Wie of wat bepaalt hoe een kind zich ontwikkeld?
Fenotype wordt bepaald door genen (g), unieke omgeving (e) of gedeelde omgeving (c)?
Gedragsgenetica bekijkt de invloed van genen (nature) en omgeving (nurture) op het fenotype.
99,8% is gemeenschappelijke genen. 0,2% van de genen zorgt voor verschillen.
Genen en omgeving kunnen elkaar versterken. Assortative mating betekent dat ouders misschien ook op
elkaar lijken (soort zoekt soort), dus je krijgt een versterkte werking van genen en omgeving.
Er is een correlatie tussen genen en omgeving.
Kind kiest omgeving die bij hem past.
Omgeving kan uitkomst van een gen versterken.
Genetische bagage van het kind roept reacties uit de omgeving op.
Er is sociale interactie met genetisch verwante personen. Je lijkt op broertjes en zusjes door genen,
maar ook door de gezamenlijke omgeving.
Genen kunnen zorgen voor ontvankelijkheid voor omgevingsfactoren
(vb. baby's die wel/geen gen hebben dat zorgt voor opname stof borstvoeding).
Kinderen die vatbaarder zijn voor omgevingsinvloeden laten negatieve ontwikkeling zien in ongunstige
opvoedingsomstandigheden en een extra positieve ontwikkeling gunstige opvoedingsomgevingen.
De drie gebieden beïnvloeden elkaar.
Ouders (c) kiezen welke vrienden een kind heeft (e).
Differentiële ontvankelijkheid (g) heeft invloed op het effect dat de ouders hebben op het kind (c).
Monozygote tweeling (g) lokt een bepaalde opvoeding uit (c).
Voor het bepalen van de genetische component wordt gekeken naar verschillen tussen eeneiige en
tweeiige tweelingen. Veel verschil tussen correlaties? Grote genetische component.
Mensen zijn sterk gelijk aan chimpansees en bonobo's.
Darwin en natuurlijke selectie theorie: betere aanpassing = blijven leven.
Familiesystemen zijn flexibel, cultureel divers en ze passen zich ecologisch en economisch aan.
, Het begin van gezinnen wordt gelinkt aan het ontstaan van dorpen, toen mensen zich gingen settelen op
één vaste plek in plaats van rond te trekken. In West-Europa is er sinds de Middeleeuwen sprake van een
kerngezin: twee generaties, 4-5 mensen, weinig inwoning van ongehuwde familieleden of personeel.
Waarom waren er vroeger vooral kleine gezinnen?
Er was een hoge huwelijksleeftijd, omdat eerst een vak geleerd moest worden. Er werd pas
getrouwd wanneer de man een eigen bedrijfje had opgebouwd.
Neolokaal vestigingspatroon. Eerst je eigen plek creëren, dan pas trouwen.
Weinig inwoning van familie en personeel.
Hoge sterfte op jonge leeftijd (vaak waren grootouders al overleden voor geboorte kleinkind).
Parigenituur: alle kinderen erven gelijk. Iedereen had de middelen om een eigen gezin te stichten.
Rijke vrouwen kregen soms meer kinderen doordat zij een min hun baby’s borstvoeding lieten geven.
Hierdoor waren de vrouwen zelf weer sneller vruchtbaar.
Eind 19e eeuw verbeterde de hygiëne en daalde het sterftecijfer. Krotten werden opgeruimd en er
kwamen beter huizen. Er kwamen consultatiebureaus waar informatie werd verstrekt. Dit resulteerde in
een daling van sterftecijfers van zuigelingen en kinderen. Hierdoor nam de omvang van huishoudens toe.
Door de komst van de fabrieken in de stad hoefden mensen minder lang te leren voor een vak en
hoefden zij niet eerst zelf een bedrijfje op te bouwen. Hierdoor werd meer en jonger getrouwd.
De kerk was tegen het ontbloten van de borst, waardoor moeders eerder stopten met borstvoeding.
Hierdoor waren zij weer sneller vruchtbaar en kwamen er nog meer kinderen.
Er was geen geboortebeperking, maar dit resulteerde in armoede (veel kinderen, te weinig
inkomsten). Later wel geboortebeperking, dus afname van het aantal kinderen.
Begin 20ste eeuw was er een ‘mental hygiene movement’. Er kwam interesse in mentale gezondheid en
de link met medische klachten. Er moest gelet worden op vroege jeugd. Clifford Beers (1876-1943) was
een ex-psychiatrische patiënt, die wilde kijken hoe hulp beter kon.
Er was een toename van de interesse in de ontwikkeling van kinderen.
Voor 1900: opvoeding stuurt gedrag van het kind bij.
Na 1900: opvoeding kan een kind mentaal gezond maken of mentaal beschadigen.
Moeder verantwoordelijk voor de uitkomst.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller anoukvanhelden. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.30. You're not tied to anything after your purchase.