Organization Theory - 5th edition (Stephen P. Robbins and Neil Barnwell)
Summary Organization theory: concepts and cases chapters 3 and 4 - Organisational Structure
All for this textbook (5)
Written for
Radboud Universiteit Nijmegen (RU)
Bedrijfskunde
Organisatie Theorie
All documents for this subject (19)
Seller
Follow
maurits3
Content preview
Organisatietheorie
Hoorcollege 1
College
Agenda:
1. Intro
2. Intuïtieve inleiding van Organisatie Theorie:
a. Omschrijving
b. 4 cruciale vragen
3. Overzicht van het vak. (BELANGRIJK)
INTRO
- Niet alle hoofdstukken worden getoetst. Zie cursusinformatie.
- Toetsing: Beide open en meerkeuze vragen.
- Brightspace: Klassieke teksten en opdrachten.
- Kijk in het rooster naar de hoofdstukken en de colleges!
- Soms wijken de colleges af van het boek. Colleges zijn dan beter/belangrijker.
INTUÏTIEVE INLEIDING VAN ORGANISATIETHEORIE
- Organisaties: Een groep mensen die interacteren ten behoeve van een set doelen.
- Belang van organisaties: Ze spelen een heel belangrijke rol in onze maatschappij:
o Je hebt ze nodig voor het leveren van producten en diensten.
o Ze leveren een maatschappelijke bijdrage.
o Ze veroorzaken allerlei problemen.
o Je hebt ze weer nodig om die problemen op te lossen.
- Vier cruciale vragen:
1. Wat zijn de doelen?
2. Wat is de interactie? Hoe moeten we daar over nadenken?
3. Wat is van invloed op de interactie? Wat beïnvloed de interactie zodat je het doel wel of
niet behaalt? Hoe laat je de interactie goed verlopen?
4. Hoe kunnen organisaties er zelf voor zorgen dat de interactie goed verloopt?
- Als men de organisatie zo definieert, zie je bedrijven als een groep mensen. Niet mensen die
gekoppeld zijn aan middelen om producten te leveren. In organisatietheorie zet men het sociale,
de interactie tussen mensen voorop. Techniek wordt gezien als een voorwaarde om dit goed uit
te voeren.
1. Wat is het doel van de organisatie?
- Soorten doelen:
o Primaire doelen: Doelen worden in eerste instantie geformuleerd in termen van producten
en diensten. Bepaalde producten van een bepaalde kwaliteit leveren, om daarmee winst te
genereren, klanten tevreden te stellen, enz.
o Bij het voortbrengen van producten/diensten zijn er neveneffecten. Kan positief en
negatief zijn. Positief, zoals werkgelegenheid/inkomen.
, - Voorbeelden van positieve neveneffecten/bijeffecten:
o Kwaliteit van arbeid: Een sociale context wordt geboden aan mensen in een organisatie.
Als je een positief effect heb op het leven van werknemers is dit een positief bijeffect.
o Een ander neveneffect kan ontwikkeling en groei voor werknemers zijn.
o Zingeving: Geef zin van leven aan werknemers.
o Enz.
- Voorbeelden van negatieve neveneffecten/bijeffecten:
o Vervuiling
o Afval
o Werkloosheid
o Verspilling
o Oneerlijkheid
o Ongelijkheid
o Ongelijke behandeling
o Belangrijk: Stress veroorzaken bij werknemers.
o Enz.
- Corporate Social Responsibility (CSR): Vage term. Veel mensen hebben er andere ideeën over.
Door deze doelen kan men CSR op een eenvoudige manier formuleren: Het tegengaan van
negatieve bijeffecten, versterken van positieve bijeffecten.
- Veel organisaties interesseren zich niet in de bijeffecten. Het is niet zo dat iedere organisaties
deze doelen stelt (positieve neveneffecten).
- Abstract doel van alle organisaties: Overleven en continuïteit. Dit geldt echter niet voor iedere
organisatie. Bijv. Doel is malaria uitroeien. Als dat is gelukt, is het bedrijf klaar. Overleven zelf is
dus niet het hoogste doel. Overleven moet een bepaalde zin hebben.
2. Wat is de interactie? Hoe moeten we daar over nadenken?
- Interactie heeft betrekking op vier basisactiviteiten die voor alle organisaties gelden:
o Primaire processen: Er worden primaire processen uitgevoerd die goederen en diensten
voortbrengen. Input – Primaire Processen – Output (I – PP – U).
o Operationeel regelen: Omgaan met verstoringen zodanig dat het primaire proces
voortgang kan hebben en kan doorgaan.
o Stellen van doelen: Een organisatie moet doelen stellen om naartoe te werken.
o Ontwerp/design: Bedrijfskundige voorwaarden die nodig zijn om deze activiteiten uit te
kunnen voeren.
Infrastructuur: Drie klassen van voorwaarden die voor iedere organisatie relevant zijn:
Human resources: Mensen met kennis, vaardigheden en motivatie.
Technologie: Alle behalve de menselijke middelen in de organisaties. Een ontzettend
breed begrip dus, van machines tot eigendommen en middelen.
Structuur: De manier waarop taken zijn gedefinieerd en zijn gekoppeld.
, - Buiten dit model is er een omgeving die er invloed op heeft.
- Er moet enerzijds voorwaarden zijn (4e activiteit). Activiteiten maken infrastructuur mogelijk. De
infrastructuur maakt het weer mogelijk om activiteiten uit te voeren.
- De infrastructuur zelf is dus een voorwaarde voor het aanpassen van de infrastructuur.
Infrastructuur is het resultaat van de ontwerpactiviteit. Het is tegelijkertijd een voorwaarde voor
het ontwerp.
- Organisatorische interactie heeft betrekking op de vier basisactiviteiten.
3. Wat is van invloed op de interactie? Wat beïnvloed de interactie zodat je het doel wel of niet kan
doen? Hoe laat je de interactie goed verlopen?
- Drie relevante vormen van invloed op de interactie:
o Infrastructuur: Wanneer is een infrastructuur optimaal? Maatregelen die ervoor zorgen dat
de mensen gemotiveerd zijn en kennis en vaardigheden hebben.
o Cultuur: Geheel van waarden en normen die gedrag/interactie sturen. Een belangrijk
aspect hiervan is dat de waarden en normen informeel zijn. Ze zijn dus niet vastgelegd.
o Omgeving
- Cultuur groeit doordat men met elkaar interacteert. Het ontstaat dus in de interactie. Verder
heeft het ook invloed op de interactie, dus net zoals bij de infrastructuur is het wederzijds van
invloed.
- Omgeving is ontzettend groot. De omgeving heeft een invloed op de interactie. Er zit ontzettend
veel in de omgeving. Alle aspecten uit de omgeving hebben allemaal een eigen invloed op de
basisactiviteiten.
o Welke aspecten uit de omgeving zijn relevant?
o Hoe beïnvloeden deze aspecten de basisactiviteiten?
- Aspecten uit omgeving: Klanten, leveranciers, financiers, arbeidsmarkt, leveranciers van
productiemiddelen, enz. Complexer wordt het als men ontwikkelingen meerekent, zoals macro-
economische ontwikkelingen, hoog- en laagconjunctuur, enz.
- Omgeving heeft eigenschappen. Deze eigenschappen kunnen ook effect hebben. Bijv. meer of
minder dynamisch, meer of minder complex. Hoe dynamischer een omgeving, hoe minder handig
een hele hiërarchie/bureaucratie is.
- De omgeving is op verschillende manieren van invloed op de organisatie:
1. Via de output / doelen van de organisatie. De omgeving neemt producten en diensten af;
“ontvangt” maatschappelijke bijdrage.
2. Via de input van de primaire processen levert omgeving bijvoorbeeld grondstoffen.
3. De omgeving heeft ook invloed op de keuzes met betrekking tot de infrastructuur: ze levert
bijvoorbeeld financiering voor de infrastructuur en ook kapitaalgoederen/arbeidskrachten
waarmee de infrastructuur wordt gebouwd.
4. De organisatie bevindt zich in een markt (met andere aanbieders / concurrenten) waarmee
rekening gehouden moet worden (bijvoorbeeld bij het stellen van doelen);
5. Er spelen allerlei maatschappelijke en (macro)economische ontwikkelingen die van invloed
zijn op de vier activiteiten.
a. Zoals als andere zaken door de maatschappij van waarde worden gevonden; kan dat
een invloed hebben op de doelen die worden gesteld.
b. Door de crisis kunnen bepaalde infrastructurele elementen niet meer voorhanden
zijn of worden gekocht; of moet het doel worden gewijzigd.
6. De relevante omgeving kan (voor verschillende organisaties) andere eigenschappen
hebben (wel of niet dynamisch / complex).
, 7. (Dit zijn slechts enkele voorbeelden)
8. Hoe kunnen organisaties er zelf voor zorgen dat de interactie goed verloopt?
- Hoe kunnen organisaties ervoor zorgen dat de basisactiviteiten goed verlopen? Zorg ervoor dat
de infrastructuur goed in elkaar zit en goed werkt.
- Wat is een goede infrastructuur en structuur? Hangt af van de situatie.
Hoofdstuk 1
- Organisatie: Een zorgvuldig gecoördineerd sociaal geheel, met een relatief identificeerbare grens,
waarvan de functies op een relatief continue basis zijn om een doel of set van doelen te behalen.
o Consciously managed and coordinated: Er is een management-hiërarchie betrokken bij de
besluitvorming in de organisatie.
o Social entity: Het is een groep mensen die met elkaar interacteren.
o Identifiable boundary: De grens kan veranderen over tijd en is misschien niet altijd
helemaal duidelijk, maar de grens moet bestaan om leden van niet-leden te
onderscheiden.
o Continuing bond: Men is door een contract verbonden aan een organisatie.
o Goals: De organisatie bestaat om iets te bereiken.
- Organisation structure: De mate van complexiteit, formaliteit en centralisatie in een organisatie.
o Complexiteit: Het bestaan van differentiatie in de organisatie. Hoeveel verschillende
beroepen en taken er zijn (specialisatie / division of labour).
o Formaliteit: Mate waarin een organisatie afhangt van regels en procedures om het gedrag
van werknemers te sturen.
o Centralisatie: Waar de verantwoordelijkheid voor de besluitende autoriteit ligt.
- Organisation design: Het bouwen en veranderen van de organisatiestructuur om
organisatiedoelen te behalen.
- Organisation theory: De discipline die de structuur en design van organisatie bestudeert, evenals
de persoonlijkheid van organisaties; de cultuur. (Macro-perspectief)
- Organisaties ontwikkelen een persoonlijkheid, die we cultuur noemen.
- Organisational behaviour: Veld van studie die de impact van individuen en kleine groepen op
werkprestatie en attitude onderzoekt. (Micro-perspectief)
- Organisational behaviour kijkt naar een klein aantal werknemers-prestatie en -attitude
variabelen: Werknemers productivitieit, Absentie, Omloop van personeel, Werktevredenheid.
- Organisational behaviour kijkt verder naar individuen. Men onderzoekt dan: Perceptie, Waarden,
Geleerdheid, Motivatie, Persoonlijkheid.
- Organisaties zijn ontastbaar. Ze bestaan dus niet fysiek, maar het is een relatie tussen mensen.
- Er worden twee metaforen gebruikt om ontastbare organisaties te vergelijken:
o Systems perspective: Organisatie is een systeem dat interacteert met zijn omgeving in
herhalende cirkels van gebeurtenissen.
o Life-cycle perspective: Organisatie is een levend organisme dat groeit, verschillende
voorspelbare fases van ontwikkeling passeert, voorspelbare veranderingen ondergaat, en
verslechterd als de energie die gebruikt wordt niet wordt vervangen door nieuwe inputs.
The systems perspective:
- System: Set van wederzijds gerelateerde en wederzijds afhankelijke delen die geregeld zijn op
een manier zodat het een verenigd geheel vormt.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller maurits3. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.97. You're not tied to anything after your purchase.