WERELD
amerikanisering – De verbreiding van de Amerikaanse (westerse) cultuur over niet westerse
gebieden.
arbeidsmigratie – Verhuizen naar een ander gebied of plaats om daar te gaan werken. de-
industrialisatie – Proces waarbij de industriële activiteiten in een gebied voor een belangrijk
deel verdwijnen.
dekolonisatie – Proces waarbij de kolonies zelfstandig worden.
exploitatiekolonie – Een kolonie die door het moederland gebruikt wordt als wingewest. De
kolonie wordt door het moederland aan de ene kant gebruikt om grondstoffen te leveren en
dient aan de andere kant als afzetmarkt voor de producten van het moederland. De
kolonisten zijn hier vaak tijdelijk (zie ook vestigingskolonie).
geografische ligging – Positie van een gebied of land ten opzichte van andere gebieden of
landen.
global shift – Een (mogelijke) verschuiving van het economische en politieke zwaartepunt in
de wereld, bijvoorbeeld van de landen rond de Atlantische Oceaan naar gebieden rond de
Grote Oceaan.
globalisering of mondialisering – Proces waarbij de verwevenheid tussen gebieden en
samenlevingen op aarde toeneemt. Economische globalisering of internationalisering en
culturele globalisering zijn hier twee belangrijke aspecten van.
identiteit – Kenmerken die typerend zijn voor een persoon, groep of gebied (streektaal,
cultuur, landschap).
industrialisatie – Proces waarbij de industriële sector een steeds belangrijkere plaats in de
samenleving inneemt.
informatie- of communicatietechnologie – Alle technieken die het mogelijk maken informatie
van het ene punt naar het andere punt te verspreiden.
internationale arbeidsverdeling (nieuwe) – De manier waarop tegenwoordig de agrarische,
industriële en dienstverlenende activiteiten in het wereldsysteem verdeeld zijn.
lingua franca – De voertaal in een gebied waar meerdere talen gesproken worden. Op
wereldschaal is dat het Engels.
megastad – Een stad met meer dan 10 miljoen inwoners.
multinationale onderneming (mno) – Groot bedrijf met vestigingen in meerdere landen.
netwerk – Verbinding tussen gebieden en landen op economisch, politiek en sociaal
cultureel terrein. Het kan een netwerk zijn tussen twee landen (transnationaal netwerk) of
een wereldwijd (mondiaal netwerk).
productieketen – De route die een product aflegt van idee of grondstof tot dienst of
eindproduct.
tijd-ruimtecompressie – Proces waarbij de relatieve afstand tussen plaatsen door de
moderne transport- en informatietechnologie daalt.
transporttechnologie – Technische voorzieningen die samenhangen met vervoer van
goederen en mensen.
triade (triadisch netwerk) – Het geheel van verbanden tussen de drie belangrijkste
economische machtsblokken (VS, Japan, EU) in de wereld.
vestigingskolonie – Een gebied waar kolonisten zich blijvend vestigen. Zij bouwen het
gebied opnieuw op, vaak naar het voorbeeld van het moederland. De meeste
vestigingskolonies behoren nu tot de rijkere landen in de wereld (zie ook exploitatiekolonie).
vrijemarkteconomie – Economisch systeem waarbij bedrijven bepalen wat waar
geproduceerd wordt. De prijs komt tot stand door vraag en aanbod en de rol van de overheid
is gering.
, vrijhandel – Handel waarbij zo weinig mogelijk handelsbelemmeringen zoals invoerrechten
bestaan.
Wereldhandelsorganisatie (WTO) – Overlegorgaan waarin ruim 140 landen wereld
handelsverdragen vastleggen, met als doel liberalisering van de wereldhandel.
wereldstad – Een grote stad die voor een deel van de wereld belangrijk is als economisch,
politiek en cultureel centrum.
zakelijke en financiële dienstverlening – Dienstverlening door particuliere bedrijven, dus niet
door overheidsdiensten.
AARDE
aardbeving – De kortdurende trillingen in de aardkorst die ontstaan als gevolg van de
ontlading van in de aardkorst opgebouwde spanningen.
aardkern – Het binnenste deel van de aarde waar warmte ontstaat.
aardmantel – Het deel van de aarde waar de aardkorst op drijft.
aardplaten – Delen van de aardkorst die als geheel bewegen ten opzichte van andere
platen. aardverschuiving – Los verweringsmateriaal op hellingen dat in beweging komt.
basalt – Stollingsgesteente dat ontstaat bij vulkaanuitbarstingen en veel in de oceanische
korst voorkomt.
breuken – Gesteente dat onder invloed van rek of druk in de aardkorst breekt.
breukgebergte – Gebergte dat ontstaat wanneer langs een breuk een deel van de aardkorst
wegzakt of een ander deel omhoog komt.
caldera – Een grote cirkelvormige krater ontstaan nadat het bovenste deel van de vulkaan is
weggeblazen na een zeer krachtige eruptie of is ingestort na het snel leeglopen van de
magmakamer. Soms ontstaat hierin een kratermeer.
chemische verwering – Het oplossen van gesteente door de inwerking van water, zuren en
zuurstof. Vooral kalksteen is hier gevoelig voor.
convectiestromen – Stromingen van vloeibaar gesteente in de aardmantel aangedreven
door de afgifte van warmte vanuit de aardkern.
convergente plaatgrenzen – De plaatgrenzen waarbij aardplaten naar elkaar toe bewegen.
delta – Nieuw land dat ontstaat op de plaats waar een rivier in zee uitmondt en het sediment
zich ophoopt.
dieptegesteente – Stollingsgesteente dat op grote diepte in de aardkorst is ontstaan,
bijvoorbeeld graniet.
diepzeetrog – Zeer diepe sleuven in de oceaan die ontstaan waar oceanische korst in de
mantel wegduikt.
divergente plaatgrenzen – De plaatgrenzen waarbij aardplaten uit elkaar bewegen.
effusieve eruptie – Een vulkaanuitbarsting met een rustig verloop.
endogene processen – Processen die ‘van binnen uit’ op de aardkorst inwerken, zoals
aardbevingen, vulkanisme, platentektoniek en gebergtevorming.
exogene processen – Processen die ‘van buiten af’ op de aardkorst inwerken, zoals
verwering, erosie en sedimentatie.
explosieve eruptie – Een vulkaanuitbarsting die met veel kracht verloopt.
gebergtevorming – Het ontstaan van gebergten als gevolg van rek en druk in de aardkorst.
geisers – het verschijnsel waarbij in vulkanische gebieden heet grondwater omhoog spuit.
geologische tijdschaal – De indeling van de geschiedenis van de aarde in tijdvakken.
gesteentekringloop – De doorgaande omvorming van stollingsgesteente naar
sedimentgesteente naar metamorf gesteente.
graniet – Een dieptegesteente dat veel in de continentale korst voorkomt.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller daniellestar. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.74. You're not tied to anything after your purchase.