100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Volledige samenvatting Economie van de Publieke Sector 2024 (boek & hoorcolleges) $5.05   Add to cart

Summary

Volledige samenvatting Economie van de Publieke Sector 2024 (boek & hoorcolleges)

1 review
 122 views  7 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Volledige samenvatting Economie van de Publieke Sector (boek & hoorcolleges). Voor de midterm een 8,4 gehaald en het eindtentamen een 8,2!

Preview 4 out of 33  pages

  • Yes
  • September 15, 2022
  • 33
  • 2022/2023
  • Summary

1  review

review-writer-avatar

By: tijmengroen1 • 1 month ago

avatar-seller
Economie van de Publieke Sector
Universiteit Leiden
Bestuurskunde/ minor Economics & Governance
2021/2022

Hoorcollege 1: Public Sector in an open economy and economic arguments for public
intervention

Economie  gaat over het hebben van beperkte middelen, maar onbeperkte behoeften; je moet
dus altijd kiezen.
- Hoe kun je meer bereiken, met minder middelen?

Banken bieden studenten geen lening aan; want zij vinden dat er niet voldoende onderpand is.
Kans is volgens hen te groot dat er iets gebeurt  er komt geen marktwerking tot stand.

Economie van de Publieke Sector = Public finance = Public Sector Economics = Public
Economics

 Interactie tussen economie & overheidsfinanciën: drie hoofdelementen/functies:
1. Overheid brengt goederen en diensten als de samenlevingen die wil, en die niet via de
markt tot stand komen. Of als de markt het wel kan, maar de samenleving liever heeft dat
de overheid het doet.
2. Macro-economische doelstellingen; zoals niet te veel inflatie & volledige werkgelegenheid.
3. Herverdeling; belastingen heffen & (sociale) uitkeringen.

 Gaat dus over de uitgaven- en inkomstenkant van de overheid. Vaak 50% van de totale
economie.

Europese Unie heeft bijna geen ‘power to tax’. Nationale overheid wel. De nationale overheid kan
via richtlijnen ook veel invloed uitoefenen.

Lokale overheden: mogen wat belasting heffen (maar zeer beperkt), en mogen het geld van het
Rijk besteden.

Hoe groot is de overheid?  Te meten door:
1. Aantal werknemers.
2. Uitgaven (meestal zo berekend).
a. Inkomen.
b. Interestbetalingen.
c. Kosten van goederen en diensten.
3. Budgetdocumenten

Institutionele verschillen bij het vergelijken van landen:
 Je hebt publieke en sociale uitgaven. Zo lijken de publieke uitgaven in Amerika heel laag,
maar dit komt voornamelijk doordat de sociale uitgaven daar via de private sfeer
verlopen. In de praktijk zijn de sociale uitgaven dus hoger dan de publieke uitgaven
(Amerika/pensioenfonds ANP).
 Belastingen: bruto vs. netto  Als de overheid bruto uitkeert; lijken de uitgaven veel
hoger dan wanneer zij deze direct netto uitkeert.
 Dus geen appels met peren vergelijken!
Frankrijk heeft de grootste collectieve sector, gevolgd door Amerika!, België en Nederland.

Landen worden meestal economisch vergeleken doormiddel van het GDP, anders per inwoner.
- Gross Domestic Product (GDP) geeft niet altijd een goed beeld; in ieder geval geen volledig
beeld.

, In bijna alle landen zijn de overheidsuitgaven hoger dan de inkomsten  een tekort 
staatsschuld. Overheid mag die schuld doorschuiven.

Overheid is zich door de jaren steeds meer gaan bezigheden met sociale zekerheid. Belastingen
voor bedrijven zijn juist lager geworden; concurrentie tussen landen om bedrijven = tax race.

Europese afspraken omtrent de staatsschuld:
1. Overheidsuitgaven nooit meer dan 3% tekort; liever nog 0 of iets in de +.
1. Staatsschuld mag nooit meer zijn dan 60% van de economie. Veel landen zitten
hierboven! Nederland zit hier wel onder. Maar nu een negatieve rente  Nederland wil
geld halen en in een fonds doen; ‘levert’ nu geld op.

Discussie bij de Zuid-Europese landen en hun economie  lenen tegen een hogere rente. Maar
dit is gevaarlijk; bedrijven moeten dan ook lenen tegen een lagere rente  minder investeringen.


Hoorcollege 2: Tools of positive analysis

Economische modellen:
 Versimpeling van de werkelijkheid
 Zitten altijd beperkingen in
 Daarna ga je hem beoordelen

Economen maken veel gebruik van modellen; maar hier zitten ook beperkingen aan. Niet alles
wordt meegenomen in een model. Voorbeeld:
 Belastingpercentage voor het topinkomen verhogen  je kunt denken 1) meer gaan
werken voor evenveel geld (inkomenseffect) of 2) vrije tijd wordt aantrekkelijker
(substitutie-effect); deze gaan tegen elkaar in. Je moet dus gaan meten welk effect
overheerst.
o Voor kostwinners  niet gevoelig voor belastingverhoging/-verlaging.
 Voor partners juist wel gevoelig (parttimers).
o In Nederland blijkt dat het substitutie-effect gemiddeld wordt; er gebeurt
uiteindelijk dus ook niet heel veel met de belastingopbrengsten.

,Statistisch verband is niet gelijk aan correlatie!  correlation does not impy causality.
 Denk aan corona – studieresultaten  geen causaal verband, maar correlatie (bijv. veel
uren aan studie besteed).

Voorwaarden aan overheidsinterventie X om maatschappelijk doel Y te bereiken:
 X moet Y voortbrengen.
 X en Y moeten correlatie hebben.
 Andere verklaringen voor correlatie moeten geëlimineerd worden.

 In de economie is het lastig dat er geen controlegroep is; de economie loopt gewoon door. Er
kan wel zo veel mogelijk vergeleken worden met andere landen.

Kanttekeningen aan experimentele studies:
 Ethische kwesties; of in de portemonnee van mensen of belastinggeld.
 Je kunt niet zomaar experimenteren met uitkeringen bijvoorbeeld (technische
problemen).
 Response bias; bij enquêtes etc. antwoorden mensen toch altijd anders dan de realiteit.
 Beperkte tijd/geldigheid van experiment.
 Black box aspect.

Observational Study:
 Afhankelijke variabele
 Onafhankelijke variabele
 Parameters
 Error

Technieken bij quasi-experimentele onderzoeken:
 Difference-in-Difference quasi-experimenten  twee keer dezelfde regressie; kijken naar
het effect (vaak bij vergelijken landen/gemeenten). Beste techniek.
 Instrumentele Variabele Quasi-Experimenten  kijkend in de tijd; ontwikkelingen plot je in
de tijd.
 Regressie-Disco


Edgeworth box:
 Twee groepen/mensen die maximaal plezier halen uit twee combinaties (vijgen/appels)).
 Je gaat kijken wat de optimale verdeling is.
 V = G in boek! Is dus hetzelfde.

, Indifferentiecurve = hoeveel nut geeft het jou: grafiek die verschillende combinaties van
goederen laat zien die gemeten als een kwantiteit elk een gelijke mate van voldoening aan een
consument schenken (alle punten op zo’n lijn zijn indifferent; dus even optimaal!!).




 Laat vrije marktwerking zien; door ruilhandel kunnen zij er namelijk beide beter van worden.




Punt G  H = ruilhandel; Adam
meer appels, minder
vijgenbladeren. Adam gaat
hierop vooruit, Eva blijft
hetzelfde.

Dit kan ook zo van H  P.

Verder kan niet, dan wordt Eve
er slechter van.
Punt P = pareto-efficiënt



Nu voor Eva:

Van P2  P1.
Maar er zijn dus meerdere
pareto-efficiënte punten! Welke
moet je nou kiezen?
 Beide zijn mogelijk.




Alle P’s zijn pareto-efficiënte
punten!

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller uni20233. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.05. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

71184 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$5.05  7x  sold
  • (1)
  Add to cart