Sociaal Emotionele En Morele Ontwikkeling (SOWPWB1280)
All documents for this subject (14)
1
review
By: nienkeverdiesen • 1 year ago
Seller
Follow
MaaikeW1
Reviews received
Content preview
Sociaal-emotionele en morele ontwikkeling
Hoofdstuk 2: Klassieke theorieën over sociale en
persoonlijkheidsontwikkeling
Pyschoanalytische visie
Freud We worden gedreven door motieven en conflicten waarvan we ons grotendeels niet bewust
zijn en dat onze persoonlijkheid wordt gevormd door ervaringen in het vroege leven.
- Psychoseksuele theorie: mensen worden gedreven door sterke, biologische driften die
tevreden moeten worden gesteld de maatschappij vertelt ons dat deze niet wenselijk zijn.
o Eros (de levensdrift): gaat over het overleven door activiteiten als ademen, eten, seks
o Thanatos (de doodsdrift): is een destructieve kant in de mens die zich uit door onder
andere agressie.
- Persoonlijkheid bestaat uit 3 onderdelen:
1. Id functie: aangeboren biologisch instincten vervullen.
2. Ego bewuste, rationele competent van persoonlijkheid
3. Superego het geweten, deze ontstaan wanneer kinderen morele waarden leren.
Stadia van psychologische ontwikkeling:
1. Oraal geboorte – 1 jaar zuigen, kauwen en bijten
2. Anaal 1 – 3 jaar vrijwillig plassen of ontlasten zindelijkheid
3. Fallisch 3 – 6 jaar stimuleren van genitaliën rivaliteit met ouder hetzelfde geslacht
en verlangen naar ouder van ander geslacht
a. Oepispuscomplex voor jongens en Electra-complex voor de meisjes door
verlangen naar ander geslacht.
4. Latency 6 – 11 jaar seksuele conflicten worden onderdrukt
5. Genitaal Vanaf 12 jaar seksuele verlangens opnieuw aangewakkerd
- Psychosociale ontwikkeling volgens Erikson’s theorie verschillen met freud:
o Erikson benadrukte dat kinderen actieve nieuwsgierige ontdekkers zijn, die zich graag
aanpassen aan de omgeving ze zijn geen passieve slaven van biologische driften
o Erikson legt veel minder nadruk op de seksuele verlangens en meer nadruk op de
culturele invloed
8 levens conflicten
1. Vertrouwen vs wantrouwen geboorte – 1 jaar
2. Autonomie vs schuld en twijfel 1 – 3 jaar
3. Initiatief vs schuld 3 – 6 jaar
4. Industrie vs minderwaardigheid 6 – 12 jaar
5. Identiteit vs rolcverwarring 12 – 20 jaar
6. Intimiteit vs isolatie 20 – 40 jaar
7. Generativiteit vs stagnatie 40 – 65 jaar
8. Ego-integriteit vs wanhoop hoge leeftijd
De behavioristische (of sociaal-leren) visie
- Watsons behaviorisme: bouwstenen voor ontwikkeling zijn habits, aangeleerde associaties
tussen externe stimuli en waarneembare responsen kind is tabula rasa en vormt door
ervaringen ontwikkeling is continue proces en niet in stadia
- Skinners operante leertheorie (radicaal behaviorisme): herhalen van plezierige uitkomsten
en onderdrukken van onprettige uitkomst
o Operant= een actie die uitgevoerd wordt Reinforcer (versterker) is het gevolg
hiervan
o Punisher (straffer) verkleint de kans dat een actie wordt herhaald
, Mensen ontwikkelen neigingen tot handelingen ontstaan als resultaat van unieke
operante leerervaringen.
- Bandura’s cognitieve sociale leertheorie mensen zijn cognitieve wezens, verwerken van
info op een actieve manier
o Observationeel leren: leren als gevolg van observeren
o Symbolische representaties: beelden van het gedrag
6 maanden deferred imitation: uitgestelde imitatie
Peuters emulatie: imitatoren om een doel te behalen (dus met andere methode)
o Verbale mediators: verbale coderingen van gemodelleerd gedrag dat de
observeerder opslaat in het geheugen.
- Sociaal leren als wederkerig determinisme menselijke ontwikkeling reflecteert een
interactie tussen een persoon, diens gedrag en de omgeving bidirectioneel (beide kanten)
ontwikkeling is een continu wederkerige interactie tussen kinderen en hun omgeving.
- Bijdagen en kritieken op de sociale-leervisie
o Ze zijn heel precies en testbaar
o Nadruk op openlijk gedrag eb oorzaken hiervan
o Vaak gezien als een te simpele aanpak
o Weinig nadruk op cognitieve invloeden
Piagets cognitieve ontwikkelingsvisie
- Op intelligentie en intellectuele groei
o Cognitieve (intellectuele) schema’s zijn cognitieve structuren met een georganiseerd
patroon voor gedachten of handelingen die gebruikt worden om een aspect van de
ervaring te verwerken.
o Baby’s hebben 2 intellectuele functies: organisatie (combineren van bestaande
schema’s tot iets complexer) en adaptie (aanpassen van schema’s aan de omgeving).
- 4 stadia van cognitieve ontwikkeling
1. Sensomotorische stadium (0-2 jaar) gedragsschema’s die veranderen
wanneer baby’s hun sensorische input en motorische responsen erin verwerken.
Van reflectieve wezens naar probleemoplossers.
Schema in boekje!!!
2. Pre-operationele fase (2-7 jaar) mentale symbolisaties worden geconstrueerd
om na te denken over objecten, situaties en gebeurtenissen die kinderen
tegenkomen.
a. Veel symbolen gebruiken, Pretend play, Egocentrisme
b. Hebben moeite met conservatie realiseren niet dat bepaalde
eigenschappen hetzelfde blijven wanneer uiterlijk veranderd.
i. Voor conservatie 2 cognitieve concepten nodig:
1. Reversibiliteit: mentale handelingen ongedaan maken
2. Compensatie: focussen op onderdelen tegelijk
3. Concreet-operationele fase (7- 11 jaar) kinderen leren snel cognitieve
concepten en passen het toe op nieuwe vaardigheden gebruiken logica
a. Seriation toepassen: een cognitieve handeling die toestaat dat je een set
van stimuli rond een kenmerk zoals lengte of gewicht kan ordenen
b. Transitiviteit: de vaardigheid om relaties tussen elementen te infereren.
4. Formeel-operationele fase (ouder dan 12 jaar) rationeel en systematisch
nadenken over abstracte concepten en hypothetische gebeurtenissen
a. Adolescenten laten vaak ook no egocentrisme zien op 2 manieren:
i. Imaginary audience (denkbeeldig publiek) gevoel constant
bekeken te worden
, ii. Personal fable geloof in uniekheid van een persoon en diens
denken
- Bijdragen en kritieken op Piagets visie
o Volgens Paiget tot 8 maanden geen objectpermanentie Piaget onderschat
kinderen
Hoofstuk 3: recente perspectieven op sociale en
persoonlijkheidsontwikkeling
Gesell kinderen bloeien patroon en tijdschema vastgesteld in hun genen.
Ethologen
Klassieke ethiologie= geboren met biologische gedragingen die het gevolg zijn van evolutie en
toevoegen aan de overlevingskansen. als gevolg van natuurlijke selectie.
Maar toch is veel van de menselijke ontwikkeling gebaseerd op leren gevoelige en kritieke
perioden
Evolutionaire theoretici voorgeprogrammeerde gedragingen zijn van belang voor overleving en
verspreiding van de genen van het individu. lange periode van onvolwassenheid is een nodige
evolutionaire aanpassing. om te overleven gebruik maken van intelligentie.
Altruisme is een onbaatzuchtige zorg voor de welvaart van anderen.
Fenotype= de manier waarop het genotype (geërfde genetische aanleg) van een persoon tot uiting
komt in waarneembare (of meetbare) karakteristieken.
Methoden om erfelijke bijdragen aan gedrag vast te stellen:
- Selectieve voortplanting: verschillende dierlijke genotypen fokken om zo bepaalde
gedragseigenschappen te krijgen
- Familieonderzoeken: mensen uit een gezin worden vergeleken om een of meer kenmerken
o Tweelingonderzoeken, Adoptieonderzoek in hoeverre is omgeving van invloed op
bepaalde vaardigheden en gedragingen kan ook invloed van genen bestuderen.
Intelligentie, empathisch vermogen en introversie/extraversie zijn genetisch bepaald.
Mensen erven geen gedragsstoornissen, maar mensen erven aanleg voor gedragsstoornissen
omgeving blijft van belang.
Omgeving komt overeen met genotype passieve genotype/omgevingscorrelaties
Genetische kenmerken beïnvloedt de omgeving evocatieve genotype/omgevingscorrelaties
Verschillende genotype kiezen andere omgevingen actieve genotype/omgevingscorrelaties
Bijdragen en kritieken op de gedragsgenetische aanpak:
1. Genotype en omgeving interacteren om ontwikkelingsverandering en variatie in
ontwikkelingsuitkomsten op te wekken
2. Meer beschrijvend dan verklarend
Bronfenbrenner ecologische systeemtheorie: invloed van de omgeving bio-ecologische
theorie, omdat de kenmerken van een individu van invloed zijn op diens interactie met de omgeving.
De natuurlijke omgeving is van grote invloed op de ontwikkelde personen.
- Microsysteem: alle activiteiten en interacties die in de directe omgeving van het individu
plaatsvinden
- Mesosysteem: relaties tussen verschillende microsystemen
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller MaaikeW1. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.90. You're not tied to anything after your purchase.