheid en rechtsgelijkheid moeten door de wet gewaarborgd wor-
den). Meestal betreft het een wet in formele zin.
5. Leg de volgende begrippen uit: ‘constitutie’, ‘grondwet’, ‘rigide grondwet’ en ‘flexibele grondwet’.
a. Constitutie: alle constitutionele regels van een staat. De grondwet is een onderdeel van de con-
stitutie (bijvoorbeeld art. 4 Gw over het kiesrecht en de kieswet).
b. Grondwet: een wet met een hoger rechtskarakter. De grondwet is dus belangrijker dan andere
rechtsregels (de grondwet staat bijvoorbeeld boven een wet in formele zin). Boven de grondwet
staat enkel nog het Statuut en verdragen. In de grondwet vinden we de belangrijkste fundamen-
tele constitutionele regels van de staat.
c. Rigide grondwet: wijzigingen van de grondwet kunnen alleen ingevoerd worden wanneer een
tweederdemeerderheid deze wijziging ook aanneemt. Dit maakt dat de grondwet extra moeilijk
te veranderen is. Ook moet de Tweede Kamer eerst ontbonden worden voordat de tweede le-
zing plaats kan vinden (art. 137 Gw).
d. Flexibele grondwet: een grondwet die geen verzwaarde wijzigingsprocedure kent. Hier kan de
grondwet dus gewoon bij wet in formele zin gewijzigd worden, wat het dus heel makkelijk maakt
om de grondwet aan te passen.
6. Wie bezitten overheidsbevoegdheden?
a. De wetgevende bevoegdheid: de regering en de Staten-Generaal tezamen (art. 81 Gw over lage-
re wetgevers en decentralisatie).
b. De besturende of uitvoerende bevoegdheid: de regering, het kabinet en de ministers.
c. De rechtsprekende bevoegdheid: de rechtbanken, de gerechtshoven en de Hoge Raad (volgens
de CBb, CRvB en ABRvS). Zie art. 117 Gw.
1
,7. Hoe kun je het beginsel van de machtsverdeling in verband brengen met de positie van de rechterlijke
macht?
De rechterlijke macht is een aparte macht in de trias politica. Deze is daarom onafhankelijk op grond
van art. 117 Gw. De rechterlijke macht waarborgt of de wetten gemaakt door de wetgevende macht
op de juiste manier uitgevoerd zijn door de uitvoerende macht. Dit ook ter bescherming van de
burgers en ter voorkoming van machtsmisbruik. Zonder onafhankelijk rechterlijke controle hadden
de scheiding van de wetgevende en de uitvoerende macht geen effect gehad.
8. Wie hebben er in Nederland actief kiesrecht?
Elke burger met de Nederlandse nationaliteit, die 18 jaar of ouder is en niet is uitgesloten van het
kiesrecht (volgens art. B 5 Kieswet, art. 54 lid 1 Gw en art. 4 Gw).
9. Wat wordt verstaan onder de volgende begrippen?
a. Het stelsel van evenredige vertegenwoordiging: de zetels die kunnen worden toebedeeld staan
in een evenredige verhouding tot het aantal stemmen dat is binnengehaald. Nederland heeft
een kiesdrempel die gelijk is aan de kiesdeler. Het aantal zetels dat men krijgt is gelijk aan het
aantal keer dat de kiesdeler afgerond wordt behaald. Heb je één keer de kiesdeler gehaald, dan
krijg je één zetel (art. 53 Gw).
b. Het meerderheidsstelsel (absoluut en relatief): in een meerderheidsstelsel krijgt alleen de kan-
didaat die in een kiesdistrict de meerderheid van de stemmen heeft gehaald een zetel in het
parlement. Soms gaat de zetel naar de kandidaat die de meeste stemmen heeft gekregen (dat
noemen we een relatieve meerderheid), in andere gevallen krijgt een kandidaat pas een zetel
als hij meer dan de helft van de uitgebrachte stemmen heeft behaald (dat noemen we een abso-
lute meerderheid).
c. Het districtenstelsel: bij verkiezingen wordt een land ingedeeld in zogenoemde kiesdistricten
die erg van elkaar kunnen verschillen. Elk kiesdistrict vaardigt op basis van de verkiezingsuitslag
in dat district één of meer personen af naar het parlement. Als per district slechts één persoon
naar het parlement gaat, dan spreken we van enkelvoudige districten. Dat is in Groot-Brittannië
het geval. Als per district meerdere zetels te verdelen zijn, dan noemen we dat meervoudige
districten.
d. De kiesdrempel: het minimumaantal stemmen (vaak uitgedrukt in een percentage van alle uit-
gebrachte stemmen) dat een partij moet behalen om een zetel in de volksvertegenwoordiging
te krijgen. Een kiesdrempel van bijvoorbeeld 5% voorkomt dat er veel kleine partijen in het par-
lement zijn met elk een zetel. De kiesdrempel wordt dan op voorhand gehanteerd.
e. De kiesdeler: de kiesdrempel in Nederland bij het stelsel van evenredige vertegenwoordiging is
gelijk aan de kiesdeler. Het aantal uitgebrachte stemmen wordt gedeeld door het aantal zetels
in de volksvertegenwoordigende Kamer. De uitkomst daarvan heet de kiesdeler. Behaalt men
één keer de kiesdeler, dan heeft men één zetel.
f. Het lijstenstelsel: de kandidaten worden door hun partij in een bepaalde volgorde geplaatst.
Deze lijstvolgorde is bepalend voor wie er wordt gekozen. Door het uitbrengen van een voor-
keursstem (een andere stem dan op kandidaat nummer 1 van de lijst). kunnen de kiezers deze
lijstvolgorde veranderen. In het lijstenstelsel brengen de kiezers (per kiesgroep) één stem uit op
één van de kandidatenlijsten en wel (daarbinnen) op degene die ze bij voorkeur in de raad zien
komen, meestal de lijsttrekker. Men kiest primair het programma, eventueel een bepaalde ver-
tegenwoordiger daarvan. Zetels worden verdeeld naar het aantal stemmen per lijst (per kies-
groep); per lijst bepalen dan de plaatsingsvolgorde en de uitgebrachte voorkeurstemmen wie
er gekozen zijn. Een nadeel is dat alleen de lijsttrekker en soms de nummer 2 op de lijst in beeld
komen, wat dan kan zorgen voor een kloof tussen de burgers en de partij.
g. Het personenstelsel: in het personenstelsel brengen de kiezers evenveel stemmen uit op indivi-
duele personen die kandidaat worden gesteld. Het reglement bepaalt het aantal stemmen en
er mogen niet meerdere stemmen op één kandidaat worden uitgebracht. Uiteindelijk zijn dege-
nen met de meeste stemmen gekozen. Het volk is hier vaak meer betrokken bij de politiek, om-
dat het voor het stemmen op personen relevant is dat men deze personen ook kent en zich ver-
bonden voelt met deze personen.
2
,10. Wat zijn enkele voor- en nadelen van de verschillende kiesstelsels?
Voordeel evenredige vertegenwoordiging: het stelsel streeft gelijkheid na. De uitslag is een afspie-
geling van de stemmen; alle stemmen doen ertoe en er gaan daarmee geen stemmen verloren.
Daarnaast komen niet alleen de sterkste partijen terecht in de Kamer, maar ook kleinere partijen
krijgen de kans om deel uit te maken van de Kamer.
Nadeel evenredige vertegenwoordiging: het grote nadeel is dat er relatief veel partijen in het parle-
ment zitten en dat het meestal onmogelijk is om uit de verkiezingsuitslag af te leiden welke partijen
volgens de kiezers de regering zouden moeten vormen. Daarnaast moeten er altijd coalities worden
gevormd. Er worden dan compromissen gesloten waar de kiezer geen invloed meer op heeft. Er is
dan niet echt sprake van een band tussen de kiezer en de persoon die wordt gekozen.
Voordeel meerderheidsstelsel met districten: de band tussen de kiezer en de gekozenen is groter,
omdat een afgevaardigde een directe band heeft met zijn eigen district. Die afgevaardigde kan ook
opkomen voor de belangen van dat district of voor de inwoners ervan. De afgevaardigde heeft bo-
vendien ook daadwerkelijk binnen dat district een meerderheid behaald wat ervoor zorgt dat een
groot deel van dat district zich ook daadwerkelijk vertegenwoordigd voelt.
Nadeel meerderheidsstelsel met districten: er kan eerder sprake zijn van belangenverstrengeling
tussen de afgevaardigde en de kiezers. De afgevaardigde is immers veel afhankelijker van zijn ‘eigen’
kiezers. Daardoor kan er, meer dan gewenst, door een kamerlid worden gelet op de belangen van
het district, in plaats van op het landsbelang. Als een afgevaardigde door gunsten zijn zetel probeert
te behouden, spreken we van cliëntelisme; er is dan geen duidelijke afspiegeling meer van wat er
gestemd is. Er gaan dus extreem veel stemmen verloren. Alle stemmen op een bepaalde partij vallen
af indien deze geen meerderheid behaald heeft. Dit is natuurlijk niet echt democratisch.
Kiesstelsels passen bij het democratiebeginsel (één van de eisen van de rechtsstaat).
11. Welke eisen stelt het democratieprincipe?
Alle burgers zijn gelijk voor de wet en iedereen moet gelijk behandeld worden op grond van art. 1
Gw; niet alleen juridisch gezien, maar ook feitelijk. Dit wordt gerealiseerd door de representatieve
democratie. We hebben in de democratie namelijk een volksvertegenwoordiging (art. 50 Gw); wij
kiezen onze eigen vertegenwoordigers. Wij hebben allemaal één stem die wordt vertegenwoordigd
in ons parlement. Iedereen heeft daarom kiesrecht (art. 4 Gw, art. 110 Gw, art. 7 Gw).
12. Wie hebben er in Nederland passief kiesrecht?
De voorwaarden voor het passief kiesrecht zijn hetzelfde als voor het actief kiesrecht, behalve dat
de toetsingsdatum voor de leeftijd (meerderjarigheid) in geval van passief kiesrecht de dag van
(eventuele) toelating tot de Tweede Kamer is en niet de dag van kandidaatstelling (art. 4 Gw).
Opdrachten bij het eerste werkcollege
1. Leg telkens kort uit wat het verschil is tussen de onderstaande begrippenparen.
a. grondwet en constitutie
Een grondwet is een wet met een hoger rechtskarakter. De grondwet is dus belangrijker dan
andere rechtsregels (bijvoorbeeld de grondwet staat boven een wet in formele zin). Boven de
grondwet staan enkel nog het Statuut en verdragen. In de grondwet vinden we de belangrijkste
fundamentele constitutionele regels van de staat.
Een constitutie bevat alle constitutionele regels van een staat. De grondwet is een onderdeel
van de dit begrip (bijvoorbeeld art. 4 Gw over het kiesrecht en de kieswet). De constitutie bevat
alle constitutionele rechtsregels; de grondwet daarentegen bevat de belangrijkste constitutio-
nele regels. Oftewel, de grondwet is een onderdeel van de constitutie. De grondwet heeft een
hoger rechtskarakter en staat boven andere wetten (waaronder de AMvB).
o Iedere staat heeft een constitutie nodig. De meeste staten hebben daarnaast ook een
grondwet, maar dat is geen harde vereiste (denk aan het Verenigd Koninkrijk en Zweden).
b. een kiesstelsel gebaseerd op evenredige vertegenwoordiging en een meerderheidsstelsel
Evenredige vertegenwoordiging (een stelstel gebaseerd op proportionaliteit volgens art. 53 Gw)
is een kiesstelsel waarbij alle uitgebrachte stemmen meetellen voor de uiteindelijke verhou-
dingen in de zetelverdeling. De zetels die kunnen worden toebedeeld staan in evenredige ver-
3
, houding tot het aantal stemmen dat is binnengehaald. Heb je als vertegenwoordiger 50% van
de stemmen binnengehaald, dan heb je 50% van de Kamerzetels; heb je de kiesdeler behaald,
dan heb je één zetel. Heb je vijf keer de kiesdeler gehaald, dan heb je dus vijf zetels (kiesdeler
= alle stemmen : het aantal zetels). Hierdoor is het heel makkelijk om zetels te halen binnen het
parlement. Dit kan ook leiden tot een versplintering van partijen in de Kamer, want er moet een
coalitie gesloten worden waar de kiezer geen invloed meer op heeft. De oplossing hiervoor is
een kiesdrempel: het halen van een kiesdeler is niet genoeg, met het instellen van een kies-
drempel waarbij een partij 5% van de stemmen moet behalen zullen enkel grotere partijen zit-
ting hebben in de Kamer. De samenstelling van de Kamer is een getrouwe weergave (een pro-
portionele afspiegeling) van de uitgebrachte stemmen. Waarom wordt er in sommige gevallen
gebruik gemaakt van een kiesdrempel? Een kiesdrempel gaat namelijk verdeeldheid en ver-
splintering tegen. Nederland heeft geen kiesdrempel, maar wel een kiesdeler; een bepaald aan-
tal stemmen moet zijn uitgebracht op een bepaalde kandidaat of partij zodat deze één zetel kan
bemachtigen (de partij moet tenminste een tweederde van de kiesdeler halen).
o Een coalitie vormen blijkt een moeilijke opgave te zijn.
Een meerderheidsstelsel (districtenstelsel) is een kiesstelsel waarin een partij in een gebied
(district) een meerderheid moet behalen om zetels te veroveren (per district een verkiezing;
degene met de meerderheid wordt dan kamerlid van dat betreffende gebied en niemand an-
ders). Er zijn hierbij twee mogelijkheden: een stelsel waarbij een absolute meerderheid (de helft
+ 1) moet worden gehaald of een stelsel waarbij een relatieve meerderheid volstaat. In het twee-
de geval krijgt de partij die de grootste is in een bepaald district de zetel(s). De volksvertegen-
woordiger of de partij met de meeste stemmen in een bepaald district krijgt een zetel (denk
aan de Verenigde Staten, Canada, Australië en het Verenigd Koninkrijk, maar ook aan India).
Een districtenstelsel met een absolute meerderheid kan worden gevonden in Frankrijk. Wan-
neer niemand 50% van de stemmen heeft gehaald, komt er een tweede ronde waarbij de twee
meest vooraanstaande en grootste kandidaten opnieuw de strijd met elkaar aan gaan. Wanneer
twee kandidaten in het Verenigd Koninkrijk hetzelfde aantal stemmen hebben, wordt dit geschil
opgelost door middel van het opgooien van een munt.
o Er gaat een groot aantal stemmen verloren.
Bij de evenredige vertegenwoordiging hoef je dus niet de (relatieve of absolute) meerderheid
te behalen voordat je een zetel krijgt; hier hoef je enkel de kiesdeler te behalen, wil je een zetel
krijgen. Ook wordt evenredige vertegenwoordiging niet ingedeeld in bepaalde stemgebieden
waar elk een of meer zetels beschikbaar gesteld word(t)(en), zoals dat bij het meerderheids-
stelsel wel het geval is. Bij het stelsel van evenredige vertegenwoordiging worden er landelijk
zetels beschikbaar gesteld, waar dan ook het hele land over kan stemmen (dit is een democrati-
sche aspect van de democratische rechtstaat).
c. kabinet en ministerraad
Een kabinet bestaat uit alle ministers van de zittende regering met hun staatssecretarissen (as-
sistenten van de minister bij de politieke leiding van een ministerie, zie art. 46 Gw).
Een minsterraad daarentegen bestaat uit alle ministers van een regering, zonder de staatssecre-
tarissen (deze zijn alleen geen lid en hebben daarom geen stemrecht (zie art. 45 Gw). Een staats-
secretaris is een onderminister, maar deze blijft inferieur aan de minister.
Machtenscheiding staat bij dit onderscheid centraal; het kabinet en de ministerraad behoren
namelijk tot de uitvoerende macht (evenals de regering).
d. koning en regering
De koning is het staatshoofd van de Nederlanden, een privépersoon én een lid van de regering.
Een regering bestaat uit het staatshoofd (namelijk de koning) en alle ministers met hun staat-
secretarissen (die geleerd zijn in de constitutionele praktijk, zie art. 42 Gw). De regeringsleider
is in dit geval de minister-president. De regering is pas compleet als de koning erbij zit, evenals
de ministers en staatssecretarissen.
Dit zijn uitvoerende organen; deze passen dus bij de uitvoerende macht van de trias politica als
beginsel van de democratische rechtstaat.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller noortjetimmermans. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.39. You're not tied to anything after your purchase.