100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Leerdoelen goederenrecht minor praktisch vermogensrecht en BPR $8.08   Add to cart

Summary

Samenvatting Leerdoelen goederenrecht minor praktisch vermogensrecht en BPR

 20 views  2 purchases
  • Course
  • Institution

Leerdoelen goederenrecht minor praktisch vermogensrecht en BPR

Preview 3 out of 19  pages

  • September 2, 2022
  • 19
  • 2021/2022
  • Summary
avatar-seller
Leerdoelen goederenrecht

Minor praktisch vermogensrecht


Leerdoelen week 1

 U kent de definities als genoemd in de te behandelen lesstof van deze week. Zonder volledigheid na
te streven vallen hieronder o.a. de begrippen ‘vermogensrecht’, ‘goederenrecht’,
‘verbintenissenrecht’, ‘absoluut recht’, ‘relatief recht’, ‘beperkt recht’, ‘volledig recht’ en ‘afhankelijk
recht’.
 U kunt rechtsposities kwalificeren en onderbrengen onder het toepasselijke begrip.
 U kunt overzien wat de consequenties zijn van de verschillende begrippen.
 U kunt uit een casuspositie de toepasselijke begrippen distilleren en deze toepassen.

Goederenrecht
Goederenrecht: rechtsrelatie tussen een persoon en een goed (eigendom). Zonder een overeenkomst kan eigendom ontstaan.
Eigendom ontstaat pas nadat de partijen bij de koopovereenkomst uitvoering hebben gegeven aan de verbintenissen die zijn
ontstaan bij de kopovereenkomst. De ene partij betaald en de andere levert, hierna gaat de eigendom over op de koper.

Verbintenissenrecht
Relatie tussen personen → bijvoorbeeld: koopovereenkomst

Goederen, zaken en vermogensrechten, art. 3:1, 3:2 en 3:6 BW
Goederen zijn alle actieve vermogensbestanddelen. De goederen worden onderscheiden in (art. 3:1 BW)
- Zaken (art. 3:2 BW): de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten. Hieronder vallen niet allen voorwerpen
maar ook planten en bij maat of gewicht aangeduide objecten. Dieren zijn principieel gezien geen zaken, maar worden
voor de wetstoepassing wel aan zaken gelijkgesteld (art. 3:2a BW). Buiten het begrip zaak vallen bijvoorbeeld gedachten,
merken, energie (geen stoffelijke objecten), de zee, de lucht (niet voor menselijke beheersing vatbaar).
- Vermogensrechten (art. 3:6 BW): een recht is een vermogensrecht indien het aan tenminste één van de in art. 3:6 BW
genoemde criteria voldoet
a. Overdraagbaar (hetzij afzonderlijk, hetzij tezamen met een ander recht)
b. Verband met stoffelijk voordeel:
- Het recht strekt ertoe de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen, of
- Het recht is verkregen inruil voor verstrekt – of in het vooruitzicht gesteld – stoffelijk voordeel.

Roerende en onroerende zaken, art. 3:3 BW
Roerend zijn alles zaken die niet onroerend zijn (art. 3:3 BW). In art. 3:5 BW wordt een omschrijving gegeven van een bijzonder
complex van roerende zaken, de inboedel.
1. De grond
2. De nog niet gewonnen delfstoffen
3. De met de grond verenigde beplantingen (waarbij niet ter zake doet of zij reeds wortel hebben geschoten)
4. De gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging me andere
gebouwen of werken.

Registergoederen, art. 3:10 BW
Registergoederen zijn goederen voor de overdracht of vestiging waarvan inschrijving in daartoe bestemde openbare registers
noodzakelijk is, art. 3:10 BW. Registergoederen zijn:
a. Onroerende zaken, art. 3:89 BW
b. Teboekgestelde schepen en luchtvaartuigen (art. 8:199, 790 en 1306 BW). Zij zijn roerend, maar toch registergoederen.
c. Aandelen in een registergoed, art. 3:96 BW
d. Beperkte rechten op een registergoed, art. 3:98 BW

Bestanddelen, art. 3:4 BW
Naast zelfstandige zaken kent de wet bestanddelen: onzelfstandige zaaksdelen die opgaan in de zaak waarvan zij deel
uitmaken. Bestanddelen zijn zelf geen zaak in de zin van art. 3:1 BW.
Criteria:
1. Alles wat volgens verkeersopvatting onderdeel van een zaak uitmaakt, in bestanddeel van die zaak (art. 3:4 lid 1 BW). Dit
moet in het licht van alle omstandigheden van het geval worden beoordeeld → is deze zaak compleet als dit of dat
ontbreekt → is een woning compleet zonder voordeur, is een iPad compleet zonder scherm?
Verkeersopvatting: volgens de in het maatschappelijk verkeer levende opvattingen (wat vinden wij in de maatschappij).
2. De zaak verliest haar zelfstandig karakter indien zijn zodanig met een hoofdzaak wordt verbonden, dat zij daarvan niet kan
worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan een van beide zaken
(bestanddeelvorming door verbintenis, 3:4 lid 2 BW).

Ligbad woonhuis door leidingen vastgemaakt, tegels geplakt en dicht gekit → bad krijgt je er niet zonder beschadiging uit.
Lid 1: bad op grond van verkeersopvattingen geen bestanddeel van het huis → huis niet compleet zonder bad? → nee, het huis
is ook compleet zonder bad. Sommige huizen hebben douches en zijn ook compleet.
Lid 2: volgens lid 2 is een ligbad wel bestanddeel van het huis, omdat je het bad niet zonder beschadiging kunt verwijderen.

Wel of niet bestanddeel? → waarom zo belangrijk? → het bepaalt wie de eigenaar is.

Scherm bestanddeel van een iPad op grond van art. 3:4 lid 1 BW, ondanks dat het zonder schade ter verwijderen is. Scherm
stuk, repareren → zodra het nieuwe scherm erop is gezet is dat een bestanddeel geworden van de iPad.

Art. 3:4 BW jo art. 5:3 BW – natrekking
Art. 5:3 BW: voor zover de wet niet anders bepaalt, is de eigenaar van en zaak eigenaar van al haar bestanddelen.

,Leerdoelen goederenrecht

Minor praktisch vermogensrecht

Repareren scherm iPad: op grond van bestanddeelvorming (natrekking) word jij automatisch eigenaar van het nieuwe scherm
→ ongeacht of je de vergoeding van het repareren betaald hebt of niet.

Natrekking roerende zaken: art. 5:14 lid 1 BW
Natrekking onroerende zaken: art. 5:20 BW
- Huis bouwen op grond van een ander → huis wordt automatisch eigendom van de eigenaar van de grond → art. 5:20 lid 1
sub e BW: de eigenaar van de grond omvat, voor zover de wet niet anders bepaald, gebouwen en werken die duurzaam
met de grond zijn verenigd.

ARREST – DEPEX/ BERGEL
Depex leverde water destillatie ynit aan Bergel → Bergel ging failliet, groot bedrag van de koopsom van de unit niet betaald aan
Depex → Depex wil unit terug.

Wie is eigenaar van de unit?

Is de unit bestanddeel (art. 3:4 lid 1 BW) geworden van de fabriek? → indien ja, dan natrekking art. 5:3 BW → Bergel eigenaar.

Maatstaf HR beoordelen natrekking naar verkeersopvattingen:
- Zijn gebouw en apparatuur in constructief opzicht specifiek op elkaar afgestemd?
- Fabriek zonder apparatuur compleet?

ARREST – PORTACABIN
Portacabin door naterkking onroerend? → op terrein van Buis een portacabin geplaatst naast een gebouw op hetzelfde grond
→ door middel van leiding aangesloten op gas, water en elektriciteit → portacabin dient als kantoorruimte → hyptheekrecht op
grond van Buis, Buis gestopt met betalen van schulden → belastingdienst (executoriaal beslag) en bank (hypotheek), wilde hun
geld verhalen op bezittingen van Buis → Rabobank zegt portacabin onroerend, dus valt onder hypotheekrecht en
belastingdienst zegt roerend en valt niet onder hyporheekrecht.

HR: een zaak is onroerend indien het naar aard en inrichting is om duurzaam ter plaatse te blijven → was in dit geval niet van
belang of je het gebouw kon verplaatsen → portacabin door natrekking bestanddeel van de grond geworden, dus onroerend →
eigenaar van de grond is eigenaar van de portacabin → valt onder het hypotheekrecht van de bank.

Gevolgen van het zijn van bestanddeel
1. De eigenaar van de zaak is eigenaar van al haar bestanddelen (tenzij de wet anders bepaalt, art. 5:3 BW).
2. Bestanddelen van een onroerende zaak zijn onroerend; zij maken immers deel uit van de onroerende zaak zelf
3. Goederenrechtelijke rechtshandeling met betrekking tot een afzonderlijk bestanddeel zijn niet mogelijk zonder beëindiging
van de onzelfstandigheid. Wel kan het bestanddeel voorwerp zijn van een verbintenisrechtelijke rechtshandeling (huur van
een kamer)
4. Goederenrechtelijke rechtshandelingen met betrekking tot de zaak omvatten ook de bestanddelen van die zaak (met name
van belang voor hypotheek).
5. Verbintenisrechtelijke rechtshandelingen met betrekking tot een zaak omvatten ook de bestanddelen, tenzij van een
andere partijbedoeling blijkt.

Volledige rechten
De volledige rechten – een benaming de wordt gebruikt ter onderscheiding van beperkte rechten – vallen in drie groepen uiteen:
1. Eigendom: het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben (art. 5:1 lid 1 BW)
2. Vorderingsrechten, die recht geven op een door een bepaalde schuldenaar te verrichten prestatie.
3. (Volledige) rechten op voortbrengselen van de geest → bijvoorbeeld: auteursrechte, octrooirecht, merkenrecht)
Het eigendomsrecht en de rechten op voortbrengselen van de beest zijn absolute rechten: zij werken jegens iedereen. Een
absoluut recht is een recht tussen een persoon en een goed. Eigendom is een exclusief recht. De eigenaar hoeft niet te dulden
dat een ander van de zaak gebruik maakt. Ook heeft eigendom gevolg. Het eigendomsrecht blijft op de zaak rusten, ook al
raakt zij in andere handen. Als A’s fiets wordt gestolen door X, blijft de fiets eigendom van A en gaat niet behoren tot het
eigendom van X. A kan met behulp van eigendomsvordering (revindicatie) zijn eigendom “vervolgen” onder art. 5:2 BW. De
vorderingsrechten hebben daarentegen een relatief (persoonlijk) karakter, daar zij slechts jegens een bepaalde schuldenaar
werking hebben. Een relatief recht geld slechts tussen personen.

→ Kenmerken absoluut recht
- Kan je tegen iedereen inroepen
- Zaaksgevolg
- Hebben prioriteit (prioriteitsbeginsel) → oud recht gaat voor nieuw recht
- Bevoorrechte positie in geval van faillissement

Beperkte rechten, art. 3:8 BW
Een beperkt recht is een recht dat is afgeleid uit een meer omvattend recht, dat met het beperkte recht is bezwaard (art. 3:8
BW). De beperkte rechten kunne worden onderscheiden in:
a. Gebruiksrechten: vruchtgebruik, erfdienstbaarheid, erfpacht, opstal
Erfdienstbaarheid: het recht om bijvoorbeeld op grond van jouw buur te lopen
Erfpacht: het recht om gebruik te maken van een stuk grond (en de daarop staande bebouwing) terwijl dat niet zijn
eigendom is
Vruchtgebruik: het recht om goederen te gebruiken die van een ander zijn, en daarvan de vruchten te genieten
Opstal: het recht om in, op of boven een onroerende zaak van iemand anders gebouwen, werken of beplantingen in
eigendom te hebben. Met opstalrecht kan je bijvoorbeeld eigenaar zijn van een woning op andermans grond. Zonder dat
recht zou die woning door natrekking namelijk eigendom worden van de grondeigenaar.
b. Zekerheidsrechten: pand en hypotheek
Het recht waaruit het beperkt recht is afgeleid noemt men moederrecht.

, Leerdoelen goederenrecht

Minor praktisch vermogensrecht


Afhankelijke rechten, art. 3:7 BW
Een afhankelijk recht is een recht dat zodanig verbonden is aan een ander recht, dat het niet zonder dat andere recht kan
bestaan (art. 3:7 BW). Een afhankelijk recht volgt dan ook het recht waaraan het is verbonden (art. 3:82 BW). Als dir andere
recht overgaat of tenietgaat, gaat van rechtswege het afhankelijke recht mee over of mee teniet. Afhankelijke rechten zijn niet
zelfstandig overdraagbaar.
Tot de afhankelijke rechten behoren:
a. Pand, hypotheek en borgtocht (verbonden aan een vorderingsrecht).
b. Mandeligheid (verbonden aan de eigendom van verschillende erven, erfdienstbaarheid (verbonden aan de eigendom van
een heersend erf)

Prioriteit van het oudste beperkte recht en gelijkwaardigheid van vorderingsrechten
Eenzelfde zaak kan belast zijn met meer dan één beperkt recht. Op een aan A toebehorend huis kan vruchtgebruik gevestigd
worden ten behoeve van B. Het staat A vrij vervolgens zijn huis te belasten met een recht van hypotheek ten behoeve van C.
soms komt het nimmer tot een conflict tussenbeide beperkte rechten.

Wanneer het wel tot een conflict komt, geldt de regel: het oudere beperkte recht gaat voor. De eerste beperkt gerechtigde wordt
in de uitoefening van zijn recht niet belemmerd door het later gevestigde rechten. Het kan bijvoorbeeld tot een conflict komen
wanneer A zijn schuld aan de hypothecaire crediteur niet voldoet en deze zijn hypotheekrecht uitoefent door het huis te veilen
om zich bij voorrang uit de opbrengst te verhalen. Het is duidelijk dat de opbrengst verschilt al naar gelang het huis wel of niet is
belast met vruchtgebruik. De regel dat het oudste beperkte recht voor gaat (prioriteit) brengt mee dat wanneer het vruchtgebruik
tenietgaat en de hypotheekhouder het huis onbelast kan verkopen. Is daarentegen het hypotheekrecht later gevestigd, dan gaat
het vruchtgebruik voor, dat wil zeggen dat de hypotheekhouder het huis slechts kan verkopen met instandhouding van het
vruchtgebruik.

Het gehelen vermogen van de schuldenaar staat in voor zijn schulden, zo hij zijn verplichtingen niet nakomt (art. 3:276 BW).
Zijn schuldeisers worden uit de netto-opbrengst van dit vermogen voldaan naar evenredigheid van ieders vordering, art. 3:277
BW.

Leerdoelen week 2

 U weet hoe een rechtshandeling tot stand komt.

Een rechtshandeling is een handeling die gekenmerkt wordt door het ermee beoogde rechtsgevolg. De rechtshandelingen
worden onderscheiden in:
1. Eenzijdige rechtshandelingen, tot stand gebracht door één persoon. Twee vormen:
a. Eenzijdige niet gerichte rechtshandeling → bijvoorbeeld: het maken van een testament, aanvaarding of
verwerping van een nalatenschap.
b. Eenzijdig gerichte rechtshandeling, die weliswaar door één persoon tot stand worden gebracht, maar die tot een
of meer bepaalde andere personen moet worden verricht → bijvoorbeeld: opzegging van een
huurovereenkomst, ontslag
2. Meerzijdige rechtshandelingen, tot stand gebracht door twee of meer personen (overeenkomst).

Partij bij een rechtshandeling zijn degenen die haar tot stand brengen. Bij een eenzijdige overeenkomst is slechts één partij
betrokken. Indien. Het gaat om een eenzijdige gerichte rechtshandeling is ook slechts één partij betrokken, maar is daarnaast
sprake van een geadresseerde. Een meerzijdige rechtshandeling daarentegen, wordt tot stand gebracht door twee of meer
partijen: men spreekt van partij en wederpartij.

Een rechtshandeling vereist (1) een op rechtsgevolg gerichte wil die (2) zich door een verklaring heeft geopenbaard: art. 3:33
BW. Daarnaast wordt in art. 3:35 BW waarde toegekend aan het bij de wederpartij (of de geadresseerde) opgewekte
vertrouwen. Aldus wordt de totstandkoming van de rechtshandeling op een dubbele grondslag gebaseerd:
I. De geopenbaarde wil (art. 3:33 BW)
II. Het opgewekte vertrouwen (art. 3:35 BW)

Grondslag I (geopenbaarde wil): art. 3:33 BW
De eerste grondslag verklaart het intreden van de rechtgevolgen uit het feit dat zij door de handelen zijn gewild. Maar een
zuivere wil is onvoldoende: de wil moet in een verklaring zijn geopenbaard (art. 3:33 BW).

De rechtshandeling komt tot stand op het moment waarop de wilsverklaring haar werking verkrijgt. Hierbij zijn verschillende
oplossingen denkbaar: moment van wilsuiting, verzending, ontvangst of verneming → genuanceerde ontvangsttheorie, art. 3:37
BW.

A. Hoofdregel: de verklaring werkt vanaf het moment waarop zij degene tot wie zij is gericht heeft bereikt.
→ een niet tot een bepaald persoon gerichte verklaring werkt reeds vanaf het moment van de wilsuiting.
B. Nuancering: een verklaring die degene tot wie zij is gericht niet of niet tijdig bereikt, heeft desondanks werking, indien dit
niet of niet tijdig bereiken voor risico van de geadresseerde komt.

Gaat het om aanvaarding, dan wordt de overeenkomst geacht tot stand te zijn gekomen op het tijdstip waarop zonder de
storende omstandigheden de verklaring zou zijn ontvangen, art. 6:224 BW.

Bewijs van discrepantie bij geestelijke stoornis, art. 3:34 BW
Art. 3:34 BW geeft aan hoe een geestelijk gestoorde kan aantonen dat een met verklaring overeenstemmende wil ontbrak. Hij
moet bewijzen:
1. Het bestaan van een blijvende of tijdelijke stoornis van zijn geestvermogen op het moment waarop de verklaring werd
afgelegd.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller latiffaae. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $8.08. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

67096 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$8.08  2x  sold
  • (0)
  Add to cart