Investeren
Hoofdstuk 1: investeringsselectie
Kunnen
1. De toepassing verklaren van de terugverdientijd bij de investeringsselectie.
2. De terugverdientijd van een of meer investeringsprojecten berekenen aan de hand van een
meerjarig kasstroomoverzicht, indien van toepassing inclusief restwaarde, van de projecten.
3. De toepassing van de netto contante waarde methode bij de investeringsselectie verklaren.
4. De netto contante waarde van een of meer investeringsprojecten berekenen aan de hand van
een meerjarig kasstroomoverzicht van deze projecten.
5. Op basis van de terugverdientijd en/of de netto contante waarde analyseren welk
investeringsproject de voorkeur zal verdienen.
6. De voor- en nadelen noemen en herkennen van de terugverdientijd en de netto contante
waarde, daarnaast andere factoren noemen die een rol spelen bij de afweging om al dan niet te
investeren.
7. Het verschil noemen tussen vervangingsinvesteringen en uitbreidingsinvesteringen.
8. Verschillen en overeenkomsten noemen en herkennen tussen investeringen in materiele en
immateriële activa.
Samenvatting
Als een consument iets koopt, noem je dat consumptie. Het doel van consumptie is het bevredigen
van behoeften. Wanneer een ondernemer iets koopt, noem dat investeren. Investeren wordt
daarom meestal omschreven als het aanschaffen van activa (=bezittingen of kapitaal) door een
ondernemer met als doel het behalen van winst.
Als de ondernemer een versleten productiemiddel vervangt door een nieuw productiemiddel dan
spreek je van een vervangingsinvestering. Als hij extra productiemiddelen aanschaft, is er sprake van
een uitbreidingsinvestering. Door een vervangingsinvestering verandert de productiecapaciteit
meestal niet, terwijl door een uitbreidingsinvestering de productiecapaciteit juist groter wordt. De
productiecapaciteit geeft aan wat een ondernemer maximaal kan produceren gezien de kwantiteit en
kwaliteit van de productiemiddelen en van de werknemers. Investeren kan in materiele activa, dat
zijn tastbare activa zoals een gebouw, auto, machine, maar ook in immateriële activa zoals software,
octrooien, uitzendrechten, vergunningen enzovoort. Zowel bij materiele als bij immateriële vaste
activa wordt er afgeschreven op de activa.
Cashflow
Wanneer een ondernemer investeert, schaft hij met liquide middelen activa aan. Zijn liquide
middelen nemen af; er is sprake van een negatieve kasstroom of cashflow. In de toekomst ontstaat
er als gevolg van de investering een positieve kasstroom (cashflow). Deze positieve kasstroom is het
saldo van het geld dat binnenstroomt door de verkoop van de met de investering gemaakte
producten en het geld dat wegvloeit als gevolg van uitgaven. De cashflow is in principe gelijk aan de
som van de nettowinst en de afschrijvingen. Via de verkoop van de producten wordt geld ontvangen
waarvan een deel betrekking heeft op de nettowinst en een deel op de afschrijvingen, beide worden
immers doorberekend in de verkoopprijs van de producten.
Cashflow = nettowinst + afschrijvingen (belastingen buiten beschouwing)
De terugverdienperiode
De terugverdienperiode is de periode waarin de investering (negatieve kasstroom) zichzelf
terugverdient via de positieve kasstromen die voortvloeien uit de toekomstige opbrengsten die de
investering voortbrengt.
Investeringsselectie op basis van de terugverdienperiode heeft nogal wat nadelen. Er wordt niet
gekeken naar de interestkosten, de verdeling van de positieve kasstromen over de verschillende
perioden speelt geen rol en de positieve cashflow na de terugverdienperiode worden verwaarloosd.
, Er zitten dus nogal wat risico’s aan het selecteren van investeringen op basis van de terugverdientijd.
Die risico’s kunnen kleiner gemaakt worden door:
Het instellen van een maximale terugverdientijd
Door de kasstromen laag in te schatten
Door de looptijd van de kasstromen niet te lang te maken
De netto contante waarde
Bij de netto contante waarde methode bereken je allereerst de contante waarde van alle
toekomstige positieve kasstromen daarna verminder je de uitkomst met het bedrag van de
investeringsuitgave (de negatieve kasstroom). Het bedrag dat resulteert, noem je de netto contante
waarde van de investering. Wanneer de netto contante waarde positief is, investeer je. Indien er een
keuze gemaakt moet worden uit meerdere investeringen dan wordt de investering gekozen met de
hoogste netto contante waarde. Doordat je de contante waarde bepaalt, houd je automatisch
rekening met de interestkosten.
Als er sprake is van een restwaarde dan levert dit op het eind van de levensduur ook een positieve
kasstroom op en deze moet je dus meetellen bij het bepalen van de contante waarde (CW) van de
positieve kasstromen.
CW positieve kasstromen = CW jaarlijkse cashflows + CW-restwaarde
NCW = CW jaarlijkse cashflows + CW-restwaarde – investering
Investeren indien NCW > 0
Hoofdstuk 2: de waardebepaling van een bedrijf
Kunnen
1. De intrinsieke waarde van een organisatie berekenen.
2. De actuele waarde van activa berekenen.
3. De stille reserves berekenen.
4. Uitleggen wat een due dilligenceonderzoek betekent en wat dat voor gevolgen heeft voor de
balans en de resultatenrekening.
5. De goodwill berekenen.
6. Uitleggen hoe de marktwaarde van een organisatie tot stand komt.
7. De rentabiliteitswaarde van een organisatie berekenen.
8. De waarde van een organisatie berekenen met de discounted cashflowmethode.
9. De vrije kasstroom van een organisatie berekenen.
10. Uitleggen dat een hogere onzekerheid leidt tot een hogere risico-opslag.
Samenvatting
Het is natuurlijk niet alleen mogelijk om te investeren in vaste activa, investeren in de overname van
een heel bedrijf behoort ook tot de mogelijkheden. Als een ondernemer een bedrijf wil kopen (of
verkopen) dan moet de waarde van het bedrijf worden vastgesteld. Het vaststellen van de waarde
van een bedrijf is een aparte tak van sport in de bedrijfseconomie.
Intrinsieke waarde
De (fiscale) intrinsieke waarde is gelijk aan het eigen vermogen van de onderneming ofwel het
verschil tussen de waarden van de activa (bezittingen) en het vreemd vermogen. Bij een
eenmanszaak of vof is dat gelijk aan het eigen vermogen en bij een bv of nv gaat het om de volgende
opstelsom:
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller emmapeerboom. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.72. You're not tied to anything after your purchase.