100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Sociale psychologie TP fase 1 Thomas more ( behaald resultaat: 16/20) $10.18   Add to cart

Summary

Samenvatting Sociale psychologie TP fase 1 Thomas more ( behaald resultaat: 16/20)

 34 views  1 purchase
  • Course
  • Institution

Al mijn notities en PPT worden in deze samenvatting gecombineerd met extra informatie uit het boek. (behaald resultaat met deze samenvatting: 16/20)

Preview 4 out of 88  pages

  • September 1, 2022
  • 88
  • 2021/2022
  • Summary
avatar-seller
Sociale psychologie
I. HOOFDSTUK 1: KENNISMAKING MET DE SOCIALE PSYCHOLOGIE

1.1 Studieobject van de sociale psychologie

Psychologie zette op het eind van de 19e eeuw haar stappen om een wetenschap te worden

➔ Ieder deed toen zijn ding: iedereen die zich met het ‘sociale’ bezighield= zag men weinig
‘gemeenschappelijks’ in hun onderzoek


1.1.1 Gebiedsomschrijving

“SOCIALE PSYCHOLOGIE IS DE WETENSCHAPPELIJKE STUDIE VAN DE MANIER WAAROP DE GEDACHTEN,
GEVOELENS EN HANDELINGEN VAN MENSEN BEÏNVLOED WORDEN DOOR DE FEITELIJK, VOORGESTELDE
OF GEÏMPLICEERDE AANWEZIGHEID VAN ANDERE MENSEN”

Gorden Allport: grondlegger van de sociale psychologie (zie ook hoofdstuk 6)

moeilijk om een sluitende omschrijving te geven van wat het inhoudt. Sommige delen van de definitie
hebben wat uitleg nodig:

“EEN WETENSCHAPPELIJKE STUDIE…”

 Wetenschappelijke beweringen als resultaat van methodisch onderzoek

3 methoden: de begrijpende, de correlationele (of vergelijkende) en de experimentele methode

Begrijpende methode

- Kwalitatief: geen cijfermateriaal, een verbale beschrijvingen van de samenhang dat naar voren
treedt.

➔ Gebruik maken van gevalsstudie: (bv: Albert Einstein, Ted Bundy…)

Men vertrekt van 1/meerdere casussen (gelden als voorbeeld voor wat men wil bestuderen)-> zoeken
naar iets wat er verband mee zou kunnen hebben -> weloverwogen keuze maken van de factoren die er
psychologisch het meest aannemelijk mee in verband kunnen gebracht worden

 om verbanden te zien over verschillende situaties (bv: bij een schietpartij kan men bepaalde
patronen herkennen bij de dader in de persoonlijkheidsstructuur)
➔ Lijkt misschien op ‘intuïtieve benadering’

= iedereen heeft mensenkennis om situaties in te schatten.

➔ MAAR het is een mening want jij vindt dit maar dit geldt niet voor iedereen
➔ NIET wetenschappelijk bewezen

Bv: “tegengestelden trekken elkaar aan” (vullen elkaar aan) of “soort zoekt soort” (veel
gemeenschappelijk)

VERSCHIL MET BEGRIJPENDE METHODE: systematischer en nauwgezetter. Men onderzoekt alle
factoren of het echt zo is, stelt zich niet tevreden met de eerste en de beste verklaring.

➔ Beperking van deze methode: subjectiviteit

Na onderzoek: kiest onderzoeker zelf wat hij als meest waarschijnlijke verklaring ziet
1

,Correlationele methode

Verzamelen van verschillende soorten gegeven bij een groep individuen -> statistische bewerkingen op
maken om te zien of er correlaties naar boven komen

Bv: onderzoeken of agressie bij films invloed heeft op agressieve gedrag van mensen. (kan je een
vragenlijst kunnen voorleggen waarin de frequentie dat ze naar gewelddadige films kijken en
geneigdheid tot agressief gedrag wordt nagegaan.

 statische correlatieberekening kan aangeven hoe groot de samenhang is tussen beide.

STEL positieve correlatie dan: Hoe meer gewelddadige films =gemiddeld agressiever en hoe minder
gewelddadige films= gemiddeld minder agressief

STEL negatieve correlatie dan: Hoe meer gewelddadige films =gemiddeld minder agressief en hoe
minder gewelddadige films= gemiddeld agressiever

STEL nulcorrelatie dan= geen verband tussen beide variabelen

➔ met dit onderzoek kan men precies berekenen hoe groot de samenhang is tussen variabelen
➔ MAAR: stel het is een positieve correlatie

Kijken naar zo een films is een factor die het agressieve gedrag uit de hand werkt? Zijn mensen die
zelf agressief zijn, kijken zij gewoon meer naar die soort films? => wat het verband is, is nog niet
duidelijk (wat oorzaak en wat het gevolg) DAAROM experimenteren

Experimentele methode

➔ Maakt mogelijk om te onderzoeken of een bepaalde variabele een invloed heeft op het andere
➔ Niet alleen aangeven hoe groot het verband is, maar kunnen we die kennis gebruiken om het
gedrag naar een bepaalde richting te sturen

variabelen:

- Onafhankelijke variabele = wat je als onderzoeker zelf in het onderzoek inbrengt. Hiervan wordt
verwacht of het invloed heeft op de afhankelijke variant.
- Afhankelijke variabele= gedrag dat gemeten wordt (seconden, een aantal mensen…)
 Onderzoek moet voor de rest ontdaan worden van alle ‘storende variabelen’(= alles onder
controle gehouden, zodat je 1 bepaalde factor, OV, op de AV ondubbelzinnig aan licht brengt).
Zoals gebruik te maken van ‘identieke’ proefgroepen= equivalente of gelijkwaardige groepen,
die gevormd worden door 2 toevallige (aselecte) steekproeven te nemen uit 1 dezelfde
populatie -> zo kan men nagaan of ze eventueel echt gelijkwaardig zijn adhv een voormeting
van de AV.


Voorbeelden:

- 2 dia’s met een kleurwoord en de kleur waarin het staat moet gezegd worden. Er wordt 1 keer
gemeten wanneer de woorden dezelfde kleur hebben als het woord en 1 keer als het
verschillende kleuren heeft. OV= de kleur van het woord, AV= hoelang er over wordt gedaan

- vrouw valt en er zijn een aantal mensen in groepjes. Hoe snel wordt die vrouw geholpen bij een
variabel aantal. OV= de 3 groepjes: eerst 1 persoon, dan 3 dan 6, AV= hoelang het duurt voor
iemand helpt

2

, - Iemand moet 2 plantjes te verzorgen gedurende 6 weken. Plant A krijgt water met mineralen,
plant B krijgt kraantjes water. Hoeveel mm zijn ze gegroeid. OV= welk water de plantjes krijgen
(kraantjes of gemineraliseerd), AV=hoeveel mm het is gegroeid

Men zorgt ook voor 2 groepen: experimentele groep en controle groep.

- Experimentele: bekijkt filmmateriaal met veel geweld (deze groep krijgt de OV toegediend)
- Controle: bekijkt filmmateriaal zonder geweld


EXAMENVRAAG:

Een studie vergelijkt een angstniveau van 2 groepen van vrouwen. De vrouwen werden random
toegewezen aan 2 groepen. De ene kreeg een film over de gevaren van slangenbeten, de andere een
film die niets met slangen te maken had. De onafhankelijke variabelen zijn:

a) het angstniveau in beide groepen
b) zowel of ze de film zagen als hun angstniveau
c) het soort film dat de vrouwen te zien kregen
d) de vrouwen

De filminhoud is het enige verschil tussen de 2 groepen van vrouwen want voordien waren de 2
groepen gelijkend. Zo is er dus een causale/oorzakelijke relatie aangetoond tussen de OV en AV.

Typisch voor wetenschappelijke aanpak: empirische cyclus

➔ trekken niet zomaar vaststaande conclusies uit dingen die
onderzoekers waarnemen.
➔ Hypothesen= mogelijke verklaringen formuleren

Je stelt een hypothese op -> gaat observeren -> hypothese bewezen of niet
en eventueel aanpassen

Bv:

“Hoe zou aantrekking tussen mensen zijn?”

1. Je stelt een hypothese op: ‘zouden mensen sneller tot elkaar aangetrokken zijn wanneer ze
sterk gelijkend zijn?
2. Hypothese toetsen, concrete voorspelling (hypothese uitgebreid formuleren): 20 koppels
vragenlijst invullen om te zien hoe gelijkend ze zijn en dan aantrekking meten.
3. Observeren of het klopt.
4. Hypothese opnieuw proberen of herformuleren



“Werking van wachtverzachters?”

1. Steken mensen sneller over bij wachtverzachters, werken die dan wel?
2. Hypothese toetsen, concrete voorspelling: op meerdere plaatsen observeren zonder en met
wachtverzachters. Zal ik merken dat ze bij wachtverzachters sneller oversteken dan wanneer er
geen zijn?
3. Observeren. Dan kan je pas beslissen of het een hypothese is die bewezen is of niet
4. Hypothese opnieuw proberen of herformuleren


3

, “… DE GEDACHTEN, GEVOELENS EN HANDELINGEN VAN MENSEN”

➔ Niet enkel zichtbare gedrag maar ook wat we voelen en denken.

A-B-C-model:

- Affectieve componenten (gevoelens)
- Behaviour, manifeste gedrag
- Cognitieve aspecten (waarnemingen, denken en geheugen)
➔ Om wetenschappelijk te zijn: innerlijke gedragsaspecten objectief observeerbaar maken.
➔ In sommige situaties is het voldoende om iemand feitelijke keuzes te laten maken tussen
objecten en daaruit af te leiden wat de concrete voorkeur is.
➔ Dikwijls: aangewezen om indirecte weg te volgen zoals bv: de deelnemers een paar stellingen
geven en dan scores geven van 1 (volkomen oneens) tot 5 (volkomen wel eens) => optelling van
deze scores geeft een idee van hoe sterk een eigenschap bij die deelnemer aanwezig is

BV:
als iemand dichterbij komt met ‘leuke’ trui naar school-> uitgelachen
A: we voelen ons ongemakkelijk A: droevig want vond trui leuk
B: achterruit gaan B: niet meer aandoen
C: denken over hoe je dat niet leuk vond
C: ‘oei ik dacht dat het leuk was, wat is er mis
met mij’
“… BEÏNVLOED WORDEN DOOR DE FEITELIJKE, VOORGESTELDE OF GEÏMPLICEERDE AANWEZIGHEID
VAN ANDEREN”

Directe beïnvloeding: feitelijke of directe aanwezigheid van beïnvloedende personen

Indirecte beïnvloeding: voorgestelde/impliciete of verborgen aanwezigheid van anderen

- Fysiek/ feitelijke aanwezigheid
Iemand is aanwezig en vraagt expliciet om iets te doen= rechtstreekse invloed op gedrag.
Bv: iets voorlezen in de klas omdat de leerkracht het je vroeg, naar een fuif gaan waar mensen u toe
hebben aangezet waar je eigenlijk niet naartoe wil…
- Voorgestelde aanwezigheid
Je hoort in gedachten de kritiek/aanmoedigingen van anderen.
Bv: je gaat naar een fuif en je weet niet wat je moet aandoen. Je stelt je voor wat anderen zeiden
dat ze droegen op een fuif. Ze beïnvloeden je wel want je denkt na over wat zij droegen en je
baseert je outfit daarop MAAR ze zijn daar niet feitelijk aanwezig.
Wanneer je je niet inschrijft voor een studierichting omdat je denkt dat anderen het een “domme”
richting zouden vinden.
- Impliciet/ onrechtstreeks

Er wordt je niet letterlijk gezegd wat je moet doen maar je neemt dit aan. Ons gedrag wordt zo
steeds meer gestuurd door onzichtbare instanties.

Bv: Pijlen op de grond volgen in een winkel die de richting aanduiden// Reclame (zegt niet
rechtstreeks dat je het moet kopen, maar je neemt dit aan. )

“We worden niet vooral beïnvloed door wat anderen werkelijk denken, maar door wat wíj denken dat
anderen denken.”

4

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller emiliegoethals. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $10.18. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

67474 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$10.18  1x  sold
  • (0)
  Add to cart