Inleiding Psychologie Voor Maatschappijwetenschappen
All documents for this subject (7)
Seller
Follow
ilvademeijer
Reviews received
Content preview
lOMoARcPSD|3256875
Psychologie hoorcolleges
Hoorcollege 1 – H1 & H2
Deel 2: wat is (sociale) psychologie
Wat is Psychologie?
• Definitie: wetenschappelijke studie van de geest (mentale processen) en het gedrag van de
mens. Je kijkt naar de processen in iemands hoofd en hoe ze zich vervolgens gedragen.
• Doel: algemene uitspraken formuleren over psychische processen.
• Je wilt objectief en controleerbaar bewijs!
Wat is Sociale psychologie?
• Definitie: het wetenschappelijke onderzoek naar hoe mensen over elkaar denken, elkaar
beïnvloeden en relaties met elkaar vormen.
• Mensen worden beïnvloed door de werkelijke aanwezigheid van anderen: expliciet
• Mensen worden beïnvloed door de ingebeelde aanwezigheden van anderen: impliciet als
je aan iemand denkt die niet aanwezig is wordt je gedrag hierdoor beïnvloed.
• De studie van sociaal denken (HC 2, 3), sociale invloed (HC 4, 5), sociale relaties ( HC 6, 7),
groepen en identiteiten (HC 8 t/m 10).
Deel 3: het belang van het perspectief
Belangrijke perspectieven
Elke categorie slaat een brug naar een bepaalde tak van de psychologie.
1. Sociaal cognitief perspectief combinatie sociale en cognitieve psychologie
• Het theoretische perspectief wat zich richt op mentale processen - aandacht, interpreteren
en het onthouden van sociale ervaringen.
• Oud perspectief (gaat terug tot 1970)
• Bv. gestalt psychologie (assumptie is dat je moet kijken naar holistische ervaring van mensen)
je ziet meerdere dingen in één plaatje. Het sociaal cognitieve perspectief kan verklaren
waarom plaatjes op verschillende manieren waargenomen kunnen worden.
2. Evolutionair perspectief combinatie sociale en biologische psychologie
• Het theoretische perspectief dat sociaal gedrag verklaart vanuit fysieke en psychologische
kenmerken die over de eeuwen zijn aangepast om de kansen op overleven en voortplanting
te vergroten. Hoe we ons nu gedragen is gevolg van de evolutie.
• Belangrijkste aanname gaat over natuurlijke selectie: het proces waarin belangrijke
eigenschappen die helpen bij overleving doorgegeven worden aan nageslacht. Door Charles
Darwin.
• Verklaart waarom sommige vormen van menselijk gedrag universeel (vinden plaats bij veel
verschillende groepen) zijn:
o Bepaalde gewoontes zijn universeel tussen mensen (trouwen, roddelen, taboes)
o Mensen hebben veel overeenkomsten met andere dieren
(gezichtsuitdrukkingen, vertoon van macht en status)
, lOMoARcPSD|3256875
3. Socio-cultuur Combinatie sociale en culturele psychologie
• Het theoretische perspectief dat zoekt naar oorzaken van sociaal gedrag in de invloed van
grotere sociale groepen (bv. Landen).
o invloed van bijv. je eigen subcultuur en of je gelovig bent opgevoed of niet → invloed
op je gedrag
• Verklaart verschillen tussen culturen
4. Sociaal leren Combinatie sociale en ontwikkelingspsychologie
• Theoretische perspectief dat zich richt op hoe leerervaringen in het verleden gedrag kunnen
voorspellen.
• Imitatie als je ouders behulpzaam zijn dan jij ook sneller. Ook als je ouders roken.
Het ene perspectief is niet meer ‘waar’ dan het andere: Perspectief kan correctie zijn van het andere
perspectief
Deel 4: onderzoeksmethoden
Wetenschap van Open Deuren
• Opposites attract: mensen voelen zich aangetrokken tot anderen die niet op hen lijken
Dit soort bevindingen zijn niet waar! Het is eigenlijk precies tegenovergesteld.
• Hindsight bias: de menselijke neiging om het te overschatten in hoeverre je een uitkomst
van tevoren had kunnen voorspellen. → onderzoeksbevindingen lijken daardoor heel vaak
logisch, maar valt toch best tegen.
Het testen van theorieën
Je begint met een onderzoeksvraag: een vraag die je met wetenschappelijk onderzoek wilt
beantwoorden. Als je een bepaalde argumentatie wilt opbouwen heb je een theorie nodig: een
verzameling gerelateerde voorspellingen die bedoeld zijn om een bepaald aspect van de wereld te
verklaren, bv. Evolutietheorie. Op basis hiervan kom je tot een hypothese: een voorspelling over wat
er gaat gebeuren in een bepaalde situatie, gebaseerd op een theorie. Daarna kan je een test gaan
doen: toetsing van hypothese. Er moet rekening worden gehouden met ethiek: informed consent,
voorkom deceptie (niet liegen tegen deelnemers), geen pijn en ongemak, vertrouwelijkheid,
debriefing (na afloop het doel vertellen).
Onderzoeksmethoden
Er zijn verschillende manieren om onderzoek te doen:
• Kwalitatief onderzoek (bv. Interviews)
• Kwantitatief onderzoek (sociale psychologen maken hier gebruik van!): onderzoek met
cijfers.
o Correlationeel onderzoek: je onderzoekt de relatie tussen verschillende variabelen, zonder
hierbij een van de variabelen te beïnvloeden. Score tussen -1 en 1. Hoe hoger de ene factor
is, hoe lager de andere factor negatief verband. Of hoe hoger, hoe meer positief
verband. 0 = geen samenhang (correlatie). Bv correlatie tussen meer ijsjes eten en sneller
verbranden. Oorzaak is warm weer maar wel correlatie: 2 factoren die samenhangen maar
de ene hoeft de ander niet te veroorzaken. Je kan hierbij geen uitspraak doen over
oorzaak-gevolg.
o Experimenteel onderzoek: onderzoek waarbij er een variabele wordt beïnvloed en
proefpersonen worden willekeurig toegewezen aan condities. Je kan hiermee wel uitspraak doen
over oorzaak-gevolg. De variabele wordt gemanipuleerd, dit wordt veronderstelt als oorzaak. Ook
is er een controlegroep. Een conditie waarbij de onafhankelijke variabele niet wordt beïnvloed om
te kijken wat er gebeurt onder natuurlijke condities.
, lOMoARcPSD|3256875
▪ Belangrijk om in de gaten te houden:
• Ecologische validiteit: experiment komt niet overeen met realiteit.
Voorbeeld: vliegtuigcrash-simulatie. Nadoen in lab: experiment lab komt
niet overeen met werkelijkheid!
• Confounding variables: variabelen die meebewegen met jouw
onafhankelijke variabele. Oplossen: gebruik van random assignment
• Random assignment: willekeurig indelen van mensen in groepen.
Gevolg: meer controle over confounding variables.
Sociale facilitatie: mensen doen sommige dingen beter in aanwezigheid van anderen.
Sociale inhibitie: mensen doen sommige dingen slechter in aanwezigheid van anderen.
Begrippenlijst
1. Externe validiteit: als onderzoek heel dicht bij real-life situaties komt, zodat resultaten
gegeneraliseerd kunnen worden naar andere situaties. Voorbeeld: veldexperiment, onderzoek in
dagelijks leven. o Veldexperiment: een van beste manieren om externe validiteit te garanderen.
Dergelijk experiment lijkt op laboratoriumexperiment, maar vindt plaats in echte wereld.
Participanten weten vaak niet onderdeel zijn van onderzoek. Voorbeeld: onderzoekers in openbaar
vervoer kijken opstaan jongeren voor ouderen.
2. Interne validiteit: als variabele die onderzocht wordt enige variabele is die resultaten heeft kunnen
geven. Onderzoek moet realistisch + aannemelijk zijn.
3. Reliability (= betrouwbaarheid): mate waarin onderzoek bij herhaling zelfde resultaten geeft.
4. Validiteit: correlatie tussen enkele metingen en enkele uitkomsten die de metingen zouden
moeten voorspellen.
5. Statistische significantie: waarschijnlijkheid van vinden van resultaat is lager dan enige kwantiteit.
Hoe groter aantal gevallen + hoe groter verschillen/ relaties, hoe groter statistische significante
6. Basiswetenschap: probeert inzicht te krijgen in bepaald fenomeen + inzicht gebruiken om
theorieën opbouwen over deel van wereld/ werkelijkheid. Kan leiden tot theorieën die basis zijn
van interventies (inspanningen om gedrag van mensen te veranderen). Richting van invloed kan
ook andersom zijn.
7. Toegepaste wetenschap: probeert specifieke, belangrijke ‘real-world’ problemen op te lossen. Kan
resultaten opleveren voor basic science. Kan resultaten produceren die basisonderzoek kunnen
voeden.
8. Institutional review board (IRB): iedere universiteit heeft een IRB die beoordeelt of
onderzoeksvoorstellen voldoen aan ethische normen.
, lOMoARcPSD|3256875
Hoorcollege 2 – H3
The self: ons eigen gedrag verklaren
Deel 1 : zelfconcept
We hebben als het ware een obsessie met onszelf en denken dat we heel erg belangrijk zijn.
- Self-reference effect → informatie die over onszelf gaat, onthouden we extreem goed. Dingen
die je meemaakt, roddels over jezelf, complimenten etc. geldt ook voor informatie die gaat over
mensen die belangrijk voor je zijn.
- Cocktail-party effect → stel je staat op een feestje te praten met wat vrienden en je hoort
rechts van je ineens iemand je naam zeggen, dan ben je automatisch geïnteresseerd in waar dat
gesprek over gaat en welke informatie over jou wordt besproken. Ook info over anderen.
Het is belangrijk voor ons hoe anderen over ons denken. Heeft te maken met de evolutie theorie:
mensen zijn groepsdieren, we hebben andere mensen nodig om te overleven.
→ sociale cognitie → dit zijn twee mentale processen
We krijgen illusies over onszelf. We denken dat andere ook veel met ons bezig zijn.
• Spotlight effect → Als je een bad hair day hebt, heb je het idee dat iedereen naar je kijkt en erop let.
We hebben dus (ten onrechte) het idee dat er altijd een spotlight op ons staat. Iedereen is eigenlijk
alleen met zichzelf bezig en het interesseert ze niet.
• Illusion of transparency → We hebben het idee dat onze emoties ‘uit ons lekken’, dat onze emotie
van ons valt af te lezen en dat ze dus ook weten wat er in ons hoofd omgaat. Dit is dus niet het geval
→ we zijn niet zo transparant.
De kennis die je hebt over jezelf is gevat in het zelfconcept. Bv. dat je slim bent, zorgzaam en lui. Je
bent dan bezig met versies van jezelf:
• Persoonlijke identiteit → Hoe je denkt over jezelf.
• Relationele identiteit → Hoe je denkt over jezelf in relatie tot anderen.
• Sociale identiteit → Hoe je denkt over jezelf als lid van bepaalde groepen.
o De rollen die we hebben, zijn erg belangrijk voor ons zelfconcept
Hoe ontwikkelen we ons zelfconcept?
Hangt af van de rollen die we hebben in het leven bv. student, dochter, vriendin en hockeyster.
Zelfconcept is antwoord op de vraag; ‘wie ben ik?’ Hangt ook af van:
• Situatie waarin je jezelf bevindt → je past jezelf automatisch aan, aan de situatie waar je in zit. Dus
welk gedrag is gepast/relevant?
o Working self-concept → deel van je zelfkennis dat geactiveerd wordt in een bepaalde
context. Bv. je beleefde en nette kant of je kant van student tijdens luisteren naar HC.
o Distinctiveness hypothese → we benadrukken wat ons uniek maakt in een bepaalde context.
Bv. de enige vrouw zijn in een zaal vol mannen (het “vrouw zijn” onderscheidt haar van de
rest van de groep) dit wordt dan heel erg actief. Of NL in buitenlandse groep.
• Feedback van anderen → leert ons veel over onszelf. T.o.v. anderen kun je succes hebben en falen
→ betere of slechtere cijfers halen dan anderen. Wat je wel en niet goed kan.
o Reflected self-appraisal → kijken naar jezelf door de ogen van anderen (wanneer je iemand
helpt en in diegene zijn/haar ogen ziet dat ze trots zijn op hoe behulpzaam je bent).
• Sociale vergelijking → jezelf beoordelen door je te vergelijken met anderen (vooral op domeinen die
belangrijk zijn voor ons)
o Opwaartse sociale vergelijking → je kijkt tegen iemand op → leidt tot zelfverbetering (sporten)
o Neerwaartse sociale vergelijking → je bent tevreden over jezelf → zelfvertrouwen
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ilvademeijer. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.61. You're not tied to anything after your purchase.