insolventierecht leereenheid 1 tot en met 8 15de druk van het boek insolventierecht van mr pannevis
leereenheid 1 tot en met leereenheid 8
Written for
Open Universiteit (OU)
Master Rechtsgeleerdheid
Insolventierecht (RM0813202414)
All documents for this subject (1)
Seller
Follow
XXXXX
Content preview
Leereenheid 1 tot en met 8 Insolventierecht
*15de druk
RM0813202414
Leereenheid 1
Financiële problemen- meer informele oplossingen
Vraag 1
a. Wat is een onderhands akkoord?
b. Wie zijn aan een onderhands akkoord gebonden?
a. Van een onderhands akkoord is sprake wanneer een schuldenaar
erin slaagt om zijn schuldeisers ertoe te bewegen (een gedeelte van)
hun vorderingen in te trekken of kwijt te schelden, dan wel niet op te
zullen eisen. Een dergelijke afspraak wordt vrijwillig gemaakt en
vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. Ook aandeelhouders
kunnen hierbij worden betrokken.
b. Een onderhands akkoord is bindend voor de betrokken partijen, dat
wil zeggen voor de schuldenaar en de schuldeisers die daarbij partij
zijn. Schuldeisers (en aandeelhouders) die niet bij de totstandkoming
van het akkoord zijn betrokken, bijvoorbeeld omdat zij daarmee niet
konden instemmen of omdat zij er geen weet van hadden, zijn niet
gebonden. Deze schuldeisers kunnen dus nog steeds betaling van
hun volledige vordering eisen. NB. De WHOA biedt een regeling op
basis waarvan de rechtbank kan overgaan tot homologatie van een
onderhands akkoord, zodat de schuldeisers of aandeelhouders die
niet met het akkoord hebben ingestemd toch aan het akkoord
kunnen worden gebonden (zie artikel 383 en 385 Fw).
Vraag 2
Stel, Anton wil graag een onderhands akkoord sluiten met zijn
schuldeisers, maar schuldeiser Karel, aan wie Anton de koopprijs
van een luxe tuinset verschuldigd is, weigert met het akkoord in
te stemmen. Hoe kan Anton Karel thans tot meewerken bewegen?
Het zal voor Anton niet eenvoudig zijn om Karel te bewegen medewerking
te verlenen aan het onderhands akkoord, omdat in beginsel sprake is van
contractvrijheid en Karel niet zomaar gedwongen kan worden een
overeenkomst met Anton (en de overige schuldeisers) aan te gaan. Anton
zou kunnen proberen om via de Voorzieningenrechter te bewerkstelligen
dat Karel wordt bevolen mee te werken aan het akkoord, bijvoorbeeld
omdat het niet verlenen van (verdere) medewerking aan het akkoord
strijdig is met de redelijkheid en billijkheid die schuldenaar en schuldeiser
in een verbintenisrechtelijke verhouding (denk aan de koopovereenkomst
vanwege de tuinset) jegens elkaar in acht dienen te nemen (art. 6:2 j°
6:248 BW), dan wel omdat niet meewerken misbruik van bevoegdheid aan
de zijde van Karel oplevert (art. 3:13 BW), dan wel omdat het niet
meewerken een onrechtmatige daad oplevert van Karel jegens Anton.
,Deze situaties zullen zich echter niet snel voordoen. Karel moet het
daartoe wel heel bont maken, vgl MvT bij het Wetsvoorstel
WHOA, Kamerstukken II, 2018/19, 35 249, 3, p. 2-3 (niet verplicht). Voorts
zou Anton als natuurlijk persoon kunnen trachten een gedwongen
schuldregeling tot stand te brengen als bedoeld in artikel 287a Fw.
Let op: de WHOA ziet op rechtssubjecten die een zelfstandig beroep of
bedrijf uitoefenen (art. 369 Fw), zodat Anton, waarvan niet blijkt dat hij
zelfstandig een beroep of bedrijf uitoefent, niet van de WHOA
kan profiteren.
Vraag 3
Noem drie nieuwigheden die met de totstandkoming van de
WHOA in Nederland zijn ingevoerd, en waarmee wordt beoogd de
totstandkoming van een onderhands akkoord te bevorderen.
Leg uit hoe de in te voeren nieuwigheden/regels aan de
bevordering van een onderhands akkoord kunnen bijdragen.
1. Niet alleen concurrente schuldeisers, maar ook preferente schuldeisers
en aandeelhouders kunnen straks gedwongen worden mee te doen met
een onderhands akkoord. Onder omstandigheden (zie art. 383 e.v. Fw)
kunnen weigerachtige schuldeisers en aandeelhouders immers aan het
akkoord worden gebonden, doordat de rechter tot homologatie daarvan
overgaat. De homologatie wordt enkel geweigerd, indien zich een van de
weigeringsgronden voordoet ( zie art. 384 Fw). Hierdoor zal een
weigerachtige schuldeiser (of aandeelhouder) eerder kunnen worden
gebonden dan thans het geval is (vgl. vraag 2 van deze toets).
2. Onder de WHOA is het mogelijk om schuldeisers en aandeelhouders in
verschillende klassen in te delen (zie art. 374 Fw), waardoor weigerachtige
schuldeisers binnen hun klasse overstemd kunnen worden door
schuldeisers die wel met het akkoord instemmen. Dit leidt er bijvoorbeeld
toe dat de weigerachtige schuldeiser, die is overstemd, geen beroep kan
doen op bepaalde weigeringsgronden voor het weigeren van de
homologatie. Zie art. 384 lid 4 Fw.
3. Vanwege de rechter kan bijvoorbeeld op verzoek van de schuldenaar
een zogenoemde observator worden aangewezen (zie art. 379 en 380 Fw).
Dit is een onafhankelijke derde, die toezicht houdt op de totstandkoming
van het akkoord en die daarbij oog heeft voor de belangen van de
gezamenlijke schuldeisers. Omdat de observator door de rechter wordt
benoemd en hij een onafhankelijke derde is, is de kans groot dat
schuldeisers die door het akkoord worden geraakt en die eerder weinig
vertrouwen hadden in de schuldenaar, toch met het akkoord gaan
instemmen, omdat zij weten dat die observator meekijkt en waakt over
hun belangen.
Faillietverklaring
Vraag 1
,Een groenteboer gaat failliet. De curator treft een voorraad vers
fruit, een partij ingeblikte groente en een diepvrieskist aan.
A. Welke activiteiten in welke volgorde dient de curator volgens
Molengraaff te ontwikkelen?
B. Welke activiteiten in welke volgorde dient de curator volgens
de moderne opvattingen te ontwikkelen?
a. Eérst: het verkopen van het verse fruit. Dit is immers bederfelijke
waar.
Vervolgens: het in samenwerking met de rechter-commissaris houden
van een verificatievergadering.
Uiteindelijk: het verkopen van de blikken en de diepvrieskist, tenzij
deze verkoop eerder geboden was teneinde de kosten van het
faillissement te bestrijden.
b. Eérst: het verkopen van alle goederen.
Vervolgens: bekijken of het faillissement voor opheffing in aanmerking
komt.
Uiteindelijk: voor zover het faillissement niet voor opheffing of
vereenvoudigde afwikkeling in aanmerking komt, zal de curator,
conform de Recofa-richtlijnen, de rechter-commissaris verzoeken een
verificatievergadering te agenderen.
Vraag 2
Op vordering van het OM heeft de rechtbank op 28 augustus 1984
AVM Beleggingsmaatschappij NV in staat van faillissement
verklaard. Bij de behandeling van de vordering is Sumabel NV
aanwezig geweest en gehoord. Sumabel NV gaat als
belanghebbende (artt. 10 en 11 Fw) tegen het vonnis van
faillietverklaring in hoger beroep. Op 28 september 1984
overweegt het hof:
Dat artikel 10 Fw voorschrijft dat elke schuldeiser, met
uitzondering van hem die de faillietverklaring heeft verzocht, en
elke belanghebbende tegen de faillietverklaring recht van verzet
heeft gedurende acht dagen na de dag der uitspraak;
dat het voorgaande meebrengt dat in het onderhavige geval voor
Sumabel NV – belanghebbende – slechts het rechtsmiddel van
verzet en niet dat van hoger beroep openstond;
dat zulks niet anders wordt doordat Sumabel NV heeft
aangevoerd dat zij bij de behandeling in eerste aanleg reeds is
gehoord.
Sumabel NV tekent tegen de niet-ontvankelijkverklaring door het
hof beroep in cassatie aan en voert als cassatiemiddel aan:
Schending van het recht, meer in het bijzonder van de artikelen
10 en 11 Fw, door het hof door in de uitspraak a quo Sumabel NV
niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar tegen het vonnis
van de rechtbank Amsterdam d.d. 28 augustus 1984 ingestelde
, hoger beroep. Het hof verklaart Sumabel NV niet-ontvankelijk in
haar appel omdat – kort gezegd – zij als belanghebbende het
rechtsmiddel van verzet als bedoeld in artikel 10 Fw en niet het
rechtsmiddel van hoger beroep had moeten aanwenden.
Dit oordeel is onjuist. In een geval als het onderhavige immers,
waarin een belanghebbende als bedoeld in artikel 10 Fw – als
hoedanig het hof blijkens met name r.o. 3 van de uitspraak a quo
Sumabel NV kennelijk opvat – zijn bezwaren tegen het uitspreken
van het faillissement van een persoon reeds bij de rechtbank naar
voren heeft gebracht, de rechtbank die bezwaren afwijst en de
belanghebbende diezelfde bezwaren opnieuw in rechte wil doen
toetsen, brengt de goede procesorde – waartoe bij een
faillissementsprocedure in het bijzonder de beginselen van het
bevorderen van een snelle besluitvorming en het betrachten van
proceseconomie kunnen worden gerekend – mee, althans laat toe,
dat de belanghebbende niet eerst op de voet van artikel 10 Fw in
verzet gaat bij dezelfde rechtbank, maar meteen in hoger beroep
komt bij het hof, waaronder de rechtbank ressorteert. Dit geldt te
meer, wanneer door deze verkorting van de rechtsgang verder
geen belangen van de bij de faillissementsaanvrage betrokkenen
worden geschaad. In het onderhavige geval worden geen
belangen van de bij de onderhavige faillissementsaanvrage
betrokkenen geschaad, althans is dit niet gesteld of vastgesteld.
A. Geef gemotiveerd aan of dit cassatiemiddel kans van slagen
heeft.
B. Zou Sumabel NV eventueel iets anders kunnen ondernemen
tegen de faillietverklaring van AVM Beleggingsmaatschappij
NV?
A. Het cassatiemiddel zal niet slagen. In dit werkelijk gebeurde geval
overwoog de Hoge Raad (HR 7 december 1984, NJ 1985/268):
‘Het recht van hoger beroep, voorzien in artikel 11 Fw, is de daar
bedoelde belanghebbende slechts gegeven tegen de afwijzing van
een door hem tegen het vonnis tot faillietverklaring gedaan verzet.
Terecht heeft het hof geoordeeld dat die regel geen uitzondering
lijdt voor het geval de insteller van het hoger beroep bij de
behandeling van het verzoek tot faillietverklaring reeds is gehoord.
Het middel strekt ten betoge dat die regel wél uitzondering lijdt
indien een belanghebbende zijn bezwaren reeds bij de rechtbank
naar voren heeft gebracht, de rechtbank die bezwaren heeft
afgewezen en de belanghebbende “diezelfde bezwaren opnieuw in
rechte wil doen toetsen”: dan zou de goede procesorde meebrengen
dat de belanghebbende meteen in hoger beroep kan komen bij het
hof. Dit betoog is onjuist. Een systeem waarin de ontvankelijkheid
van het hoger beroep afhangt van de vraag of “dezelfde” bezwaren
naar voren worden gebracht, kan uit een oogpunt van
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller XXXXX. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.27. You're not tied to anything after your purchase.