Samenvatting van het basisboek Psychologie van de Adolescentie (Slot & van Aken, 26e druk). Ook met wat extra artikelen en stof zoals deze wordt aangeboden op YouLearn.
Adolescentiepsychologie
Thema 1: Inleiding
1.1 Adolescentie in de levensloop
Adolescentie is moeilijk af te bakenen, het gaat meer om wat er gebeurt, maar soms wordt
er wel uitgegaan van de periode tussen de 10 en 23 jaar.
Vroege adolescentie: 10 - 13 jaar
Middenadolescentie: 14 - 18 jaar
Late adolescentie: 19 jaar en ouder
Hoofdstuk 1: Inleiding
Adolescentie = Periode tussen de kinderjaren en de volwassenheid.
→ verhoogde kwetsbaarheid en spanningen
→ biologische rijping van hormonen en hersenen.
Erikson: de belangrijkste ontwikkelingstaak in de adolescentie is het ontwikkelen
van een eigen identiteit.
→ Wie ben ik en wil ik ook zo blijven?
→ Reacties van de omgeving zijn erg belangrijk
Besef van identiteit = De jongere beleeft zichzelf als iemand met een eigen herkenbare
levensstijl die consistent is en voor de mensen om hem heen als zodanig herkenbaar is.
Leeftijd is geen waterdicht criterium omdat jongeren verschillen in moment waarop bepaalde
ontwikkelingstaken centraal staan.
Er zijn tegenstrijdigheden tussen de maatschappelijke verwachting over de
adolescentie en de mogelijkheden die de maatschappij biedt.
Moffit: Tegenstrijdigheid leidt tot probleemgedrag.
Arnett: Jongeren in Westerse landen nemen langer deel aan onderwijs en gaan
later werken, blijven langer bij de ouders wonen, gaan later een relatie aan en
trouwen later.
→ hoeft niet per se tot spanning te leiden.
→ Emerging adulthood = verlengde adolescentie.
→ Quarterlifecrisis bestaan niet; het welzijn van jongeren neemt juist toe.
Steeds vaker wordt leeftijd niet gehanteerd als scherpe grens.
→ Emerging adulthood wordt afgesloten als de volwassen rollen zijn opgenomen.
Puberteit = proces van geslachtsrijp worden, inclusief hormonale ontwikkeling die de
geslachtsrijping aanstuurt.
Wat jongeren in de adolescentie ervaren en wat zij doen wordt beïnvloed door
gebeurtenissen en ervaringen in de kindertijd.
,‘’Adolescentie begint in de biologie en eindigt in de cultuur’’
Betekent: begin is objectief waarneembare biologische verschijnselen
Dit is niet helemaal juist want:
1. Hormonale veranderingen beginnen al ver voor lichamelijke verschijnselen zijn waar
te nemen.
2. Psychische ontwikkeling loopt niet altijd gelijk met lichamelijke ontwikkeling
Storm And Stress = de opvatting dat de adolescentie een periode is van grote
emotionele beroering en opstandigheid.
→ Kent veel kirtiek omdat het een periode is die voor bijna iedereen wel wat
stress oplevert, maar waar bijna iedereen uiteindelijk ook goed doorheen komt.
Steinberg: Drie aandachtspunten om te kijken wanneer een probleem kan duiden op een
stoornis in de ontwikkeling:
1. Onderscheid maken tussen eenmalige stemmingen en meer langdurige patronen.
2. Noodzaak om diagnostische vraag te stellen of de problemen een symptoom kunnen
zijn van een (dreigende) stoornis.
3. Timing van het probleemgedrag: adolescentie of daarvoor al?
Life course persistent antisocialen → hele leven antisociaal en problematisch
gedrag
Adolescence limited antisocialen → antisociaal gedrag verdwijnt na de
adolescentie
Bij jongeren met depressie etc. is het vaak zo dat de problemen er al
waren voor de adolescentie; voorgeschiedenis van een kind zegt dus heel
erg veel.
Het verloop van de ontwikkeling wordt in belangrijke mate bepaald door wat er in de periode
voorafgaand aan de adolescentie is gebeurd.
Drie ontwikkelingspsychologische benaderingen van adolescentiepsychologie:
1. De adolescentie als een karakteristieke ontwikkelingsperiode met daaraan
verbonden specifieke ontwikkelingstaken
Ontwikkelingspsychologisch gezichtspunt richt zich op intra-individuele veranderingen
(veranderingen in de persoon zelf).
Fase = veronderstelt dat bepaalde gedragswijze of attituden typerend zijn voor een bepaald
niveau van psychische ontwikkeling en dat deze karakteristieken ontstaan in de loop van
een proces dat een vaste volgorde vertoont.
Als karakteristiek voor de adolescentiefase wordt gezien:
● Het vormen van eigen identiteit en bereiken van autonomie t.o.v. ouders.
● Manier van omgaan met bepaalde innerlijk beleefde conflicten
● Bepaald niveau van cognitief functioneren
,Men is het over het algemeen erover eens dat het zinvol is kwalitatief verschillende
ontwikkelingsniveaus (fasen) te onderscheiden, maar wel met kanttekeningen over de
algemene geldigheid van de fasen.
Ontwikkelingstaken = de eisen en verwachtingen die binnen een bepaalde cultuur voor
een bepaalde leeftijdsgroep gelden.
Het vervullen wordt als belangrijk gezien voor goed verloop van de ontwikkeling.
Spanjaard & Slot: Thema’s en ontwikkelingstaken
● Positie t.o.v. de ouders
→ Minder afhankelijk worden
→ Bepalen van eigen plaats in het gezin
● Onderwijs of werk
→ Kennis en vaardigheden opdoen om een beroep te kunnen beoefenen
● Vrije tijd
→ Activiteiten ondernemen en zinvol doorbrengen van vrije tijd
● Eigen woonsituatie
→ zorgdragen voor eigen kamer en spullen
→ omgaan met huisgenoten
● Autoriteit en instanties
→ Accepteren dat er instanties en personen boven je gesteld zijn
→ Binnen geldende codes en regels opkomen voor eigen belang
● Gezondheid en uiterlijk
→ Zorgen voor goede voeding en goede lichamelijke conditie
→ Uiterlijk waar je je prettig bij voelt
→ Inschatten en vermijden van risico’s
● Sociale contacten
→ Leggen en onderhouden
→ Oog hebben voor wat contacten kunnen opleveren
→ Openstellen voor vriendschap
→ Vertrouwen
→ Wederzijdse acceptatie
● Sociale media en internet
→ Smartphone en pc gebruiken
→ Informatie vinden
→ Informatie wegen
→ Onderscheid tussen virtueel en echt maken
→ Gevaren onderkennen
● Intimiteit en seksualiteit
→ Seksualiteit integreren in je persoonlijkheid
→ Mogelijkheden, grenzen en wensen in intieme relaties ontdekken bij zelf
en anderen
● Cultuurverschillen
→ Normen van verschillende culturen kennen
→ Inschatten welke vaardigheden in welke context passend zijn
,2. De adolescentie als onderdeel van een ontwikkelingsproces met continue en
discontinue momenten
In ontwikkeling staat centraal dat er een verband is tussen vroegere en latere momenten in
de ontwikkeling.
Continuïteit = de ontwikkeling gaat voor in de richting die er al lang in zit.
Discontinuïteit = de ontwikkeling verandert van richting
Eerste vorm van continuïteit: De hypothese van continuïteit houdt in elk geval in dat in feite
dezelfde psychologische mechanismen een rol spelen, ook al is de vorm van het gedrag
verschillend.
Kern: Psychologisch verschijnsel; Gedragingen aan de oppervlakte kunnen verschillen.
Tweede vorm van continuïteit veronderstelt een voorspelbaar patroon van relaties tussen
gebeurtenissen en ervaringen in een eerdere levensfase en een bepaalde uitkomst later.
Kern: Persoon. Vroegere ervaringen bepalen later functioneren.
→ Op jonge leeftijd bestaat al een bepaald patroon waarop personen met latere
ervaringen omgaan.
→ Gedrag op jonge leeftijd levert beperkte voorspellingsmogelijkheden op voor
later gedrag
Ondersteuning voor koerswijzigingen (discontinuïteit):
→ Protectieve factoren = factoren die mensen veerkracht geven.
Sociale ondersteuning, positief zelfbeeld, gemakkelijk humeur.
Dragen bij aan gevoel van vertrouwen dat moeilijkheden kunnen worden overwonnen.
Life events kunnen een belangrijke bijdragen leveren aan de ontwikkeling van jongeren.
Echtscheiding, verhuizing naar een andere plaats, etc. zijn belangrijke wendingen.
Levenslooptrajecten = Nagaan welke samenhang tussen opeenvolgende gebeurtenissen
in een mensenleven te traceren valt.
Acceleratie = een ongunstig verlopende ontwikkeling zet zich onder invloed van bepaalde
factoren versneld in negatieve richting voort.
3. Ontwikkelingspsychologie: het samenspel tussen individu en omgeving
Ontwikkelingspsychopathologie = richt zich op onderzoek naar de condities waaronder
stoornissen in de ontwikkeling optreden, in stand blijven of verdwijnen, en naar de
individuele verschillen in aanpassing die daarbij voorkomen.
Risicofactoren leiden niet onvermijdelijk tot een minder goed verloop van de ontwikkeling.
Het complexe samenspel van individu en omgeving bepaalt de richting van een
ontwikkelingstraject.
Quinton: Onderzoek met tienjarige meisjes met probleemgedrag.
→ Omgeving heeft grote invloed, maar de meisjes zelf beïnvloeden hun
toekomst ook door de keuze voor bepaalde vrienden of partners.
, → Dynamisch interactionisme = mensen geven hun eigen omgeving vorm, maar
worden ook door hun omgeving vormgegeven.
→ Ook wel Transactionele Modellen
Caspi & Shiner onderscheiden drie manieren waarop kenmerken van de persoon
samenhangen met de omgeving → persoon-omgeving interactie
● Passieve interactie = individu krijgt de omgeving die door biologische verwanten
wordt aangeboden.
● Evocatieve interactie = individu beïnvloedt een omgeving door reacties die men bij
anderen oproept. De omgeving verandert als gevolg van reacties die de persoon
uitlokt.
● Actieve interactie = individu selecteert een omgeving.De omgeving verandert als
gevolg van bepaalde acties van de persoon.
Tijdens adolescentie: verandering van passieve naar actieve interacties. Evocatieve
interactie is in alle levensfasen te vinden, maar neemt in de adolescentie een belangrijkere
plek in, omdat andere personen een steeds belangrijkere rol gaan spelen.
Onderzoek naar erfelijke invloeden:
● Obseveren van verschillende opeenvolgende generaties
● Onderzoeken van kinderen met dezelfde biologische ouders die in andere omgeving
opgroeien (of tweelingen die gescheiden leven van elkaar)
● Dieronderzoek naar genetische kenmerken
● Moleculaire genetica → associatiestudies
Epigenetica = studies naar hoe de werking van genen kan veranderen
bijvoorbeeld door invloed van de omgeving, zonder dat daarbij de moleculaire
genetische structuur zelf verandert.
→ Methylering = genen aan- of uitzetten; genexpressie remmen.
Epigenetica toont dat de effecten van de persoon (genetica) soms afhangen van de
omgeving. Ook omgekeerd: de effecten van een bepaalde omgeving hangen af van
genetische of persoonskenmerken van de jongere.
In het diathese-stress model wordt opgemerkt dat jongeren met een bepaald soort
temperament vatbaarder zijn voor negatieve omgevingsinvloeden. Inmiddels blijkt dat deze
jongeren ook vatbaarder zijn voor positieve omgevingsinvloeden (differential-susceptibility).
Onderzoek: Bij sommige jongeren zijn criminele vrienden juist wel van invloed en bij andere
juist niet. De twee groepen verschillen van elkaar door ‘Conscientieusheid’.
Mediatie = het effect van de omgeving op het gedrag van een jongere loopt via de persoon
Moderatie = samenspel tussen persoon en omgeving (bij differential susceptibility).
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller jo90. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.76. You're not tied to anything after your purchase.