Toepassingsdoelstellingen: wat een student moet kunnen
1. Op een vleesvarkensbedrijf maakt de boer melding van “hoestende varkens”. De student kan verklaren hoe
een ontstekingsreactie na infectie in de longen kan verlopen. De student kan aan de hand van het klinisch
probleem “een koppel hoestende varkens” de afweerreactie van het dier op een infectie, waaronder koorts,
verklaren en relateren aan het oorzakelijk agens. Mycoplasma hyopneumoniae:
2. Een veulen heeft een lokale zwelling bij het hoofd. De student kan verklaren hoe een ontstekingsreactie
verloopt die gelokaliseerd blijft. De student kan uitleggen waarom therapie wel of niet moet worden toegepast.
3. Een vaars krijgt diarree en vermagert sterk. De student kan verklaren waarom dit dier door een eerder
doorgemaakte infectie tijdens de dracht later ziek wordt.
4. Een hondenfokker meldt een probleem van diarree bij de pups. De student kan de eigenaar uitleggen wat het
belang is van maternale immuniteit. De student kan de eigenaar van pups met diarree uitleggen wat het belang
is van vaccinatie en hoe deze kan worden toegepast om toekomstige problemen te voorkomen.
5. Er is een uitbraak van diarree in een bejaardentehuis. De student kan verklaren hoe en waarom een link met
dierlijke producten wordt gelegd en hoe het risico voor mensen op een infectie kan worden verkleind.
6. Een paardenhouder wil advies over het ontwormen van zijn paarden. De student kan uitleggen welke
mechanismen een rol spelen bij het ontwikkelen van resistentie tegen anthelmintica en welke preventieve
maatregelen genomen kunnen worden om het ontwikkelen van resistentie te vertragen.
7. Een pluimveehouder heeft een terugkerend probleem met coccidiose. De student kan aangeven hoe met
interventiemaatregelen de problematiek kan worden verminderd.
8. Pluimveehouders moeten na elke ronde hun stal ontsmetten. De student kan, naar aanleiding van een uitslag
van de laatste hygiënecontrole (hygiënogram) van zijn pluimveestal, een pluimveehouder uitleggen of de
Salmonellabesmetting in zijn vleeskuikens toch afkomstig kan zijn van de voorgaande ronde.
Kennisdoelstellingen: wat een student moet leren
1. De classificatie van infectieuze agentia.
2. De principes van replicatie van de verschillende micro- en macroparasieten.
3. Gastheerspecificiteit en cel/weefseltropisme.
4. De verschillen in eigenschappen (bouw, vermeerdering, overleving, adaptatie aan omgeving) tussen prionen,
virussen, bacteriën, fungi, protozoën en helminthen.
5. (De overdracht van) virulentiefactoren van infectieuze agentia en hun werkingsmechanismen.
6. De verschillende ziekteverwekkende mechanismen voor de verschillende pathogenen en hun rol in
ziekteprocessen in het dier.
7. Hoe infectieuze agentia zich spreiden en handhaven in een populatie.
8. Op welke wijze lymfoïde organen, inclusief mucosa gerelateerde lymfoïde structuren, bij de ontwikkeling van
de afweer zijn betrokken.
9. Hoe deze weefsels functioneren in onderlinge samenhang met het weefsel op de infectieplaats en hoe daar
de aangeboren afweer de eerste bescherming biedt.
10. Hoe specifieke afweer van het lichaam na een infectie met een pathogeen wordt geïnitieerd en gereguleerd
in zowel de primaire als de secundaire immuunrespons.
11. Hoe immuunreacties tot bescherming tegen infectie kunnen leiden.
12. Welke effectormechanismen van de humorale en cellulaire afweer bestaan.
13. Welk(e) effectormechanisme(n) voor specifieke pathogenen van belang zijn.
14. Hoe persisterende infecties en dragerschap ontstaan.
15. In hoeverre kennis van de classificatie en replicatie mede van belang kunnen zijn voor te nemen preventieve
en therapeutische maatregelen.
,16. Welke mechanismen pathogenen gebruiken om te ontsnappen aan afweer van de gastheer.
17. Hoe een gastheer op latentie of persistentie van een pathogeen reageert, en daarmee het verloop van een
infectie en eventueel falen van preventie of therapie verklaren.
18. Waarom in sommige gevallen therapie beter achterwege kan blijven.
19. Wat de functie en betekenis is van commensale flora voor de diergezondheid.
20. Wat het principe is van vaccinatie en dit kunnen relateren aan de ontwikkeling van de normale
immuunrespons.
21. Welke typen vaccins te onderscheiden zijn, de samenstelling kunnen verklaren en de werking begrijpen.
22. Hoe ante- en postpartum de afweer in zowel moederdier als foet/neonaat functioneert.
23. Wat het mechanisme en belang is van maternale immuniteit.
24. Wat het verschil is tussen aangeboren en verkregen afweer en de wijze waarop deze in relatie tot elkaar
functioneren.
25. Hoe verhoogde gevoeligheid bij immuundeficiënties kan ontstaan.
26. Hoe hygiënisch te handelen en hoe in algemene termen een hygiëne protocol moet worden opgesteld,
afhankelijk van het agens.
27. Dat bepaalde micro-organismen zoönotisch zijn.
28. Wat de aangrijpingspunten van hoofdgroepen van antimicrobiële, -virale en -parasitaire middelen zijn en
het vóórkomen van resistentie kunnen verklaren.
29. Met welke (diersoort specifieke) kenmerken rekening gehouden moet worden bij het gebruik van
therapeutica om zo (fatale) bijwerkingen te verminderen of te voorkomen.
30. Hoe resistentie ontstaat, en zich realiseren wat de consequenties van het optreden van resistentie op
veterinair en humaan vlak zijn.
31. Welke maatregelen werkzaam zouden kunnen zijn tegen resistente pathogenen.
32. Welke overlevingsstrategieën van kiemen (persistentie) er bestaan.
HOORCOLLEGE 1
Prionen: geen levende organismen
Virussen: geen levende organismen
bacteriën: prokaryoten
schimmels: eukaryoten
parasieten: eukaryoten
Hoe overleef ik als infectieus agens?
- zo weinig mogelijk afweer opwekken, de effecten van afweer ontwijken, de afweer van de gastheer
onderdrukken, snelle vermeerdering, overleven in individuen met verminderde afweer.
HOORCOLLEGE 2
Virus = vergif in latijns
Wat onderscheid virussen van andere biologische dingen?
- intracellulaire parasieten
- zijn kleine infectieuze agentia met acellulaire organisatie
- reproduceren zichzelf in levende cellen (niet delen want geen cellen)
- bezitten een type van nucleinezuur ether RNA of DNA beschermd door een proteïne coat (verion?)
Virusstructuur:
hebben DNA of RNA.
capside = membraan rond genoom met daarbij behorende eiwitten
envelope = membraan rond alle structuren van virus (ook rond capside)
Capsides zijn ofwel helicaal (kurkentrekker) of ze zijn icosahelix (geometrische
figuur met 20 driehoekige zijde, 2-voud,3-voud-5-voudige assen of rotationeel
symmetrisch meest efficiente
manier om van een basis unit iets te
maken wat met op een bolletje lijkt) {ross river virus}
Virusclassificatie:
Gastheer: plan/dier/bacterie
morfologie: naakt of envelop; filamenteus of bolvormig; is de
nucleocapside helicaal of icosohelix (icosahedral)
genoom: DNA of RNA; single of double stranded; lineair of
circulair; gesegmenteerd of niet
replicatie strategie: ‘baltimore classificatie’
Baltimore classificatie:
als je genen tot expressie wil brengen in een gastheer moet je mRNA
maken.
dus er zijn RNA en DNA virussen
hoe je denovo in een geïnfecteerde cel DNA maakt (nieuw DNA maken)
Multiplicatie:
virussen repliceren zich
eencellig.
6 stappen om virussen
te onderscheiden:
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lmwijker. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.31. You're not tied to anything after your purchase.