Samenvatting Biologie Nectar vwo 4 Hoofdstuk 6 Soorten en Populaties 4e editie
27 views 1 purchase
Course
Biologie
Level
VWO / Gymnasium
Book
Nectar / Biologie 4 Havo / deel Leerboek
Een samenvatting van het biologieboek Nectar voor vwo 4 4e editie. Het hele hoofdstuk over Soorten en Populaties, in een bestand overzichtelijk weergegeven.
Summary chapter 6 species and populations - Nectar biology 4 vwo
All for this textbook (1)
Written for
Secondary school
VWO / Gymnasium
Biologie
4
All documents for this subject (5517)
Seller
Follow
MatthijsWillemsen
Reviews received
Content preview
Nectar Biologie Samenvatting H6 VWO 4
Paragraaf 1 Verwantschap tussen soorten
Tot voor kort gebruikten biologen twee criteria om vast te stellen of
individuen tot dezelfde soort behoorden: overeenkomst in uiterlijke
kenmerken en de mogelijkheid om vruchtbare nakomelingen te krijgen.
Tegenwoordig gebruiken biologen informatie uit een DNA- onderzoek als
aanvulling.
Binominale naamgeving (wetenschappelijke naam) bestaat uit 2 delen;
geslachtsnaam (met een hoofdletter) gevolgd door een soortaanduiding
(met een kleine letter).
Ondersoort – geografisch afgescheiden groep soortgenoten met iets
afwijkende kenmerken. Taxonomie – wetenschap die soorten indeelt in
groepen. De taxonomie plaatst organismen bijeen in steeds grotere
groepen; organismen soorten geslachten families orden
klassen afdelingen rijken domeinen
Door het fokken van dieren of het kweken van planten ontstaan variaties (rassen).
Taxonomen gebruiken domeinen als de hoogste groep. Zij onderscheiden
drie domeinen, elk met een eigen rRNA, de archaea, de bacteriën, en de
eukaryoten. Archaea zijn net als bacteriën prokaryoten, eencellig zonder
kernmembraan. Hun cirkelvorming DNA ligt los in de cel. De bouw van
het celmembraan bij archaea wijkt af van dat bij beide andere groepen.
Het membraan bestaat uit een enkele laag fosfolipiden met vetachtige
(isopreen) staarten. De celmembranen van bacteriecellen en eukaryote
cellen hebben een dubbele laag fosfolipiden.
Genen die met
een constante
snelheid
muteren,
vormen voor
biologen een
moleculaire
klok.
Met behulp
hiervan kunnen
ze vast- stellen
welke soorten
er verwant zijn
en hoelang die
soorten al op
aarde
aanwezig zijn. Nauw verwante soorten hebben een vrijwel gelijk
hemoglobinegen. Hoe meer verschillende mutaties biologen in het gen
aantreffen, hoe minder nauw verwant de soorten zijn en hoe langer
geleden ze van een gemeenschappelijke voorouder zijn afgesplitst.
De grens tussen soorten is vaag. Soms kruisen verschillende soorten met
elkaar en krijgen ze levensvatbare nakomelingen: hybriden. Meestal zijn
hybriden onvruchtbaar, zodat een verdere vermenging van soorten niet
optreedt. Sommige diersoorten hebben ongeslachtelijke voortplanting.
, Paragraaf 2 Populaties
Populaties – groepen organismen van dezelfde soort in een bepaald
gebied. Om de populatiegrootte te bepalen kun je dieren tellen. De
populatiegrootte van grote aantallen kleine organismen kun je beter
schatten. Omdat dit soms vrij onnauwkeurig is, gebruiken ze soms de
vangst-terugvangst methode. N = (n1 x n2) : n3
Groei van een populatie van een groep kan toenemen door geboorte en
immigratie, afnemen door sterfte en emigratie.
Van alle factoren die de populatiegrootte bepalen, is er altijd een
die de groei van een populatie het meest belemmert: de beperkende
factor.
Genetische diversiteit – genetische variatie in een populatie. De inbreng
van andere genen maakt de kans dat de populatie een bepaalde ziekte
overleeft, groter.
Inteelt – paren met individuen uit de populatie die directe familie zijn. Dit
kan de populatie kwetsbaar maken.
Versnippering – opdelen van het leefgebied van een soort in kleine
stukken. De noodzakelijke uitwisseling van genetisch materiaal met niet
familieleden neemt dan sterk af. Er komt geen ‘vers bloed’ meer in de
populatie, inteelt ligt op de loer.
Ontsnippering – delen van het versnipperde gebied met elkaar verbinden
(ecoducten, rivieren).
Herintroductie – opnieuw uitzetten van een diersoort die uit de habitat is verdwenen.
Paragraaf 3 Soorten in hun
omgeving Biotische factoren –
invloeden van levende
organismen.
Abiotische factoren – ‘niet
levende’ factoren.
Habitat – leefomgeving van een
plant en dier, met de specifieke
biotische en abiotische eisen van
een soort.
Standplaats – habitat van planten.
De specifieke eisen aan de
leefomgeving verschillen per
soort, ook al leven ze in
hetzelfde gebied.
Voor elke abiotische factor kent
een organisme een, optimum –
waarde van de milieufactor
waarbij hij het best gedijt.
Tolerantiegrenzen – de
minimum- en maximumwaarde.
Buiten deze grenzen blijft geen
enkel organisme van die soort
in leven.
De meeste organismen leven in het
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller MatthijsWillemsen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.21. You're not tied to anything after your purchase.