Biologie voor jou - 4 VWO - Samenvatting boek A en B
44 views 0 purchase
Course
Biologie
Level
VWO / Gymnasium
Book
Hand-opdrachtenboek 4a Biologie voor Jou 2e Fase Vwo
Een uitgebreide samenvatting van ieder hoofdstuk behandelt in Biologie voor jou boek vwo 4A en boek vwo 4B:
Thema 1: Inleiding in de biologie
Thema 2: Voortplanting
Thema 3: Erfelijkheid
Thema 4: Evolutie
Thema 5: Ecologie (begrippenlijst)
Thema 6: Mens en milieu
Belangrijke stof voor he...
Biologie VWO 4 Samenvatting
Hoofdstuk 1: Inleiding in de biologie
Basisstof 1: Wat is Biologie
Organismen: levende wezens (planten, dieren, schimmels, bacteriën)
Levensverschijnselen: onder andere voortplanten, groei, ontwikkelen en stofwisseling
Katalyseren: het proces van enzymen die stofwisseling versnellen
Een organisme is dood als het geen levensverschijnselen toont en levenloos als ze
deze nooit vertoond hebben.
De levensloop beschrijft individueel ontwikkeling van geboorte tot dood, de
levenscyclus eindigt alleen als de soort uitsterft.
Molecuul > Celorganel > Cel > Weefsel > Orgaan > Organisme > Populatie >
Ecosysteem > Biosfeer
Emergente eigenschappen: op hoger organisatieniveau ontstaat een nieuwe
eigenschap die er op lager organisatieniveau niet is.
Interactie: op elkaar reageren
Basisstof 2: Organen, weefsels en cellen
Een orgaanstelsel bestaat uit een aantal organen die samen een bepaalde functie
uitoefenen.
Een weefsel is een groep cellen met dezelfde vorm en functie. Vier soorten:
- Dekweefsel (bekleedt en beschermt in- en uitwendige lichaamsoppervlakken)
- Zenuwweefsel (zenuwcellen geven informatie door)
- Spierweefsel (langgerekte cellen die kunnen samentrekken)
- Bindweefsel (geeft steun en vorm aan zowel organen als organismen)
Tussencelstof ligt tussen weefsels en zorgt onder andere voor stevigheid en
samenhang van de weefsels.
Basisstof 3: Plantaardige en dierlijke cellen
Organel: elk deel van een cel met een eigen functie
Celmembraan: de buitenste laag van een cel (vetmoleculen)
Celwand: wand die bij alleen plantaardige cellen om het membraan ligt.
Cytoplasma: celplasma bestaande uit grondplasma met daarin organellen. Het
membraan scheidt dit plasma in de cel van het milieu daarbuiten. In het cytoplasma
ligt tevens de celkern, gescheiden door het kernmembraan.
Vacuole: speelt bij veel plantaardige cellen een rol in de stevigheid, wordt omgeven
door een vacuolemembraan en kan kleurstof bevatten.
Intercellulaire ruimtes zijn gevuld met lucht of vocht.
,Drie soorten plastiden:
- Chloroplasten (bladgroenkorrels, bevat groene kleurstof)
- Chromoplasten (bevat gele, oranje en rode kleurstof)
- Leukoplasten (bevatten vet, zetmeel of eiwitten)
Basisstof 4: Celorganellen
In het kernplasma van de celkern bevinden zich chromosomen. Een nucleolus is de
plaats waar ribosomen gemaakt worden die de celkern verlaten via kernporiën.
Endoplastisch reticulum: uitgebreid netwerk van dubbele membranen aangesloten op
het kernmembraan. Deze maakt soms vetten of hormonen.
Ribosomen: kleine bolvormige organellen die eiwitten produceren die zich bevinden
op ruw endoplastisch retilicum en in vrij cytoplasma.
Golgisysteem: bestaat uit opeengestapelde platte membranen in het cytoplasma,
neemt eiwitmoleculen op en bewerkt ze tot hun definitieve vorm.
Exocytose: afsnoeren van blaasjes door celmembraan om stoffen naar buiten de cel
te transporteren.
Secretie: afgeven van stoffen door cellen.
Lysosomen: bestaat uit enzymen die dingen kunnen afbreken.
Mitochondriën: bolvormige organellen waarin vet, eiwit en koolhydraten worden
afgebroken.
ATP: de belangrijkste energieleverancier van cel processen.
Cytoskelet: zorgt voor vorm en plaatsbehoud van een cel en daarmee voor de
beweging van de cel, aangedreven door motoreiwitten.
Microtubulus: vezel in het cytoskelet, buisjes gevormd door eiwitten.
Microfilamenten: vezel in het cytoskelet, gedraaide dubbele draad eiwitten.
Fosfolipiden: vetachtige stoffen, zowel hydrofiel als hydrofoob. De membranen zijn
erg flexibel doordat een enkel vetzuurmolecuul een knik heeft.
Cholesterol: speelt een rol in de stevigheid van de membranen
Basisstof 5: Transport door membranen
Diffusie is de verplaatsing van een stof van een plaats met een hoge concentratie
naar een plaats met een lage concentratie van die stof. Diffusiesnelheid is de
snelheid waarmee de moleculen van een opgeloste stof zich homogeen over de
ruimte verdelen. Dit is afhankelijk van de temperatuur.
Een permeabele wand is een wand met poriën zo groot dat moleculen erdoorheen
kunnen en er diffusie plaats kan vinden. Als hier alleen kleine moleculen, maar geen
grote, doorheen kunnen, is de wand semipermeabel. Het proces van diffusie van
water door een semipermeabel membraan heet osmose.
, De osmotische waarde wordt bepaald door de hoeveelheid opgeloste deeltjes per
volume-eenheid. Hoe meer deeltjes, hoe hoger de osmotische waarde. Bij zouten
splitsen ionen in water en hebben daardoor een hogere osmotische waarde dan bv
glucose. De oplossing met de hoogste osmotische waarde oefent een
‘aanzuigkracht’ uit op de andere oplossing: osmotische druk. De grootte van deze
druk wordt bepaald door de osmotische waarde.
Celmembranen en membranen van organellen zijn semipermeabel. Sommige typen
cellen bezitten aquaporines voor een snel transport van watermoleculen.
Isotoon: de osmotische waarde is gelijk.
Hypotoon: de osmotische waarde is lager.
Hypertoon: de osmotische waarde is hoger.
De celwanden van planten zijn volledig permeabel waardoor de osmotische waarde
van het cytoplasma hoger is. In een omgeving met een lagere osmotische waarde
zwellen plataardige cellen op doordat water door osmose de cel instroomt. Turgor is
de stevig-makende druk die hierdoor toeneemt op de celwand. Plantaardige cellen
met turgor zijn turgescent.
Plasmolyse is een verschijnsel waarbij het celmembraan loslaat van de celwand
doordat de celwand niet kan krimpen.
Voor de transportvorm van concentratieverval is geen energie nodig. Hierdoor is dit
een vorm van passief transport. Transporteiwitten hebben geen porie maar binden
specifieke moleculen en transporteren ze van buiten naar binnen of omgekeerd. Ze
kunnen maar één soort molecuul transporteren en zijn daarmee stof-specifiek.
Voor actief transport is energie nodig, zoals transport via transporteiwitten.
Veel cellen kunnen hun membraan ook laten instulpen om zo stoffen uit de omgeving
op te nemen.
Endocytose is het afsnoeren van blaasjes door het celmembraan om stoffen in de cel
op te nemen. Dit blaasje noem je een endosoom. Fagocytose is de opname van
voedsel door endosomen. Een voedingsvacuole is het blaasje met het ingesloten
voedseldeeltje.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller juliavellekoop. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.86. You're not tied to anything after your purchase.