Biologische Psychologie - Uitgebreide Samenvatting alle Hoorcolleges (UVT jaar 2)
6 views 0 purchase
Course
Biologische Psychologie
Institution
Tilburg University (UVT)
Dit document is een uitgebreide samenvatting van alle hoorcolleges van het vak Biologische Psychologie (2e jaars vak). Aantekeningen met uitleg, schema's, tabellen en afbeeldingen uit oa de hoorcolleges. Kernbegrippen zijn duidelijk te vinden worden allemaal uitgelegd.
Y chromosomal Adam: meest recente gemeenschappelijke voorouder van wie alle
levende mensen afstammen, van de mannelijke lijn.
Mitochondrial Eve: meest recente vrouw van wie alle levende mensen afstammen,
via de vrouwelijke lijn, door transmissie van mitochondrial DNA.
Door dit terug te traceren hebben wetenschappers een ‘voorouderman’ gevonden in
West-Afrika. Hetzelfde geldt voor Mitochondial Eve. Vanuit daar gingen mensen
migreren over heel de wereld → Out of Africa theorie
Mensen zijn voor 99,9% genetisch identiek, de overige 0,1% zorgt dus voor alle
verschillen in mensen.
DNA bestaat uit +- 20.000 verschillende genen (instructies om eiwitten te maken).
Het bevat 3 miljard nucleotides / ‘letters’ die de code van ons DNA opmaken. Dit zijn
(A+T en G+C). Minder dan 2% van het DNA bevat een instructie voor hoe je eiwitten
maakt. In een cel zit een nucleus, deze bevat DNA in de vorm van chromosomen.
Charles Darwin: schreef het boek Origin of Species met
daarin het idee van natuurlijke selectie → bepaalde
eigenschappen gaan vaker voorkomen op basis van
variatie, erfbaarheid, ‘struggle for existence’ en overlevings-
en reproductierates.
Karyotype: georganiseerde set van chromosomen. Het
karyotype van de mens bestaat uit 46 chromosomen → 22
identieke paren (1 van vader, 1 van moeder) en 1 set sex
chromosomen (man: XY, vrouw: XX).
Een voorbeeld van een chromosoomafwijking is Trisomie-21. Dan heb je 3 21e
chromosomen → Down Syndroom.
DNA in de cel:
De cel bevat een nucleus waar DNA opgeslagen is
in de vorm van chromosomen. Een chromosoom
bestaat dus uit opgerold DNA op stukjes eiwit
(histonen). DNA bestaat uit basen paren
(nucleotides). Nucleotides A en T zitten altijd
tegenover elkaar, en nucleotides C en G zitten altijd
tegenover elkaar.
1
,Het genoom: complete genetische informatie van een
organisme.
Chromosoom: keten van DNA opgerold op histonen
Telomeer: Eindstuk van het chromosoom. Bestaat uit
herhaling van een aantal nucleotides. Het beschermt het
DNA tijdens celdeling.
Gen: stukje DNA wat codeert voor het maken van eiwit.
Genen bevinden zich dus op het chromosomaal DNA.
Allel: een genlocatie die in verschillende varianten kan voorkomen, bijv. een allel
voor paarse of witte bloemen. Twee varianten van een gen op dezelfde plek op het
chromosoom.
- Wanneer een allel exact hetzelfde is noem je dat homogygoot (‘persoon is
homozygoot voor allel …’)
- Wanneer de allellen niet exact hetzelfde zijn op een bepaalde locatie noem je
dat heterozygoot. Het zijn dan wel dezelfde genen maar niet identiek, bijv.
oogkleur. Wanneer de dominante oogkleur bruin is, en de recessieve
oogkleur blauw, dan krijgt de persoon bruine ogen.
Autosomaal dominante eigenschap: iedere persoon erft
een chromosoom van vader en moeder. Als bijv. de vader
een aandoening heeft op een allel, en die aandoening is
autosomaal dominant, betekent het dat de vader die
aandoening sowieso krijgt (bijv. ziekte van Huntington).
Wanneer de volgende generatie het allel met de aandoening
overerft, zal die persoon ook de aandoening hebben omdat
het dus een dominante eigenschap is.
X-linked recessive inheritance: een
bepaalde recessieve (dus niet dominante) eigenschap die op het
X-chromosoom zit, en niet op het Y-chromosoom. Omdat de
eigenschap recessief is heeft de moeder de aandoening niet
(want er staat een ‘gezond’ allel tegenover), maar ze draagt wel
het gen → heterozygoot voor aandoening. Dochters kunnen
deze eigenschap niet erven (want krijgen ook 1 X-chr. van
vader), maar zonen kunnen het wel krijgen.
Genotype / Fenotype:
Genotype: je genetische opmaak, in
een cel of organisme
Fenotype: dat wat tot uiting komt → wat je kan zien, kan
ook door omgeving worden beïnvloed.
2
, DNA: Deoxyribo Nucleic Acid
Buitenkant vh DNA zijn suikerfosfaatmoleculen, die verbinden de binnenkant die
bestaat uit 4 vormen: Adenine, Thymenine, Cytosine en Guanine (A, T, C,
G). A is altijd verbonden met T en C altijd met G. Het zijn basenparen.
In de nucleus vindt dde transcriptie plaats: een stukje DNA (gen) wordt gekopieerd
en bewerkt tot messenger RNA (mRNA). Deze verlaat de nucleus en komt in
het cytoplasma. Het mRNA wordt in het cytoplasma veranderd naar een eiwit.
Een gen bevat info om een eiwit te maken. Eiwitten worden gemaakt van
aminozuren, waarvan er 21 verschillenden zijn. Drie nucleotiden (de letters)
samen bepalen welke aminozuren erin het eiwit komen (bijv. TAC, AAA,
AGG). Die drie letters noem je een triplet code / codon.
Stap 1: transcriptie → van DNA naar RNA.
Er wordt een kopie gemaakt van een stukje DNA (gen). In RNA wordt de letter
T vervangen voor een U. RNA is korter dan DNA (want het is maar een
stukje), en RNA kan de nucleus verlaten.
Stap 2: RNA splitsen in mRNA
Nadat er een letterlijke kopie is gemaakt (primary RNA transcript) wordt het
gesplitst in mRNA. Een stukje van die kopie (exons) verlaat de nucleus. Het
andere stuk (introns) blijven in de nucleus en worden gerecyled.
Stap 3: translatie van mRNA naar keten aminozuren.
mRNA heeft nucleus verlaten en komt in cytoplasma een ribosome tegen
(een groot eiwit molecuul). Het mRNA koppelt hieraan. mRNA codon
combineert met een anticodon op het transfer RNA (tRNA). Het aminozuur
wat gekoppeld is aan tRNA combineert met andere aminozuren → vorming
van een keten → begin van het eiwit.
Enzymen: (voorbeeld)
- Serotonine is een NT gemaakt van aminozuur L-tryptophaan. Er zijn 2
enzymen (A en B) nodig om tryptophaan om te zetten naar serotonine. Er zijn
ook enzymen (C) die serotonine afbreken / inactiveren.
- Serotonine is dus geen eiwit, maar de enzymen die het maken wel! DNA
controle op transcriptie kan meer of minder enzymen aanmaken, wat weer
effect heeft op serotonine productie.
HC2 – ENDOCRINE SYSTEEM
Dierlijke cel:
Cel membraan: vormt een barrière tussen extracellulaire vloeistof en intercellulaire
vloeistof. De celwand is vloeibaar en er drijven oa eiwitten in. Celmembraan
bestaat uit phospholipid bilayer (dubbele laag). Aan de buitenkant richten ze
zich naar het extracellulaire vloeistof, aan de binnenkant hebben ze een soort
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ResieValckx. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.37. You're not tied to anything after your purchase.