1. Terreinverkenning
De ontwikkelings- of levenslooppsychologie kan men kort omschrijven als de studie van het gedrag
door de verschillende levensfasen van de mens. Gedrag verwijst niet enkel naar het zichtbare handelen
(overt gedrag), maar ook naar de wijze waarop mensen zichzelf en de wereld waarnemen, hoe ze
denken en fantaseren en welke gevoelens en verlangens ze daarbij ervaren (covert gedrag).
Het lijkt een simpele opdracht: registreer de verschillende gedragsaspecten bij mensen van
uiteenlopende leeftijden en rangschik je bevindingen op een levenslijn (integreren). Het is moeilijk om
een geïntegreerd beeld te ontwikkelen omdat er een hele hoop feiten en inzichten werden verzameld.
We gaan na hoe dat komt. Voor een deel zal het wel te maken hebben met de verschillende visies en
uitgangspunten van de onderzoekers, maar daarnaast is er vooral ook de complexiteit van het
ontwikkelingsproces zelf.
1.1. Een korte historiek
Van de psychologie zegt men dat ze een ver verleden heeft, maar een vrij korte geschiedenis.
1.1.1. De verre voorgeschiedenis
De voedingsbodem van iedere wetenschap bestaat uit de spontane vragen en de stukjes inzicht die bij
mensen opkomen tijdens hun alledaagse bezigheden. Op basis van de veelvuldige ervaringen die ze
opdoen met zichzelf en met de dingen om hen heen, ontstaan er allerlei denkbeelden over hoe de
wereld in elkaar zit en hoe bepaalde gebeurtenissen onderling samenhangen. Ook de veranderingen
die zich doorheen de verschillende levensfasen voordoen in het gedrag van mensen, gaven aanleiding
tot het ontstaan van zeer uiteenlopende inzichten en beweringen over wat typisch heet te zijn voor
bepaalde leeftijden. Vele daarvan zijn in de loop der tijden deel gaan uitmaken van het gewone
taalgebruik. Denk aan uitdrukkingen zoals ‘een kinderlijke fantasie’. Dat alles maakt deel uit van de
voorwetenschappelijke of intuïtieve ontwikkelingsperiode.
Wat je hier nog bij kan rekenen, zijn de vele overpeinzingen die filosofen in vroegere tijden maakten
over de ontwikkeling van de mens (vb. Cicero). Andere filosofen vroegen zich vanuit een meer
theoretische interesse af welke factoren de ontwikkeling aansturen. Er zijn twee manieren om naar
ontwikkeling te kijken. Sommigen – de navisten – meenden dat wij ons als mens uiteindelijk
ontwikkelen tot wat de natuur ons heeft meegegeven (erfelijkheid; Jean-Jacques Rousseau). De
empiristen daarentegen legden vooral de nadruk op de rol van ervaring en opvoeding (milieu, ervaring;
Locke). Dit wordt vaak voorgesteld als het nature-nurture-debat.
1.1.2. Start van de ‘genetische’ psychologie
In de 18e, maar vooral in de 19e eeuw waren er al mensen die op een min of meer systematische basis
aantekeningen begonnen te maken over de vorderingen in het gedrag van hun eigen kinderen. Dat
soort babybiografieën vormde het prille begin van wat veel later een wetenschappelijke studie van de
menselijke ontwikkeling zou worden. Het nieuwe bestond erin dat men zich niet meer beperkte tot
het louter nadenken over hoe de mens zich ontwikkelt, maar dat men dat nu ook rechtstreeks begon
te observeren. In het begin ging het maar om vrij broze gegevens, nl. aantekeningen over de
ontwikkeling van slechts één of hooguit een paar kinderen. Van hieruit konden dus ook geen algemene
conclusies getrokken worden.
Daarnaast ontstond er in het laatste kwart van de 19e eeuw ook al een begin van wetenschappelijke
theorievorming. Geïnspireerd door de evolutieleer van Darwin dachten sommigen geleerden
parallellen te kunnen aantonen tussen het ontstaan van de verschillende levensvormen en de manier
1
, Levenslooppsychologie
waarop een individu zich ontwikkelt. Dat gaf aanleiding tot de recapitulatietheorie: de opvatting als
zou de ontogenese, dat is de ontwikkeling van ieder apart individu, een versnelde recapitulatie of
herhaling zijn van de fylogenese, de evolutie van primitieve naar meer gecompliceerde
levensvormen.(de evolutie die we doorgemaakt hebben zien we terug in de ontwikkeling tot
volwassenen)
Daarna kondigde een nieuwe wetenschap zich aan: de genetische psychologie. In aanvang was het
uitsluitend een kinderpsychologie die de ontwikkeling opvatte als een proces dat vrijwel geheel erfelijk
gestuurd wordt.
1.1.3. Omvorming tot een ontwikkelingspsychologie
Gaandeweg werden er nieuwe onderzoekstechnieken uitgewerkt. Er werden statistische methodes
ontwikkelt om de verzamelde gegevens beter te kunnen ordenen en er op een meer verantwoorde
manier conclusies uit te trekken. Het was Stanley Hall die voor het eerst gebruik maakte van
vragenlijsten om de voorschoolse evolutie van kinderen te bestuderen. Daarna introduceerde William
Stern soortgelijke technieken, maar de meest opmerkelijke inbreng was door Alfred Binet met zijn
eerste intelligentietest.
De theorievorming kreeg nieuwe impulsen. Enerzijds waren er psychologen met een sterke
pedagogische interesse, die om begrijpelijke redenen veel meer de nadruk legden op de rol van de
opvoeding in de ontwikkeling. Anderzijds was er de opkomst van het behaviorisme, dat vanuit de
studie van het leerproces bijzonder veel gewicht toekenden aan de invloed van ervaringen in het
ontstaan van gedragsveranderingen.
Er werd een meer neutraal klinkende benaming naar voren geschoven, nl. de
ontwikkelingspsychologie.
1.1.4. Uitgroei tot een volwaardige levenslooppsychologie
Tot halfweg de 20e eeuw richtten ontwikkelingspsychologen zich vrijwel uitsluitend op de evolutie bij
kinderen tot aan de puberteit. Iedereen leek ervan overtuigd dat de evolutie daarna zo goed als stil
viel. Veel meer dan nu betekende de puberteit toen immers het definitieve afscheid van de kindertijd
en het zich geleidelijk invoegen in het volwassen leven.
Diverse invloeden hebben ervoor gezorgd dat het geleidelijk tot een verruiming kwam van de
gebiedsomschrijving. Vandaag vat men de ontwikkeling het liefst op als een levenslang
veranderingsproces. Als eerste kwam de adolescentie aan de beurt. Het waren vooral sociologen die
het onderzoek van die levensfase opstartten. Halfweg de 20e eeuw ontstond er een groeiende
interesse voor de problemen van ouderen, zij het deze keer veeleer vanuit de medische hoek. De
periode van de volwassenheid bleef lange tijd verstoken van systematisch onderzoek.
Het is nog maar sinds de laatste decennia van de 20e eeuw dat er systematische pogingen ondernomen
worden om de bevindingen uit die verschillende deeldisciplines samen te voegen tot een min of meer
gestroomlijnd geheel (poging tot integratie). Zo zien we geleidelijk een levenslooppsychologie gestalte
krijgen: een psychologie waarin de mens bestudeerd wordt in heel zijn ontwikkelingsgang, van bij het
prille begin in de baarmoeder, over de verschillende fasen van kindsheid en volwassenheid heen, tot
in de hoge ouderdom en pas eindigend met de dood. Toch is de integratie van die verschillende
deeldomeinen nog lang niet voltooid.
Voorts blijven er binnen zo’n eengemaakte levenslooppsychologie nog heel wat verschillen bestaan in
visie en benadering. Dat hoeft niet te verbazen, gezien de omvang en de grote diversiteit van het
2
, Levenslooppsychologie
onderzoeksdomein. In de loop van de geschiedenis zijn er tal van psychologische stromingen en
scholen ontstaan.
1.2. De indeling in fasen
1.2.1. Continuïteit of discontinuïteit in de ontwikkeling
De mens heeft in iedere levensfase specifieke kenmerken. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de
meeste ontwikkelingstheorieën op de een of andere manier beklemtonen dat er sprake is van een
discontinuïteit in de ontwikkeling. Waarmee bedoeld wordt dat periodes met een vrij stabiele
verschijningswijze afgewisseld worden door relatief korte overgangsfasen, die soms zelfs het uitzicht
kunnen hebben van een crisis waar men doorheen moet. Het prototype van een dergelijke crisis is de
puberteit of de adolescentie. Sommigen zien er een parallel in met de metamorfose die een rups
tijdens haar verpoppingsfase doormaakt voor ze een vlinder wordt.
Sommigen beklemtonen dat een mens continu verandert en dat er nergens sprake is van een bruuske
ommezwaai.
Continuïteit of discontinuïteit, het blijft een discussiepunt. Ontwikkelingstheorieën verschillen dan ook
in de wijze waarop ze de fasen elkaar laten opvolgen.
1.2.2. Het trapmodel
De meest klassieke voorstelling van de
menselijke levensloop is die van een trap.
Men vindt ze al terug op prenten die
teruggaan tot de 17e eeuw. Kenmerkend is
dat iedere levensfase erin voorgesteld
wordt als een zinvol onderdeel van een
groter geheel. De opeenvolging van de
verschillende levensfasen zien ze als een
geordend en doelgericht proces (een
gestalt). Het is dan ook niet
toevallig dat je die opvatting
vooral terugvindt in kringen van
de gestaltpsychologie.
Theorie van Charlotte Bühler:
Alles in het leven draait rond het
verwezenlijken van een
levensdoel. Dat bracht haar tot
een indeling van de levensloop in
vijf opeenvolgende fasen, waarin
je gemakkelijk de opbouw van
een klassiek toneelstuk herkent.
Zij past het schema toe op de
inhoud van de hele eerste
levensfase.
3
, Levenslooppsychologie
1.2.3. Het gelaagde model
Binnen het gelaagde ontwikkelingsmodel worden de opeenvolgende levensfasen, ongeveer zoals de
geologische lagen van de aardkorst, gezien als het resultaat ban een reeks toevallige gebeurtenissen
die elkaar in het verleden hebben opgevolgd. Hier gaat men dus niet op zoek naar zinvolle overgangen
tussen fasen. In een dergelijke visie bekijkt men het leven dus niet meer vanuit een toekomstgericht
perspectief.
De dieptepsychologie van Sigmund Freud:
Vanaf de geboorte is de mens uitgerust met twee fundamentele driften. Er is de levensdrift of Eros:
het ongebreideld zoeken naar lust. Daartegenover staat de doodsdrift of Thanatos: het vermijden van
onlust. Gaandeweg ontwikkelt zich volgens Freud vanuit het Es een Ich of Ego en een Über-Ich of
superego. Het libido (het nastreven van lust) zet zich, vanuit een innerlijk gestuurd rijpingsproces
telkens vast op een andere erogene zone. Vandaar dat er bij Freud sprake is van een psychoseksuele
ontwikkeling.
Het eerste levensjaar noemt hij de orale fase. Hier staat de mond centraal. Vervolgens, van ongeveer
1 tot 3 jaar, de anale fase. Het kind wordt gevoelig voor de aangename gewaarwordingen die met de
ontlasting gepaard gaan (de anus als erogene zone). Vanaf een jaar of 3 bereikt het kind de fallische
fase met het oedipuscomplex en het elektracomplex. Het kind komt tot de ontdekking van de
verschillen tussen jongen en meisje. Hierna volgt de latentiefase waar de driften volgens Freud
verdrongen blijven. Ze worden via enkele afweermechanismen gevaarloos afgevoerd. 2
afweermechanismen: reactievorming (het omzetten van de seksuele fantasieën uit de fallische
periode in een overdreven preutsheid) en sublimatie (het omvormen van de als negatief ervaren
seksuele nieuwsgierigheid in een positief gewaardeerde schoolse interesse). Met de puberteit treedt
ten slotte de genitale fase in.
Ontwikkelingsfase Belangrijkste kenmerken
Orale fase Lust puren uit de mondzone.
Anale fase Bijzonder interesse voor de ontlastingsfunctie.
Fallische fase De aan- of afwezigheid van de fallus – ontstaan van het oedipuscomplex.
Latentiefase Verdringing van de libidinale verlangens – sublimatie in schoolse interesse.
Genitale fase Heropleven van het libido onder de vorm van een volwassen seksualiteit.
1.2.4. Het lijnmodel
Sommige psychologen zien de ontwikkeling vooral als een proces van continue verandering, zonder
sprongen of bruuske overgangen. Binnen een dergelijke opvatting kan men diverse varianten
onderscheiden. In de meest eenvoudige vorm kan het om een enkel doorlopende lijn gaan, die laat
zien hoe het geheel van vaardigheden en inzichten die iemand verwerft, zich stelselmatig uitbreidt of
steeds meer geperfectioneerd wordt. Maar het kunnen ook ingewikkelder constructies zijn: in de vorm
van een uitwaaierende bundel van lijnen die elk apart een patroon volgen, of van op- en neergaande
golven die bijvoorbeeld een geleidelijke opeenvolging tonen van extraverte en meer introverte
periodes.
Een voorbeeld van zo’n eenvoudig lijnmodel kunnen we vinden in de manier waarop de gemeten
intelligentie zich ontwikkelt doorheen de levensloop. In traditionele intelligentietests wordt dat
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller MiraMerel. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.03. You're not tied to anything after your purchase.