SVAA: H2 evolutie en selectie
Basisconcepten van evolutie en selectie
Doordat er foutjes gebeuren bij het doorgeven van de erfelijke informatie aan de nakomelingen
zal er dus bij een populatie van verwante dieren altijd sprake zijn van een vorm van variatie
Een populatie = een groep verwante dieren
De variatie in de populatie zal over de jaren heen ook veranderen = evolutie
o Dit komt door foutjes in het DNA, maar ook doordat niet elk individuele even veel bijdraagt
aan de volgende generatie
- Door bijvoorbeeld sterfte of doordat sommige dieren zich meer dan gemiddeld
voortplanten
o Dit betekent dat evolutie dus niet altijd hoeft samen te gaan met natuurlijke selectie
We kunnen pas van selectie spreken als bepaalde varianten omwille van hun specifieke
karakteristieken een voor of nadeel hebben in de voortplanting
o Organismen die erfelijke fouten meekrijgen waardoor ze sterven of zwakker zijn en zich dus
minder goed kunnen voortplanten zullen daardoor hun genetisch materiaal minder snel
kunnen doorgeven
o Organismen die erfelijke fouten meekrijgen waardoor ze zich beter kunnen voortplanten
zullen daardoor hun genetisch materiaal sneller kunnen doorgeven
o Soorten selectie
- Natuurlijke selectie: de reden van het voor of nadeel komt uit het natuurlijk milieu
- Kunstmatige selectie: de mens beslist welk organisme nakomelingen krijgt (huis- en
nutsdieren)
Variatie als basis voor evolutie
F=G+M
F = fenotype = de kenmerken die een organisme vertoont
G = genotype = wordt bepaald door de erfelijke informatie
M = milieu = de omgeving waarin het organisme opgroeit
o Luchtdruk, zwaartekracht, mechanische krachten
o Voeding
o Temperatuur, daglengte, seizoen
o Aanwezigheid predatoren
o Interactie met diersoorten
Fenotypische plasticiteit
Reversibele fenotypische plasticiteit:
o Verandering in pigmentatie door blootstelling aan UV
o Wintervacht
irreversibele fenotypische plasticiteit:
o Het effect van nutriënten op de groei bij zoogdieren. Een volwassen zoogdier zal deze
groeivertraging niet meer kunnen goed maken
, Dragers van variatie
Gen = element dat informatie draagt die invloed heeft op een bepaald fenotypisch kenmerk
Allel = varianten van genen = Aa heterozygoot / AA homozygoot
Genetisch materiaal
o Nucleair DNA
- Genoom > chromosoom > gen
- Diploïd = genen met parige chromosomen = elk gen heeft twee allelen
- Haploïd = bij geslachtelijke voorplanting worden de diploïde chromosomen gesplitst en
enkelparige chromosomen
o Mitochondriaal DNA
- Mitochondriën produceren ATP
- Het mitochondriaal genoom wordt los van het nucleaire genoom doorgegeven
- Ook wordt enkel het moederlijk mitochondriaal doorgegeven want de zaadcel geeft
enkel de nucleus met enkel het nucleaire DNA door
Overige overerfbare dragers van informatie
o Epigenetische overerving
- Aanpassingen in het genoom die niet te zien zijn in de genetische code maar wel in de
genexpressie
- Onderdrukking van 1 van de 2 X chromosomen bij vrouwelijke zoogdieren
- Differentiatie van stamcellen naar een meer gespecialiseerde cel (huidcel vs bloedcel
hebben het zelfde genoom maar verschillende genexpressie doordat bepaalde genen
stilgelegd worden)
- Kan overerfbaar zijn maar niet altijd, dus maken ook deel uit van de erfelijke informatie
o Maternale effecten
- Moederdieren geven extranutriënten mee in de eieren en/ of broedzorg
- De hoeveelheid melk die een koe aan haar kalf geeft hangt af van de conditie van de koe
en heeft invloed op het kalf
- Deze kenmerken kunnen overerfbaar zijn
o Cultuur
- Gedragingen aanleren aan anderen, niet enkel aan nakomelingen, maar ook aan de hele
populatie
- Nakomelingen die in isolatie opgroeien zullen dat gedrag niet uiten
Ontstaan van genetische variatie
Mutatie
o Een verandering in volgorde of samenstelling van de basenparen in de genetische code
o Kan de structuur van een eiwit veranderen of de expressie ervan
o Neutrale mutatie = mutatie met geen/ weinig effect (lang in de populatie
o Gunstige mutatie = mutatie met positief effect (meer nakomelingen en dus langer in
populatie)
- Resistentie tegen bepaalde medicijnen als bacterie kan een gunstige mutatie zijn, maar
wanneer er een ander medicijn gebruikt wordt is dat gunstig effect weg en kan het zelf
een neutrale of ongunstige mutatie zijn als het neutrale of negatieve effecten zou
hebben op andere functies. Uiteindelijk zal de mutatie uit de populatie verdwijnen bij
neg effecten
o Een gefixeerde mutatie = een gunstige mutatie dat aanwezig blijft in populatie
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller emmahermans1. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $10.75. You're not tied to anything after your purchase.